Hoofdcategorieën
Home » Overige » De Grijze Jager, deel 12. » Hoofdstuk 8.
De Grijze Jager, deel 12.
Hoofdstuk 8.
Langzaam veranderde de nacht in de ochtend. Een verlegen lentezonnetje keek boven de boomtoppen uit en de eerste vogels begonnen vrolijk te zingen en kwetterend ruzie te maken. In het eerste daglicht kleurden de bladeren lichtgroen en geel. Het beloofde een mooie dag te worden.
En met dat eerste daglicht verlieten twee figuren een klein dorpje dat nog maar half ontwaakt was. De een was een niet al te lange man, gehuld in een grauwe mantel met een vreemd patroon. Hij werd gevolgd door een kleinere gestalte, die nog vaak achterom keek naar het dorpje dat ze verlieten.
Will en Naëlle hadden in alle vroegte Armele verlaten. Omdat Will gister pas laat in de avond was gekomen, was het te donker om nog terug te gaan naar zijn huisje. Hij was dus blijven slapen. Hilde had er nog op gestaan dat hij een van de bedden zou nemen, maar dat had Will vriendelijk afgeslagen. Hij nam genoegen met het zachte stro in de schuur. Hij had wel in ongemakkelijker plekken de nacht doorgebracht.
Naëlle had van de zenuwen nauwelijks een oog dicht gedaan. Ze had maar liggen woelen en draaien en kon de slaap simpelweg niet vatten. Uiteindelijk viel ze wel in slaap, en toen ze wakker werd geloofde ze even dat ze alles gedroomd had. Maar ze had niet gedroomd. Verr van dat. Nu liep ze achter de Jager aan, met in een knapzak over haar schouder een paar van haar persoonlijke bezittingen.
Nog een laatste keer keek ze achterom, voordat haar voormalige thuis achter de bomen verdween. Na vijftien jaar ging ze hier weg. Hier was ze geboren en opgegroeid. Hier waren haar vrienden en familie. Buiten dit kleine dorpje kende ze niemand. Ze was, als ze er goed over nadacht, nog nooit verder dan 10 kilometer buiten Armele vandaan geweest. Natuurlijk, ze had zat verhalen gehoord, reizigers gezien, maar dat was het dan ook. Eén keer was ze met haar vader naar een nabijgelegen dorp geweest, wist ze zich nog vaag te herinneren. Dat had ze al een hele reis gevonden. De bossen rond Armele en het dorp zelf waren haar domein. Daar kende ze elke stronk. Of dat was misschien een beetje overdreven, bijna elke stronk. Het dorp en het bos, verder ging haar kennis over de wereld niet, de verhalen niet meegeteld.
Ze voelde een hand op haar schouder en ze draaide zich om. Ze keek in de vriendelijke ogen van de Jager.
‘Kom, meid.’ Zei hij. ‘We moeten gaan.’
Naëlle antwoordde niet en knikte. Ze had een enorme brok in de keel en ze vertrouwde haar stem niet helemaal.
De Jager draaide zich om en liep verder. Naëlle hallde nog een diep adem, wierp een laatste blik achterom en volgde.
Toen ze vertrokken had ze zich zorgen gemaakt over haar moeder. Door haar ziekte had ze verzorging nodig, en Carlo en Alena konden dat niet alleen aan. Hoe kwamen ze aan eten, als zij weg was? Toen ze dit tegen haar moeder zei had die alleen geglimlacht.
‘We redden ons wel, liefje.’ Had ze gezegd. ‘Leer jij nou maar hoe je fatsoenlijk met een boog moet omgaan en maak je niet al te veel zorgen om ons. Deze kans krijg je maar één keer. Verpest die niet door steeds tussendoor naar je oude moedertje te snellen.’
Dat was allemaal wel leuk en aardig, het nam haar bezorgdheid niet weg. Haar moeder mocht dan wel zeggen dat ze het wel zouden redden, ze wisten allebei maar al te goed dat het zwaarder zou worden.
Will had zich ertussen gemengd. ‘Ik zie ook in dat het zonder Naëlle moeilijker zal worden.’ Had hij vriendelijk tegen Hilde gezegd. ‘Ik beloof u dat ik jullie niet zal laten verhongeren.’
Will had aangeboden dat ze mee konden naar Redmont, maar dat had Hilde afgeslagen.
‘Ik ben hier geboren, getogen en opgegroeid.’had ze gezegd. ‘Ik woon hier al mijn hele leven en hier zal ik ook sterven. Ik ben te oud om nog te verhuizen.’
Will had het geaccepteerd, al zei hij er wel voor te zorgen dat de plaatselijke Hilde af en toe een bezoekje bracht.
Doelbewust liep de Jager door het bos. Hij leek precies te weten waar hij heen moest. Ze waren het punt waar Naëlle de weg kende allang gepasseerd, Ze wist zeker dat, als ze niet iemand had die ze kon volgen, ze hier al snel finaal de weg zou zijn kwijt geraakt.
Redmont lag een eind van Armele af. Te paard was je er in een uur of twee. Te voet… Geen idee, zeker langer dan twee uur in ieder geval. Maar over paarden gesproken… Hadden Jagers geen paard? Ze dacht toch van wel. Althans, ze wist het vrijwel zeker. Durfde ze dat te vragen?
‘Eeh meneer…’ begon ze aarzelend, niet goed wetend hoe te beginnen.
‘Zeg maar Will, hoor.’ Zei Will over zijn schouder. ‘Je naam is er om te gebruiken.’
‘Will,’zei ze nu. ‘Hebben eeh… Hebben Jager geen paarden?’
Onder zijn kap glimlachte Will Hij vroeg zich al af waneer ze dat ging vragen.
‘Natuurlijk hebben we paarden, anders komen we nooit ergens.’
‘O. Eeh, oke.’
‘Je vraagt je zeker af waarom we niet te paard zijn?’
Naëlle was even verbaasd. Will had haar meteen doorgehad.
‘Ja, eigenlijk wel.’ Gaf ze toe.
‘Nou, jij hebt geen eigen paard, of wel?’
‘Nee…’
‘Als ik te paard zou zijn gekomen, had jij moeten lopen, en had ik gereden, of niet soms?’
‘Ja… Ja dat is waar…’ Verder wist Naëlle er niks op te zeggen, dus zweeg ze maar.
Will daarentegen grijnsde breed, al was dat niet te zien onder zijn kap. Hij vond het nu al leuk, een leerling.
Na een lange tocht door de Redmontse bossen kwamen ze aan bij een klein huisje op een open plek in het bos. Het was helemaal gemaakt van hout, en had een veranda aan de voorkant. Een paar meter van het huisje stond nog een gebouwtje, een stal. Er klonk blij gehinnik uit de stal en een klein grijs paardje kwam op Will afgedraafd. Will glimlachte en aaide het paardje over zijn neus.
‘Dit is mijn paard.’ Zei hij tegen Naëlle. ‘Trek.’
Trek hinnikte zachtjes en porde met zijn snuit in de plooien van Will’s mantel.
‘Had het kunnen weten.’ Mompelde Will meer tegen het paard dan iemand anders, en hij toverde een appel tevoorschijn.
Meteen gingen Trek’s oren overeind staan toen hij de appel in het oog kreeg. Tevreden verorberde hij de vrucht.
Will lachte weer en wende zich tot Naëlle.
‘Zullen we maar eens naar binnen gaan?’
Zonder op antwoord te wachten liep hij naar zijn huis toe. Trek draafde terug naar de stal. Aarzelend volgde Naëlle Will.
Op de veranda zat een zwart-witte hond in de zon. Ze keek op toen Will aankwam, wou weer gaan liggen tot ze Naëlle in het oog kreeg. Die kende ze niet, dus sprong ze overeind en begon te blaffen.
Schichtig bleef Naëlle staan. Ze had niet veel zin in een beet.
‘Ebben, rustig.’ Gebiedde Will. De hond hield op met blaffen, hoewel ze Naëlle wel in het oog bleef houden.
Will ging naar binnen en Naëlle volgde, Ebben in de gaten houdend.
Verbaasd zag Naëlle dat Will binnen zijn mantel uitdeed. Een Jager zonder mantel! Dat was net zoiets als… als… een vogel zonder vleugels of een boek zonder letters.
Samen met zijn enorme boog en pijlenkoker hing Will zijn mantel op aan een haakje naast de deur.
Onder zijn mantel droeg hij een simpele groene tuniek, grijze broek en leren laarzen. De twee messen aan zijn riem ontgingen Naëlle niet. De laatste twee wapens hield hij bij zich.
Gestommel uit de keuken trok haar aandacht. Een lange slanke vrouw kwam binnen lopen. Ze had lang blond haar en grijze ogen. Ze droeg een simpele elegante jurk van de diplomatieke dienst.
‘Hallo,’ groette ze. ‘Ik ben Alyss.’
‘H-hallo,’ hakkelde Naëlle. ‘Ik ben Naëlle.’
Hoi Naëlle!
Wtf, okee....
Leuk!!!
Ook gewoon een vrouwelijke leerling!