Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Adam Lambert » Trespassing » [15] Nirvana

Trespassing

12 mei 2013 - 14:27

2542

1

386



[15] Nirvana

De zee. De ene plek waar ze hadden gezworen nooit naartoe te gaan. Tot ze bij het stadje waren geweest. Ze mochten dan wel gezegd hebben dat ze daar heen zouden gaan, na al die maanden werd er vast al niet meer specifiek naar ze uitgekeken. Bovendien was de kust lang.
Jean had besloten de weg die ze samen hadden uitgestippeld toch te volgen. Het voelde als verraad dat niet te doen.
Hij had geen idee hoe hij zover was gekomen, eerlijk waar. Al een dag nadat hij was vertrokken was hij compleet ingestort. Hij kon het niet meer, hij trok het niet meer, niet zonder Robbie. Schuldgevoelens hadden hem al die tijd al geplaagd, constant sinds Amity’s dood. Stemmen die zijn verraad honend verkondigden. Hij was er niet voor haar geweest en liet nu Marco in de steek! Zijn ouders, wat dachten die wel niet? En nu Robbie, Robbie die door zijn toedoen was opgepakt en nu de verschrikkingen van werkkampen moest ondergaan. En hij voelde zich ook nog schuldig omdat hij dat laatste erger vond dan wat dan ook, alsof hij Amity opnieuw verraadde. Hij haatte zichzelf, maar kon er geen einde aan maken. Hij kon niet meer vluchten.
Wat hij deed was ook geen vluchten meer, het was in vechten veranderd. Misschien dat niet eens, misschien was het alleen maar rennen, rennen tot hij uiteindelijk bezweek. Hij wist niet wat hij moest doen, of hij ooit nog iets kon doen. Het enige wat hij wilde was zijn fouten rechtzetten, zijn stembanden er desnoods zelf uitrukken, zodat hij zoiets nooit meer zou kunnen veroorzaken.
Dus ging hij door. Op automatische piloot, volgens de geplande route. Door. Zo goed al het kon, om zo min mogelijk te hoeven denken.

De zee was niet wat hij verwacht had. In de films was het water blauwer geweest en het zand geler. Het was er warm en druk, en oké, het was winter, dus dat mocht hij niet verwachten, maar toch. Misschien was het anders geweest voor de apocalyps.
Groengrijze golven likten het grauwgele zand dat bezaaid lag met kwallen, platte drilpuddingen. De zilte wind deed pijn aan zijn gezicht, dat nog steeds gevoelig was door tranen, en woei zijn inmiddels lange haar door de war.
De mensen in de dorpjes keken amper naar hem om en zeiden niet meer dan het broodnodige. Het beviel hem wel, hij had geen behoefde aan sociaal contact, behalve dan wat nodig was om in leven te blijven. Hij sliep onder een stuk zijl dat hij gevonden had en dacht erover na om van wrakhout een hutje te bouwen. Hij had toch geen plan, geen volgende bestemming en geen zin om op zoek te gaan naar één.
Tranen bleken geen goede manier om de tijd bij te houden en zijn dag- en nachtritme was dusdanig verstoord dan zonsopkomsten en ondergangen ook geen goede graadmeter meer bleken te zijn. Hoelang was het al geleden sinds hij Robbie kwijt was geraakt? Het moest toch tenminste drie weken zijn. Misschien wel vier.
Soms kon hij zichzelf voldoende bij elkaar rapen om een wandeling langs de zee te maken. Na een tijdje ging hij dan in het zand zitten en staarde voor zich uit, naar de horizon. Zonsopgang en zonsondergang aan zee, het zou prachtig moeten zijn aldus de boeken en de films. Hij zag het niet zo.
Ineens lag hij op de grond. Hij was van de gedachtenwolk waar hij op zat zomaar naar beneden getrokken en kon zich slechts met moeite herstellen na de doodssmak. Verward schudde hij zijn hoofd terwijl hij het zand weer begon te voelen en het lichaam dat zich tegen het zijne drukte.
Woorden waren er niet. Al het geluid was weggevallen. Totale stilte.
Er waren slechts beelden. Tranen die over wangen vloeiden, bijeenkwamen bij de kin en dan als één dikke druppel de aarde raakten. Ogen vol ongeloof. Vol pijn. Vol geluk. Maar vooral ongeloof.
Geen zoen, niet meteen. Eerst alleen twijfelende vingers, bang om het droombeeld te verstoren, maar die toch de wang aanraken. Dan keert het geluid terug. “Jean?”
“Ja.” Toen pas kwam de zoen.
Ze dachten niet dat ze elkaar ooit nog zouden loslaten. Dat hadden ze ook niet gedacht elkaar keer nadat ze ruzie hadden gehad, maar die keren leken nu slechts kinderlijke dwaasheid. Dit was echt, dit was menens. Nog nooit hadden ze elkaar zo stevig omhelsd, en stevige omhelzingen waren altijd al nodig geweest. Om de pijn te verzachten. Om elkaar te laten weten dat ze nooit meer los zouden laten.
Komen tranen van geluk en verdriet van dezelfde plek? Waarschijnlijk niet. Al het ongeluk leek de bron allang uitgedroogd te hebben, maar toch bleef het vocht vloeien.
“Je bent echt. Je bent echt echt, toch?” zei de bruinharige jongen.
“Ja, ik ben echt echt. En jij ook. Of mijn hoofd projecteert niet alleen wat ik het liefste wil, maar ook wat ik wil horen, en komt daar erg laat mee en…”
“Ssh, stil maar. Ik ben echt echt. Beloofd.”
“Het spijt me zo, zo erg!” snikte de ander verder. “Sorry, sorry, ik ben zo verschrikkelijk dom en onha-”
“Rustig,” kapte de één hem af terwijl hij zijn eigen tranen weg probeerde te vegen. “Alsjeblieft, rustig.”
“Je was weg. Je was opgepakt en het was mijn schuld. Het spijt me, het spijt me zo. God, hoe-”
“Nee, rustig. Het is niet jouw schuld en ik ben niet opgepakt.”
“Maar-“
“Nee, anders was ik hier nu niet geweest.”
“Maar het was wel mijn schuld, het was allemaal mijn schuld! Ik ben een imbeciel!”
“Jean,” zei de één liefdevol.
Daar reageerde de ander wel op.
“Rustig, luister, alsjeblieft.” Hij moest zelf ook een poging doen dat te worden. “Ik… God, ik ben gewoon zo blij dat je er bent. Zo blij, dat kun je je niet voorstellen. Ik hou van je, oké? Onthoud dat alsjeblieft altijd. Ik hou van je, ook al doe je soms verschrikkelijk stomme dingen. Dat maakt niet uit, je bent een mens en ik hou van je.”
“Dat kan niet, daarvoor heb ik teveel verpest.”
“Oh, Jean. Dat heb je niet, echt niet.” Hij pakte de jongen bij zijn gezicht vast en kuste hem, door de tranen heen. Even trok de jongen zich terug, maar Robbie pakte hem weer vast en kuste verder.
“Ik hou van je, Jean.”
“Hoe?”
“Geen idee, maar ik doe het wel.”
“Nee, hoe kom je hier? Wat is er gebeurd?”
“Je was al een paar uur weg toen ik voetstappen hoorde, maar niet van één persoon. Ik verstopte me een stukje van het kamp, waar ik een paar agenten zag die naar iets op zoek leken te zijn. Even later werden ze weggeroepen, omdat een ander zei dat ze ‘een spoor van hem’ hadden gevonden.
Ik maakte me de hele avond al zorgen, maar toen al helemaal. Ze hadden het kamp niet gevonden, zo ver zijn ze niet gegaan, dus daar ben ik gebleven. Ik wilde naar je op zoek gaan, maar de zoekactie leek redelijk groot. Het was te risicovol.
De hele nacht heb ik gewacht en de volgende ochtend vertrok ik vroeg naar het stadje. Ze hadden posters opgehangen, posters met jouw signalement. Ik heb de rest van de dag gezocht, maar de agenten ook. Op een gegeven moment heb ik ze geschaduwd en toen hoorde ik het: ze hadden hem vermoedelijk gevonden.
Het had geen zin meer en blijven was te risicovol. Ik moest wel weg. Ik ben zover doorgereden als ik durfde, voordat ik in slaap viel. Ik denk dat dat de laatste keer was dat ik echt geslapen heb, de enige keer dat de vermoeidheid sterker was dan de pijn.
Een tijdje zwierf ik wat rond, maar ik bleef wel in de buurt van de route die we zouden afleggen, ik kon het niet loslaten. Meestal reed ik ook niet, maar bleef ik een tijdje op een plek en maakte wandelingen, om maar iets te doen te hebben.”
“Het spijt me, het spijt me.” De jongen fluisterde het als een mantra. Niet wetend hoe hij hem tot stilte moest manen ging Robbie verder.
“Vanmiddag kwam ik hier aan, het laatste punt dat we hadden uitgestippeld. Ik ging weer wandelen, maar toen vond ik een fiets die verdacht veel op de onze leek. Ik durfde niet te hopen, er zelfs niet aan te denken, maar toch liep ik verder, ging ik op zoek. En toen zat je daar.”

Nog steeds hielden de jongens elkaar vast. Het huilen was gestopt, evenals het geprevel van excuses. Ze zaten op het strand terwijl golven aan hun voeten likten.
“Waarom moeten we vluchten?” vroeg Jean.
“Omdat ze hebben besloten dat ze ons haten, omdat ze een zondebok nodig hebben, omdat het makkelijk is te denken dat de keuze van een ander jou schaadt.”
“Het is geen keuze.”
“Al was het dat geweest, dan had ik nog verliefd op jou willen worden.”
“Nee, dat wil je niet. Het doet pijn, veel te veel pijn.”
“Weet ik. Maar toch zou ik het gedaan hebben, denk ik. Jij bent geweldig. Je probeert voor anderen te zorgen, op ze te letten, ook al lukt je dat niet altijd.”
“Ik doe meer pijn dan goed. Was ik jou maar.”
“Maar je probeert het, en dat is geweldig. Mij zijn is een vloek.”
“Ik wil vechten. Ik ben het vluchten beu.”
“We zijn met te weinig, zelfs als iedereen mee zou doen. We zijn een minderheid.”
“Maar het is oneerlijk! Het is oneerlijk en het doet pijn! Ik wil gewoon van jou kunnen houden, zonder dat mensen me daarvoor achter slot en grendel willen hebben.”
“Weet ik, ik ook.”
“Wat zou er achter de horizon zijn?”
“Niks, dat weet je toch. De apocalyps heeft alles verwoest. Er is niks over, alleen dit.”
“Nee.”
“Waarom zouden ze dat verzwijgen?”
“Een kleine geïsoleerde gemeenschap is makkelijk in bedwang te houden.”
“Toch denk ik niet dat ze dat zouden doen.”
“Denk na, jij bent hier het genie. Ze houden de touwtjes strak aangespannen. Daardoor kunnen ze dit doen: in een kleine groep is makkelijk angst te zaaien, en daarmee vergaar je macht. Weet je wat daar was, Robbie? Landen, hele werelden. Bergen en dalen met meren en rivieren. Woestijnen, toendra’s. Dorpen, steden, bossen. Dat kan niet zomaar weg zijn, dat is onmogelijk.”
De jongen gaf geen antwoord. Hij dacht na. “Misschien.”
“Het heeft me altijd verwonderd. Hoe kunnen hele werelddelen zomaar verdwijnen? De hoogste bergen ter wereld, zomaar ineens weg. Dat kan niet, dan zou dit ook weg zijn geweest.
Het heeft me aan het denken gezet, de horizon. Pas hier kon ik het zien, de leegte die zich voor ons uitstrekt. Maar het is geen leegte, de aarde is rond, dus als je lang genoeg doorgaat kom je weer land tegen. Misschien de andere kust, misschien is het thuis. Maar misschien is het iets anders. Misschien is het de wereld waar wij niet van mogen weten.”
Nog altijd zweeg de andere jongen. Hij dacht na.
De vlammende bal werd roder en roder terwijl hij naar beneden zonk. Inmiddels had hij het water al geraakt, werd hij langzaam verteerd door de golven, opgelost. De lucht verkleurde met de minuut meer. Sterren kwamen op samen met de maan. Hun begeleiders in de nacht.
Ineens begreep Jean wat er zo mooi is aan een zonsondergang. Het is een belofte. De lucht was er vol van en met elke kleurschakeling kwam hij dichterbij. Rood. Oranje. Roze. Paars. Donkerder. Steeds donkerder. Uiteindelijk zwart.
Ook Robbie besefte het, had gezien wat er zojuist gebeurd was. “De zon is niet weg, niet opgelost door het water, zoals ze je vertellen als je klein bent.”
“Weet ik.”
“Daar, achter de horizon schijnt hij, zoals hij hier straks weer zal schijnen.”
“Boven het land waar wij niet van mogen weten.”
“Boven het land waar wij niet van mogen weten.”
“Zal het daar beter zijn, daar in het land waar wij niet van mogen weten?”
“Geen idee, maar het kan moeilijk erger zijn.”
“Een betere plek.”
“Rust.”
“We hoeven niet te vluchten en ook niet te vechten. Er is een derde weg: we kunnen ontsnappen.”
“We zouden dood kunnen gaan, onderweg naar het land waar wij niet van mogen weten. Of misschien is er daar geen eten en sterven we alsnog.”
“Vroeg leefde men er ook, nu kom het vast ook goed. Misschien zijn er wel meer redenen dat wij er niet van mogen weten dan alleen dat het ver weg is. Misschien zijn er mensen. Mensen die iets anders geloven.”
“Misschien.”
“Het kan moeilijk erger zijn.”
“Zou je het willen? Daarnaartoe gaan? Ook al zou je kunnen sterven?”
“Zolang jij er maar bent.”
“Echt?”
“Zou jij het willen?”
“Zolang jij er maar bent.”
Jean pakte Robbies beide handen vast en kuste hem zachtjes. “Gaan we het doen? Gaan we ontsnappen?”
“Naar het land waar wij niet van mogen weten.”

EINDE


Ik heb een probleem: ik raak veel te gehecht aan mijn eigen personages. Echt veel te gehecht. En dat had ik dus heel erg bij Trespassing. Jippie.
Maar kijk: Jean en Robbie zijn gewoon veel te schattig. My babies en zo. Ik denk niet dat ik jullie dat hoef uit te leggen.
Ik zie nu wel in waarom ik nog niet eerder een lang verhaal (nou ja, lang, maar goed: iets wat dus geen shot is) ook daadwerkelijk afgeschreven had. Het is gewoon niet leuk. Een langer verhaal betekent dat je te veel kans hebt om te gehecht te raken aan je personages en dat zorgt voor drama op plaatsen waar het niet moet zijn.
Ben ik even blij dat ik nooit van plan ben geweest om ze te vermoorden. Eigenlijk was het plan om niemand te vermoorden in dit verhaal, maar Amity kwam in de weg en er was gewoonweg geen andere manier om Jean weg te krijgen. Ik heb het gewoon voorelkaar gekregen om mezelf te laten janken om Kickin’ In (het liedje). Way to go.
Mijn haat-liefdesrelatie met Jean en Robbie is toch vooral omgeslagen naar liefde. Ja, Jean is af en toe behoorlijk dom en Robbie is nog altijd een cliché (hoewel dat misschien wel meevalt, en ik er vooral van baal dat de hele ‘Robbie is een hoertje’-lijn voelde als de gemakkelijkste weg), maar ondanks dat vind ik ze toch wel heel leuk.
Songfics beginnen bij mij eigenlijk altijd bij een beeld dat ik heb bij één liedje. Deze keer was het Outlaws of Love: twee jongens in de laadbak van een geparkeerde pick-up, op de vlucht. Eigenlijk wilde ik er niks mee doen, maar Bodine was hier en toen zei ik ineens dat ik een songfiction wilde schrijven over Trespassing. Dat heb ik dus maar gedaan.
Dat brengt me meteen bij de persoon die ik moet bedanken: want zonder Bodine zou dit verhaal niet bestaan hebben. Als ik niet tegen Bodine gezegd zou hebben dat ik het zou schrijven zou ik dat waarschijnlijk nooit gedaan hebben en was het bij dat beeld bij Outlaws of Love in m’n hoofd gebleven. Als Bodine niet constant had gevraagd hoe het met Trespassing ging en er niet op gehamerd had dat ik ermee bezig moest was het waarschijnlijk nooit afgekomen, want ik ben een verschrikkelijke uitsteller. Dus bedankt daarvoor, Bo.
Verder wil ik natuurlijk ook al mijn lezers bedanken voor het lezen en de reacties: bedankt!
Nou, dat was het wel zo’n beetje. Afscheid nemen is altijd moeilijk, ook als het van fictionele personages is. En hoewel ik ervan baal dat het over is ben ik stiekem toch ook best wel trots. Want ik heb het gedaan: ik heb het afgemaakt. Dat niet alleen, hier en daar zitten ook nog wat best goed gelukte stukjes. Maar nu is het tijd om het boek te sluiten en verder te gaan. Te bewijzen dat ik het nog een keer kan.
Nogmaals bedankt en hopelijk tot snel!
<3


Reacties:


Bodine
Bodine zei op 12 mei 2013 - 14:59:
De één en de ander. Hihihihihihihih.
“Hoe?”
“Geen idee, maar ik doe het wel.”
“Nee, hoe kom je hier? Wat is er gebeurd?”
That sounds like a Harry-Zayn conversation in Schaakspel hahahahaa ^^

YOU ARE WELCOME AND THANK YOU FOR WRITING THIS AND I AM SMILING SO SO BRIGHT RIGHT NOW BECAUSE MWIII I AM IN YOUR DANKWOORD THINGIEEEEEEE <3
Eh. ja. mwiiiii. ^^

Ik denk dat jouw relatie met Robbie en Jean een beetje is zoals die van mij met Alex en Kai. Denk ik. Because they're the first non-fanfictional ones that you manage to actually write something about (and finish, that is), and and. And. Well. I still secretly smile every time someone mentions the name Kai/Alex, I think you'll have that too. But they're never really gone. You can always come back here and relive them. I mean, they didn't die so there's no heartbreak really. ^^

AND I WAS RIGHT I WAS RIGHT I WAS RIGHT: ROBBIE WAS NOT TAKEN AWAY HE JUST LEFT OEHEOEOEHEOEHEOEHEOHEHEHEHE. Eh. Yeah.

Op naar Asylum, Daantje. Whoee. <3