Hoofdcategorieën
Home » One Direction » Until Death Do Us Apart » 37: To the Point of Action
Until Death Do Us Apart
37: To the Point of Action
We waren sneller in het bos dan ik had verwacht. Alles ging in feite sneller aan me voorbij, alsof iemand mijn leven had lopen doorspoelen en dat eigenlijk nog steeds deed. Ik wist niet hoe het bij Louis zat en ik wist ook niet of dit wel zo’n goed idee was. Wat ik wel wist, was dat ik toch niets meer te verliezen had, behalve mezelf. En zelfs daarvan was een deel al gewond en geschaafd.
Zo stilletjes mogelijk baanden we ons een weg door de uitstekende takken, proberend elkaar niet te verwonden zodra we ze loslieten en ze achteruit zwiepten. Het ging weliswaar goed – we kwamen er heel vanaf. We liepen tot het stuk waar we de vorige keer waren gestopt met het volgen van de voetsporen, het stuk waarvandaan je de couture van een houten huisje kon zien. Of hut.
We wisten het niet.
Ik wendde me tot Louis en we staarden elkaar aan. Onwetend, afwachtend, vastberaden. We moesten iets doen, dichter naar het huisje komen. Binnenvallen.
Misschien.
“Wat is het plan?” fluisterde Louis, terwijl hij zijn ogen op het gebouwtje in de verte had gericht. Ik volgde zijn blik, keek aandachtig naar de omtrek en het vage lichtje dat ervoor bleek te brandden. Als het al een lichtje was, misschien was het ook wel een weerkaatsing van late zonnestralen die zich nog net door de takken heen wurgden.
“We moeten dichterbij zien te komen,” besloot ik uiteindelijk te zeggen, hoewel we allebei al van mening waren dat het noodzaak was. Anders konden we nooit uitvogelen of ze zich daar inderdaad bevonden. En dan wist ik ook niet precies wie ‘’ze’’ inhielden.
Louis zuchtte, een frons sierde zijn voorhoofd. Hij dacht na, probeerde de situatie in te schatten, maar kwam waarschijnlijk net zo ver als ik. En dat had niet veel nut.
“Ik denk dat we het beste via die kant kunnen gaan,” zei hij, terwijl hij met zijn vinger een boog illustreerde, die zich afboog naar rechts.
“Dan komen we namelijk aan de achterkant uit.” Ik knikte, had niet veel op die theorie toe te voegen. Als ze daar al zaten en als er al Panthers bij aanwezig waren, merkten ze ons vroeg of laat toch wel op. Of we nou in ons eigen hutje bleven niksen of dat we richting dat van hen gingen, gevaarlijk was het hoe dan ook. Daarbij – het was nu of nooit.
We keken elkaar nog één keer aan, een doorslaggevende blik die ervoor zorgde dat Louis voorop ging. Waar hij die plotselinge moed vandaan haalde wist ik niet, misschien was het omdat hij zich niet nutteloos wilde voelen, misschien was het ook wel vanwege Liam.
Het maakte niet uit.
Elke tak die kraakte zodra ik hem aan de kant duwde was er één teveel en elke voetstap die we achterlieten insgelijks. Het was gevaarlijk, verhulde onze aanwezigheid en zorgde voor het besef. De takken, de voetstappen, ze zorgden ervoor dat ik me meer en meer begon te realiseren waar we nou daadwerkelijk mee bezig waren. Angstig werd ik er niet van, blij evenmin. Als ik op het moment al gevoelens had, was het alertheid. Oplettendheid. Alarmbellen. Waren dat gevoelens? Ik wist het niet, wilde er ook niet over nadenken terwijl ik Louis dichter en dichter naar het huisje volgde. We maakten weliswaar een boog, waardoor we er niet rechtsreeks naar toe liepen, maar met elke stap kwamen we dichterbij. Een stap dichter bij de waarheid, een stap dichter naar gevaar. Een stap dichter naar onze dood, of wat dat zou kunnen worden.
Het was een houten huisje. Deze had wel wat weg van de onze, alleen was het ding vele malen kleiner. Smaller, lager en zonder vijver. Geen chemicaliën, geen veranda. Gewoon een huisje.
We waren er ongeveer twintig meter van verwijderd toen Louis stilhield en op zijn hurken achter een stuk struikgewas ging zitten. Ik kroop ernaast, legde mijn handen tegen de bladeren aan en duwde deze opzij, zodat ik naar het huisje kon kijken. De achterkant was begroeid met een vreemd soort groen mos, wat stilhield tussen plant en schimmel. Alsof het ding hier al jaren stond te vergaan, niemand die ernaar omkeek. Ook nu kon ik er niet uit opmaken of het aanwezigen bevatte, maar we konden beter het zekere voor het onzekere nemen. Want waar moesten ze anders heengebracht zijn in zo’n korte tijd? Ik staarde nog wat beter en zweeg. Seconden kropen voorbij, werden minuten. Ik wist niet hoe lang we daar al zo zaten, maar het voelde als een eeuwigheid. Tijd was relatief en op dit moment kon het zowel onze grootste vriend als vijand zijn. Spelend met haar eigen marionetten.
“Denk je dat ze daar zijn?” vroeg Louis zo zacht dat als er iemand naast ons had gestaan, deze het niet gehoord zou kunnen hebben. Ik haalde mijn schouders op, weigerend mijn blik los te scheuren van het vervallen gebouwtje. De jongen naast me zuchtte, liet zijn blik de omgeving om ons heen scannen. Eigenlijk was het ook maar vreemd. We zaten hier, vlakbij iets wat misschien wel de gijzelplek ofwel begraafplaats van onze vrienden kon zijn, en toch werden we niet aangevallen. Niet één keer. Helemaal niets.
Ik haalde diep adem en nam de zuurstof dankbaar in me op. Wie weet was dit de laatste keer en stilletjes hoopte ik dat Zayn het me zou vergeven als ik het niet zou halen. Als wij het niet zouden halen. Als het ons niet lukte de anderen te bevrijden. Ik blikte opzij naar Louis, een slappe glimlach vormde zich om mijn lippen.
“Samen,” fluisterde ik naar hem, waarop hij lichtjes knikte.
“Samen.”
Reacties:
Het verhaal begint nu echt op je titel te lijken, mm. Verder?
Jij kan echt zo mooi schrijven, dit is gewoon geweldig geschreven!
Maar wel heel erg spannend ! Can't wait for the next chapter!
XxxX
Awesommeeee!
Snel weer verder ^^
And I hope for you that Zayn is still alive......
Xoxo'tjes