Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijd » Imagine there's no Heaven
Schrijfwedstrijd
Imagine there's no Heaven
Imagine there’s no Heaven
Het was donker. Koud en donker. Buiten zijn schuilplaats waaide het, regende het, onweerde het. Een typische horror-setting, alleen dan was het geen fictie. Nee, dit was echt. Levensecht.
Rillend drukte hij zijn lichaam dichter tegen de koude, stenen wand aan, luisterend naar het kletterende water. Het bereikte hem niet, langer niet, maar de donder die genadeloos door de buitenlucht raasde maakte hem bang. Doodsbang.
Zijn armen had hij om zijn opgetrokken knieën gewikkeld, als een klein wezentje zat hij daar, in de kou, in het donker, in een grot. Verlaten, verraden, verbannen.
Wanhopig dacht hij terug aan de gebeurtenis, de reden waarom hij hier zat, alleen. Zijn maag draaide zich om, zijn hart begon sneller te kloppen. Hoe verder hij opging in de herinnering, hoe neerslachtiger hij zich begon te voelen. Net zoals het weer, buiten, deze nacht. Afgelopen nachten. Hoe had hij zo dom kunnen zijn? Zo naïef, als een klein kind. Hij verweet het haar, maar zichzelf nog meer. Als hij haar genoeg aandacht had gegeven, als hij had gedaan wat ze wilde was het niet zo gelopen. Dan was ze er nog, bij hem. Niet hier, maar wel ergens. Ergens, op de wereld. Hij mistte haar zo ongelooflijk veel en het idee, het besef dat hij haar nooit meer terug zou kunnen zien, haar nooit meer vast zou kunnen houden was vreselijk. Ondragelijk. En zijn schuld.
Hij herinnerde het zich nog goed. Iets minder dan een week geleden was ze bij hem geweest, huilend. Ze had er zo verdrietig uitgezien en hij had haar in zijn armen genomen. Gevraagd wat er was. Ze wilde het niet vertellen, absoluut niet, maar hij respecteerde dat. Waarom? Hij had door moeten vragen, dat is wat een vriend doet. Helpen, niet zwijgen en toezeggen. En toch had hij dat gedaan. Ze had hem gewaarschuwd, onbewust, met haar tranen. Geschreeuwd om hulp, zijn hulp, maar hij had het genegeerd door haar alleen maar vast te houden. Niet praten, gewoon vasthouden.
Waarom?
Een harde knal liet hem even opschrikken en met opengesperde ogen naar buiten turen, daar waar nog wat licht vandaan kwam. Hij zag hoe de bliksem door de lucht knetterde en hij hoorde hoe de regen nog harder uit de hemel kwam vallen. De regen deed hem aan haar denken, aan die avond. De laatste avond met haar. Hij zag het glasherder voor zich, hoe ze daar stond. Haar slanke vingers om de balustrade geklemd, haar ogen glazig voor zich uitstarend. Haar wangen betraand, zo nat als de regen die ook die avond uit de hemel viel. Het maakte haar lichaam kletsnat, net zoals dat van hem. Het droop uit zijn haren, droop uit haar haren. Haar stem echode in zijn hoofd, hoe ze smeekte om hulp. Onbewust.
‘’Ik kan het niet meer. Ik kan het echt niet meer.’’ Hij schudde zijn hoofd, klemde zijn armen steviger om zijn benen heen. Zijn benen, gehuld in het zwart. Net zoals zijn hele lichaam. Zwart stond voor wat hij voelde. Ellende, angst, verdriet. Alles wat slecht was. Droeg hij maar wit, wenste hij dan. Want wit was mooi, wit was voor geluk en blijdschap. Wit was een heilige kleur, volgens de Bijbel.
Nee. Hij was zwart en droeg zwart.
Zijn hoofd bonkte, zijn oren gonsden. Het kwam door haar, door de herinnering. Hij wilde er niet aan denken, maar de pijn in zijn binnenste ging genadeloos door, net zoals de herinnering.
‘’Ga daar weg. Ik… Stop, alsjeblieft.’’ Zijn diepe stem, smekend om haar leven. Hij had haar moeten pakken, hij had haar terug moeten trekken. Weg van die reling, weg van haar balkon. Hij had haar mee moeten nemen naar een mooie plek, ergens waar het niet regende en waar het vredig en rustgevend was. Ergens waar ze wilde leven.
‘’Het is te laat. Het spijt me.’’ Zijn machteloze gevoel, haar handen die zich afzetten. Haar haren, wapperend in de snelheid waarmee ze neerdaalde en haar gehavende lichaam als hij naar beneden keek. Diep onder hem. Hij was verstijfd, zo hard als steen en zei niets. Nog steeds niet.
Zijn ogen waren vochtig en tranen rolden naar beneden, mengden zich met de kou en vochtigheid van de grot waarin hij schuilde. Weg van de buitenwereld, alleen in zijn zwarte kamer. Alleen met zijn pijn, alleen met zijn herinneringen. Hij verdiende zijn leven niet, maar hij verdiende de dood al helemaal niet. Dat was laf. Hij wilde niet weglopen voor zijn problemen, maar hij wilde ze ook niet met anderen delen. Ze zouden hem uitschelden, hem dingen verwijten – precies zoals hij bij zichzelf deed.
Hoe lang zou het duren voordat iemand hem hier vond? Weken? Maanden? Jaren? Hij zat hier op z’n minst al drie dagen, want hij had al drie keer de zon op en onder zien gaan. Bij elke keer werd zijn pijn erger, van binnen. Zijn schuld, zijn schuld.
En toen wist hij het.
Langzaam liet hij zijn benen los en ging hij op zijn knieën zitten. Hij keek om zich heen, tuurde de duisternis in en vond wat hij zocht. Vastberaden kroop hij naar voren, negeerde de pijn in zijn knieën die de puntige ondergrond hem gaf en greep het voorwerp dat hij zocht. Zonder enige teken van gevoel kroop hij weer terug in zijn hoekje, zijn rug tegen de koude, vochtige muur aan.
Hij staarde ernaar. Het was donker, leek op vochtig hout en was ongeveer zo dik als een tak van een boom. Misschien was het wel hout, een soort staak, hij wist het niet. Het deed er ook niet toe, het uiteinde was in ieder geval scherp genoeg. Dat zou zijn pijn wel wegnemen.
Terwijl de regen verder kletterde en de donder door schreeuwde, stroop hij de mouw van zijn rechterarm op. Zijn huid was donker, grauw, alsof hij hier al jaren verscholen zat, gegijzeld en ondervoed. Eten deed hij ook niet en gegijzeld werd hij al door zijn eigen gevoelens. Dus, wat maakte het ook uit? Helemaal niets.
De jongen klemde zijn vingers steviger om de houten staak heen, concentreerde zich op zijn eigen huid en maakte één snelle beweging. De snijdende pijn die hij vervolgens voelde nam alle innerlijke pijn weg, nam alle herinneringen met zich mee en verdween in het donker van de grot. Een glimlach vormde zich om zijn lippen bij het zien van het rode bloed dat langzaam uit zijn arm omhoog rees. Hij staarde ernaar alsof het zijn medicijn was tegen zijn eigen, innerlijke pijn en deed het nog een keer. Een tweede snee ontstond, mengde zich met de eerste en creëerde een deken van rood vocht. Het liep langs zijn arm naar beneden, drupte net als de regen op de grond. Het hielp, liet hem de andere pijn vergeten en maakte het dragelijker. De staak was zijn vriend. Opnieuw hief hij zijn arm, bewoog de punt naar de plek tussen de twee lijnen in en stopte weer. De staak bleef boven zijn vel zweven, even deed hij niets, behalve luisteren. Hij luisterde naar de rukkende wind, de kletterende regen en de schreeuwende donder, maar hij hoorde nog iets. Iets vreemds.
Hij draaide zijn hoofd en stuurde zijn blik richting de opening van de grot, waar hij kon zien hoe-
Nee. Dit was onmogelijk.
‘’Wat doe je hier?’’
‘’Daar ben je! Ongelooflijk, hoe kon je ons zo laten schrikken? Ik, wij – jezus, Zayn!’’ Hij bleef daar staan, in de opening, schreeuwend naar de jongen in het zwart. Twee groene ogen doorboorden de duisternis, keken beter en zagen toen wat er gaande was. Ze zagen het bloed, ze zagen de staak, ze zagen hun beste vriend.
De donkere jongen schudde ongelovig zijn hoofd, scheurde zijn blik los van de zijne en richtte de staak weer op.
‘’Nee! Pijn is niet de oplossing! Hou op!’’ Harry’s stem echode door de grot, waarna zijn voetstappen weerklonken. Hij greep de rillende jongen vast, kneep hard in zijn pols waardoor deze de staak losliet. Het ding kletterde op de grond en rolde bij de twee weg, zijn sporen letterlijk achterlatend.
Harry pakte Zayn bij zijn gezicht vast, liet de jongen hem aankijken.
‘’Doe. Normaal.’’ Zayn schudde langzaam zijn hoofd, liet zijn armen zakken en staarde naar de grond. Hij zag zijn vriend, zijn vriend van toen. Harry. Hij droeg witte kleren, blije kleren. Geen zwart, maar wit. Zayn wilde ook witte kleren kunnen dragen. Hij wilde ook weer blij zijn.
Kon Harry hem helpen? Was dat zelfs maar mogelijk? Hij wist het niet. Misschien kon niemand hem helpen en was hij voor altijd gedoemd tot het leven met een herinnering zo pijnlijk, dat leven haast onmogelijk werd. Alleen de tijd zou het hem vertellen en die was net zo genadeloos als de bliksemflitsen die de hemel deden verlichtten, de hemel waar zij zich in bevond.
Reacties:
Ik dacht dat het Loueh was.
Maarre. Dat is eigenlijk omdat Loueh in fics al-tijd bang is voor onweer. Dus. Ja.
Nee maar. Idunno dude. Ik geef 't op, no way dat ik dit nog ga winnen.
gaaf maar... ondanks de gaafheid van deze verhalen.... moet ik je vragen te stoppen met melden sorry... maar ik heb het weer zo druk dat ik amper tijd heb om alles te lezen en zelf te schrijven... ik kirjg binnen kort weer een proefwerk week (moet zo wat alle school boeken uit mijn hoofd leren.... O.o ) en een bruiloft en dan nog een festival en zow... dus... kort om heeeeeeel druk -.-'' sorry....
Akjshjkssjfghsdhslhksj
Echt goed schat!
Echt.
Geweldig.
Goed!
Kusss