Hoofdcategorieën
Home » Overige » The Loriën Lecacy » Hoofdstuk 5. De Basis
The Loriën Lecacy
Hoofdstuk 5. De Basis
Acht zat aan de andere kant van de grot, aan de goede kant, en ik aan de slechte kant. Ik had huiveringen die over mijn hele lichaam gingen, en tranen die Acht voortdurend wegveegde. Zo af en toe sloeg ik zijn hand weg, en huilde door, maar dan ging hij er weer eigenwijs mee verder.
‘Adelina kan dit gedaan hebben, maar dat zal wel niet. Misschien heeft ze er geen weet van, en was zij weer zo snel als gekomen in deze grot er weer uitgegaan,’ zei Acht optimistisch, en haalde zijn schouders even vlug op. ‘Maar misschien ook wel.’
Ik voelde een zoveelste klap door me heen gaan, en kromp in elkaar. Acht aaide liefkozend over mijn schouder heen. ‘Rustig maar.’
Hij was voornamelijk degene die aan het praten was. Voornamelijk, want zo af en toe zei ik schoor: ‘Ja, dat is zo,’ en haalde mijn schouders dan op. Er was weinig in de grot te zien dat duidde op Mogs, behalve één ding, nou, nee. Het was gewoon een Lorisch teken. Maar dat duidde niet volledig op Mogs. Ik hield mijn mond erover, vooral omdat ik niet wilde uitleggen hoe ik dat kon zien, ook al was het nog zo’n kort verhaal.
Acht zuchtte eventjes, en keek mij aan. Hij probeerde voor de zoveelste keer de tralies te verbuigen, en zuchtte weer. Hij ging weer zitten, en keek wanordelijk naar mij. Ik keek gedesoriënteerd terug.
‘Waar zijn Ella en Crayton?’
‘Bij commandant Sharma,’ legde Acht mij uit, ‘want dat droeg ik ze op.’
Ik knikte eventjes, en keek weg. De tranen welden weer op. Dit was Adelina’s werk. Ze had overigens twee vliegen in één klap. Acht en mij, maar alléén als de met Mogs meewerkte. Acht ging wat beter zitten. ‘Wil je eh… Dat ik je wat verhalen vertel. Bijvoorbeeld over hoe Reynolds, mijn Cêpaan, stierf?’ stelde hij voorzichtig voor. Het klonk meer als: zal ik je gaan vervelen tot we beiden doodgaan?
Ik knikte voorzichtig, en keek naar mijn polsen.
‘Nou, het begon allemaal toen Reynolds iemand ontmoette. Lola, om precies te zijn. Maar vanaf het begin wantrouwde ik haar, vooral door de blikken die ze me gaf. Ik was altijd al bang dat Reynolds Lola dingen zou vertellen die alles… duidelijk zouden maken. Maar gelukkig deed hij niets.’ Acht stopte met praten, en haalde een teug met adem. ‘Verveel ik je al?’ vroeg hij voorzichtig, en grijnslachte eventjes.
‘Nee hoor,’ antwoordde ik schoor.
‘In elk geval, ik wantrouwde haar zó dat Reynolds kwaad op me werd, en we groeiden als het ware uit elkaar. Op een dag besloot Lola plots om de bergen in te gaan, gezellig met zijn drieën. Ze probeerde ons voortdurend te scheiden van elkaar, en uiteindelijk, bij de derde nacht, moest ze over naar plan B. De Mogadoren. Ze haalde de Mogadoren erbij, die Reynolds vermoordden, en Lola later pas. Ze probeerden mij ook te vermoordden, hopend dat ik het volgende nummer was, maar helaas. Door de Lorische beschermformule kon dat niet.’ Acht lachte weer eventjes. ‘Lola kreeg een geldzakje toegeworpen, maar vlak voordat ze die kon pakken, stak een Mog een zwaard door haar heen en ontplofte het geldzakje. Eigen schuld dikke…’
‘Bult,’ maakte ik hem onverwachts af, en glimlachte eventjes terwijl ik mijn hoofd in mijn nek gooide en zo tegen de muur steunde. Mijn ogen staarden naar het plafond. ‘Ga weg,’ zei ik plots tegen Acht. Ik stond op met alle kracht die ik nog had na het huilen. Adelina had mij waarschijnlijk verraadden, dus waarom zou ik dan Achts leven opeisen. ‘Ga weg,’ huilde ik zachtjes. ‘Ga hier weg, zorg dat de Mogs Ella, Crayton, commandant Sharma en jóú niet krijgen.’ Ik smeekte hem zachtjes, en voelde zijn armen door de tralies. Hij schudde zijn hoofd.
‘Ik heb een eed met Reynolds afgelegd dat ik een andere Garde nooit alleen mag laten.’
Ik keek hem aan, met betraande ogen waardoor hij waziger werd. ‘Acht…’ smeekte ik, en zag dat hij plotseling een idee kreeg. ‘Ga hier weg,’ zei ik nog, voordat hij zijn idee kon uitbreiden. Maar toen ik het voor de derde keer wilde zeggen, stond hij naast me.
‘Ik ga je teleporteren,’ zei hij grijnzend. Ik schudde mijn hoofd.
‘Dan is er nog altijd een kans dat…’ En we stonden buiten. Buiten de tralies. ‘… ze ons krijgen.’ Ik hoorde wat geritsel om ons heen, meer niet. Ik draaide me om.
‘Acht, ik moet terug,’ zei ik plots vastberaden over wat ik zei, en keek hem aan. Ik moest het Lorische teken inspecteren, en het desnoods in mijn hoofd printen. Maar ik móést het onthouden. Dat moest gewoon.
Hij teleporteerde ons — ik wist hem gemakkelijk over te halen — terug naar de grot, maar hij vertrouwde het niet goed. Hij scheen gegrom te horen, maar ik hoorde niets, en was er dan ook vastberaden door geworden. Ik móést gewoon weten welk Lorisch teken er stond, dus ik stapte er met flinke stappen heen.
‘We weten beiden dat jij een goede Erfgaven hiervoor hebt,’ zei Acht plots, en leunde nonchalant tegen de tralies. ‘Maar wat? Hoe kun je dat gezien hebben?’ Het was een retorische vraag — hij wist het antwoord allang voordat hij de zinnen had uitgesproken. ‘Zijn het… Lumen? Daar heb ik ooit van gehoord, maar…’ Hij greep mijn polsen vast, en schudde zijn hoofd. Er speelde een flinke grimas op zijn gezicht. ‘Lumen is het niet. Zijn het je… Ogen? Ultrarood stralen of zoiets?’ Hij lachte weer eventjes.
Ik had al die tijd mijn wenkbrauwen gefronst. Hij klonk zo… duivels.
‘Nee, het zijn je ogen. Ik dol maar wat met je.’
Opgelucht keek ik naar het teken, en wreef met mijn vingers over de lijnen. De kleine rondjes maakten een soort acht, maar dan gekanteld. Het lag nu horizontaal. Ik zuchtte eventjes, en voelde een enorm rondje.
Acht leunde nonchalant tegen de muur naast mij, en grijnsde losbandig. ‘Weet je, het is een typerend iets voor mij, niet waar?’ Hij zette zich af tegen de muur. ‘Heb je het al ontdekt?’ vroeg hij toen, en grijnsde weer.
‘Dit is jouw teken,’ zei ik toen. ‘En je hebt het er zeker opgetekend toen je toevallig een zaklamp bij je had. Was Reynolds toen al dood, of zo?’
Achts gezicht vetrok eventjes, maar hij knikte, geforceerd. ‘Ja.’ Het kwam er stijfjes uit.
‘Dit is roekeloos, serieus Acht, nu weten ze dat jíj hier was.’ Ik stapte naar de tralies. ‘Ik wil hier weg, én Adelina zoeken.’
Met een zucht stapte Acht achter mij aan, en grijnsde kort. Toen waren we weg uit de grot, en stonden we weer in de ijskoude middel van de Himalaya. Acht trok zijn vest uit, en deed hem rondom mij. ‘Hier,’ zei hij, en keek om ons heen. Het was al iets donkerder geworden. ‘Als het pikkedonker is, moet of jij mij leiden, of de zaklampen die ik… Hier ergens heb neergelegd, ooit…’ mompelde hij zachtjes, en graaide met zijn hand in een aantal struiken. ‘Aha,’ zei hij toen. Hij stak de zaklamp triomfantelijk omhoog.
Ik keek hem droog aan, met mijn handen gevouwen voor mijn buik.
‘Ben je bereid mij te leiden?’
‘Goed dan.’ Ik pakte de zaklamp kwaad uit zijn hand, en deed hem bij mij in mijn zakken. Als Acht hem had, dan kon het zo maar zijn dat hij het in onnodige situaties gebruikt werd. En, het is niet zeker maar goed, het kán zijn dat Acht deze zaklamp daar vijf jaar lang voor vuil heeft laten liggen. Er kan dus veel energie uitgelopen zijn, maar niets is zeker. Ik wilde gewoon niet dat hij het onnodig zou gebruiken.
W e liepen zij aan zij naar de kant waar volgens mij wat voetstappen waren. Acht begeleidde me, geluidloos. Zijn voetstappen knerpten zo af en toe, maar dan was het weer stil. De vogels waren druk bezig met tsjirpen, dus vaak werden zíjn geluiden overstemd door het tsjirpen. Ik stapte langs wat verdorde struiken heen, en keek hem aan. ‘Waar gaan we zo ongeveer heen?’ Ik knipperde speciaal voor hem met de zaklamp, en keek naar zijn gezicht. Hij vertoonde geen herkenning, en hij haalde zijn schouders vlug op.
En zo liepen we weer verder, geluidloos, wachtend tot we misschien wel aangevallen zouden worden. Acht stopte plots met lopen, en gebaarde de zaklamp aan te klikken. ‘We lopen naar een andere grot waar Reynolds altijd argwaan voor trekt, ik weet niet of ik zoveel zin heb daar heen te gaan,’ zei hij, maar liep toch door. ‘Adelina heeft wel een pérfecte plek uitgekozen, hoor,’ urmde hij verbeten naar mij, en keek mij als medeschuldige aan.
Ik haalde mijn schouders vlug op.
‘Heb jij… Heb jij nieuws gehoord over ene John Smith?’ vroeg ik onverhoeds aan hem. Hij keek naar mij, en legde zijn hoofd schuin.
‘Vage geruchten, maar vertel eens, hoe denk je over hem?’
En ik begon het verhaal te vertellen. Dat ik dacht dat John een van ons was, en over de dromen die ik van hem had (al was de ene droom écht een droom, en de andere was meer een dagdroom). Zo vertelde ik hem ook wat meer over het gedrag van Adelina, en over Zes. Ik vertelde hem alles wat ik de afgelopen dagen had meegemaakt.
Over Ella, al mijn dromen dus ook, over de sexy vrouw tot aan het vliegtuig. En hij? Hij toonde medelijden, heel erg veel. Hij zei dat ik er van buiten erg zwak uitzag, maar dat ik er mentaal erg goed aan werkte dingen te verwerken. Ik voelde me door hem gevleid.
Acht stond even stil, en gebaarde weer te knipperen met de zaklamp. Ik knipperde er mee, alsof ik het voor morsecode gebruikte. Hij maakte een stopgebaar, en gebaarde te knielen.
‘W…’ Hij snoerde me de mond, en gebaarde het driftiger, dus ik constateerde dat áls hij zou praten, hij dit zou zeggen: ‘Doe het nou maar gewoon!’
Hij dook vrijwel gelijk op de grond waardoor zijn zwarte haren zijn gezicht bedekten voor mijn kant. Ik gaapte hem aan, verbaasd over welke handeling ik zo-even had genomen. Het verdorde gras onder mij kriebelde op mijn wangen, waar ik op drie millimeter boven hing. Er lagen wat takjes onder mij die knapten omdat ik mijn gewicht verplaatste. ‘Shht,’ gebaarde Acht kwaad.
‘Kan ik er wat aan doen?’ siste ik naar hem, ook kwaad.
Daar lagen we dan, op de grond als twee imbecielen die denken dat er zojuist een aardbeving komt of wat. Acht kwam voorzichtig overeind, en klopte zijn kleren af. Net toen ik op wilde staan, dook hij weer op de grond. Knerpende voetstappen. Mogs. Er klonken wat enge keelgeluiden. Hoongelach. Gegil.
Adelina.
Een van de Mogs zei op luide toon: ‘Dit moet die achterbakse Loriër wel lokken, of niet?’ Hij doelde op mij, mij en mij alleen. Ik kromp in elkaar van woede, alsof ik het allemaal oppropte in mijn lichaam voor een gigantische bol woede. Maar ik deed niets. Ik hield mijn mond stijfdicht. Acht bewoog zich naar mij toe, en legde zijn arm over mij heen. We lagen allebei plat op de grond, dus dat zag er nogal... gênant uit als je het mij vraagt.
De Mogs bakkeleiden over welk nummer ik zou hebben, en ik wist dat ze op míj doelden want ze hadden het erover hoe ik eruit zag, over welk nummer ik had. ‘Nee, ze heeft nummer Negen, wedden?’ gromde de ene Mog. De andere gromde kwaad: ‘Nee, nummer Vijf, oké? Denk je niet, we hadden die eerder gesignaleerd, weet je nog?’
Ik huiverde. Nummer Vijf was gesignaleerd. Waar?
‘Maar nu sshht…’ beet de slimste van hen allen toe, de commandant waarschijnlijk.
‘Ja Ra,’ verzuchtten de twee tegelijkertijd, en ze keerden zich om.
Ik fronste mijn wenkbrauwen eventjes, en keek opzij naar Acht. Acht was lijkbleek weggetrokken, en keek naar mij.
Weer een gil.
Weer Adelina die mijn hoofd binnen drong.
‘Ze wordt gemarteld,’ siste ik kwaad, en voelde mijn tranen een weg zoeken naar buiten toe. ‘Alsje…’ fluisterde ik zachtjes maar maakte de zin niet af, en pakte zijn hand vast. ‘Teleporteer me desnoods.’ Ik voelde de tranen over mijn wangen heen stromen, en kleine snikken opwellen, maar ik veegde ze ruw weg, en voelde mijn huid brandden.
Acht had zijn ogen neergeslagen. Hij hoorde ook die gillen, ook de krijsen, en ook de pijnlijke hulpkreten. ‘Goed dan.’ Hij hield zijn armen om mij heen geslagen, en teleporteerde zich toen. We verdwenen even in en zwarte kolk, en toen… Toen waren we plots ergens anders.
Acht duwde me voort naar het geluid, en rende achter me aan. Ik ontweek takken door eronder door te duiken, voelde hoe Acht me zacht nog een aantal duwtjes gaf, en grijnsde plots. Dit was mijn eerste échte gevecht met Mogs. De andere keren had ik niets uitgehaald.
Crayton en ik zijn nog veilig, Marina, maar hoe gaat het met jou en Acht? Ik stond stil. Acht spoorde me aan door te gaan. Sharma is weggegaan toen Acht niet meer terug kwam. H… H…
Ik keek naar Acht. ‘Telepathie,’ zei ik geluidloos, mijn lippen weken niet eens uiteen.
Crayton heeft jullie nodig.
‘Ella…’
Kom alsjeblieft snel terug…
‘Ik hoor haar…’ Acht duwde me voort, voor alle zekerheid, terwijl ik luisterde naar de stem van Ella in mijn hoofd.
Gelach. Je kunt me horen, niet waar? Crayton had het er al over dat ik kon…
Zacht gekraak.
Ik wilde de stem uit mijn hoofd hebben, dus ik brabbelde zacht: ‘Ella, g-ga weg…’ Acht duwde me nog verder de grot in. Ik kneep zijn hand tot moes, en kreeg mezelf toen weer terug. Nog altijd sprakeloos, maar hé, mijn Erfgaven deden het nog, dus ik zag in de verte een opening. Dáár weer in de verte brandde licht, dus ik leidde Acht erheen.
De grond was zacht en slijmerig, dus ik was best wel benieuwd wat ze hier allemaal deden.
Marina, ik weet dat Adelina weg is… Kreten… P… En… K...
Ik hoorde alleen nog maar gepiep in mijn oren. Acht was aan het praten, dat zag ik aan zijn mond, maar ik hoorde niets. Ik haalde mijn schouders op, en gebaarde naar mijn oren. Ik durfde niet te praten. Zacht geruis. Ik hoorde hem al vaagjes.
We renden door de gangen heen. Het spoor met slijm was er nog altijd, misschien een valstrik of iets dergelijks?
Ik moet je van Crayton waarschuwen voor Pikens en…
Ik voelde een barstende hoofdpijn. Misschien een of andere bijwerking van wat Ella met mij deed? Het communiceren. Acht holde nog altijd achter mij aan. Het slijm leidde ons naar het geschreeuw. Was het misschien… bloed, maar zag ik het niet goed. Vandaar dat ik plots stil stond, en met mijn vingers over het slijm heen ging.
Ja, bloed. Een spoor van bloed. Acht tastte met zijn handen naar mijn rug, en voelde mijn ruggengraat toen. Ik huiverde eventjes, en voelde een zacht kneepje in mijn schouder naar wat getast. Ik glimlachte, al zag hij het niet.
Kraulen… Bereik… Niet… Goed… Argh!
Ella raakte geïrriteerd, maar wist wel zo ongeveer samen te vatten wat er precies loos was volgens Crayton. ‘Pikens en Kraulen, Ella waarschuwde me.’ Ik vatte later pas dat het gepiep en geruis weg was, en dat ik vandaar niet langer mijn tong kwijt was geraakt.
Kraulen klonken bekend, Pikens een beetje.
En bij Acht… Bij Acht al helemaal. Hij begon als een klein kind naar de ingang toe te lopen waar we erin zijn gekomen, en kreunde eventjes. ‘Weg hier…’ smeekte hij, maar hij kwam niet verder omdat hij bijna uitgleed op de grond. Hij was gevallen, en waarschijnlijk de draad kwijt.
‘Ik leid je wel naar de ingang,’ loog ik, en liep stug door naar waar het bloedspoor mij heen leidde.
Leugenaar. Ella was aan het lachen in mijn hoofd, wat erg veel pijn deed, maar ik hield me in door op mijn lip te bijten.
Ik wilde haar uit mijn hoofd hebben. Hoe kon ze dat zo snel onder de knie hebben? Het leek ook haast alsof elk woord dat uit haar hoofd kwam, zwakker werd naarmate ze tegen me praatte. In het begin leek het zo… goed, en nu leek het alsof ze zo klein mogelijk sprak.
Acht zuchtte eventjes. ‘Zijn we er bijna?’
‘Bijna.’
Ik huiverde eventjes bij het idee dat ik ook écht een leugenaar was, maar ja, Acht die merkte er niets van. Én hij zou me helpen om Adelina terug te krijgen. ‘Zeg, ligt het aan mij of lijkt het alsof dat gekrijs steeds dichterbij ons komt?’ Ik lachte eventjes naar hem toen hij dat zei.
‘Ligt aan jou, Acht.’
En toen werd het plots ligt. Acht keek kwaad naar mij, en trok mij een kamer in binnen de kortste keren dat hij alles weer kon zien. ‘Jij…’ Hij kon niet schelden, dus sloot hij zijn ogen en beet op zijn onderlip. Tien seconden lang was hij stil, en toen zuchtte hij. Er weerklonk geen alarm, dus ze hadden ons niet gesignaleerd. ‘Ik had het moeten merken. Ik heb geen zin in Ra…’ mompelde hij. In eerste instantie dacht ik dat hij iets bedoelde met Ra, maar zijn zin niet afmaakte. Maar toen werd het me duidelijk dat hij geen zin had in een Mog die hij toevallig kende, ook al snapte ik het niet helemaal.
‘Wie of wat is een Ra?’
‘Sétrakus Ra,’ zei Acht, en zuchtte kort. ‘De leider van álle Mogadoren. Helaas… Hij is tevens enorm sterk. Maar… Als we Adelina hier weg hebben’ — hij keek me aan met een blik die boekdelen sprak — ‘zal zij het je weg volledig uitleggen. Ik kan het maar voor een deel.’
Ik speurde zijn gezicht af. Het enige wat ik zag — in zijn prachtige, diepgroene ogen — was een enkele jaloezie voor het feit dat ík nog een Cêpaan had, en hij niet meer.
De diepgroene ogen tuurden voor zich uit, en uiteindelijk stond Acht op. ‘Kom, laten we eh… Gaan zoeken,’ zei hij ongemakkelijk, en stapte de kamer uit. Hij vond het vrij fijn om weer in het licht te lopen — vooral omdat hij dan vast en zeker zeker wist waar hij liep, en alleen zó kon ik hem niet wéér misleiden. Hij was boos, dat zag ik aan de manier waarop hij liep: gespannen, soms leek het geforceerd, en hij keek geen enkel moment achterom om te kijken of ik niet een andere kant opging omdat ik nieuwsgierig was naar welke en wat voor een soort kamer er daar zou zijn.
Soms werd ik daar wel enorm nieuwsgierig naar, vooral omdat ik wilde weten of de Mogs sliepen. En of ze daarvoor bepaalde vertrekken hadden.
‘Wist je hiervan af?’ vroeg ik zacht aan Acht.
‘Reynolds waarschijnlijk wel. Hij waarschuwde me hiervoor altijd, maar toen ter tijd waren er nog geen Mogs in gevestigd. Pas toen ze Reynolds, Lola en mij aanvielen, me dunkt. Maar ze zijn er ook vandoor gegaan met mijn kistje.’ Met gebalde vuisten keek Acht strak voor zich uit, en liep geforceerd door.
Ineens begon ik te vloeken. ‘Adelina. Die heeft mijn…. Kist.’
Acht stond stil, en keek mij aan. ‘Reynolds… Hij… Hij legde me uit dat als je met een bepaalde steen in contact komt, en de Mogs hebben een kist van een ander, dat ze je kunnen opsporen…’
‘… en dat betekent dat anderen in gevaar zijn! Ella!’ maakte ik hem af. Ik wilde me omkeren, maar Acht hield me tegen.
‘Als Reynolds slim was, dan weet Crayton dit ook. En hij zal in deze tijden het kistje écht niet openen, als hij wijs genoeg is.’
We liepen stug door. De Mogs waren niet zó slim dat ze deze basis beschermden, waarschijnlijk omdat ze er te luchtig over nadachten. Dat ik alleen kwam. En dat Adelina me zou leiden. En dat deed ze ook, voortdurend. We pasten onze route aan als we haar hoorden gillen, en ons scherpe gehoor hielp daar redelijk goed bij. Na een poosje stonden we stil.
Acht zei niets.
Ik zei niets.
Doodse stilte. En dat gold ook voor Adelina.
De Mogs werden kwaad, en begonnen haar waarschijnlijk weer te slaan, want niet veel later na de boze keelklanken begon ze te gillen van de pijn. Ik moest er niet aan denken hoeveel verwondingen ze had, en hoe ze eruit zou zien.
Ik wilde haar zien. Maar ik kon er niet over nadenken. Mijn hoofd was een bol met lucht.
Ik was een poosje lang buiten bewustzijn geweest toen er plots wat rare gassen uit de muren kwamen. Acht had me verder gesleept, éénmaal geporteerd, en toen was ik allang weer bij mijn bewustzijn.
‘Dankjewel,’ bedankte ik hem daarom.
‘Geen dank. Ik mag van Reynolds…’
‘… Geen andere Garde alleen laten of wat dan ook.’ Ik rolde met mijn ogen. ‘Adelina zou me zoiets ook opdragen hoor.’ Ik huiverde eventjes, maar liep door zonder erbij na te denken wat voor riskante dingen er nu zouden kunnen komen.
Slangen, of meer gif maar ditmaal sterker. Ik snapte overigens niet hoe Acht niet buiten bewustzijn geraakt kon zijn, en ik wel.
Of Pikens en Kraulen, maar ik denk dat ze die benuttigen op Adelina, om haar meer te martelen dan ooit. Dan ooit tevoren, overigens.
Acht raakte mijn hand aan. Hij zat ook al bijna de hele dag met mij opgescheept. Eerst bij het gevecht, toen bij de tralies, en nu. Nu, dit moment, en misschien zouden we hier wel sterven. Dan kregen de andere Gardes twee keer zoveel pijn, of de Mogs deden het omstebeurt, zodat de andere Gardes nog geen vijf seconden na de eerste zouden lijden door de pijn van de tweede.
Bij die ideeën keek ik op naar Acht, en keek recht in zijn groene ogen die op nog geen tien millimeter afstand van de mijne waren. Hij drukte zijn lippen zacht op de mijne, maar haalde ze direct ervan af.
‘Dit wilde ik eens… gevoeld hebben.’ Belediging. Hij wilde het eens gevoeld hebben, en nu zijn dood misschien op komst was, was ik de enige die hij nu kon gebruiken om zíjn doel in vervullen te maken. Ik zuchtte geërgerd, maar dat pas één minuut erna, zodat het niet leek alsof die kus zo erg was.
Nee. Zoiets deed ik niet, vooral omdat ik hem niet wilde kwetsen met mijn geërgerde zucht. Het gegil ging weer verder. Het licht begon steeds slechter te schijnen, waardoor Acht na een poos begon te smeken om de zaklamp. ‘Alleen als je écht niets kan zien, en je mij ook écht niet meer vertrouwt,’ commandeerde ik hem voor alle zekerheid. Ik wilde zuinig zijn met deze zaklamp. Je wist maar nooit.
We moesten even nadenken over waar we precies heen moesten, want het leek haast alsof Adelina’s gegil overal vandaan kwam. We haastten ons naar de linkergang voor ons, en renden de rechte gang door. Acht rende minder snel dan ik, maar misschien was hij gewoon… nog minder getraind? Nee, dat zou niet kunnen. Die spieren waren een bewijs. Misschien was het gewoon dat de meiden een snellere snelheid hadden, en de jongens wat meer kracht. Acht grijnsde eventjes, en zag dat ik er haast een wedstrijd van wilde maken, en zette meer snelheid op het spel. Maar alsnog, hij merkte geeneens dat hij nog altijd drie meter achterlag. Ik sjeesde een hoek om door mijn hand op de hoek te plaatsen om niet door te rennen, en rende de lange gang door.
Gegil. Dit keer wat snerpend, alsof het een kanarie was die werd doodgeknepen en op het punt stond te ontploffen. Acht en ik keken elkaar veel betekend aan, en renden nog een tandje harder. Hij haalde me nog altijd niet in, maar was maar een meter van mij verwijderd. Adelina’s gegil weerklonk nog altijd hard.
‘Hierin,’ zei Acht plots. We stonden stil, bij een deur, doordat hij mij tot stilstand trok. Misschien was mijn redenering wel waar: jongens meer kracht, meiden meer snelheid. We keken elkaar aan. Híér kwam het geschreeuw, gegil en gekrijs vandaan. ‘Druk jij de deurklink omlaag of ik?’ Acht klonk plagerig toen hij het zei, maar zijn gezicht stond vrij serieus, dus ik knikte naar hem.
‘Aan jou de eer.’
Ik huiverde, voelde nog één enkele rilling, en keek de kamer in. Niets. Helemaal leeg, op een recorder na. Het speelde allerlei geluiden af. Het was gemonteerd. De Mogs deden maar alsof. We waren in de val gelokt.
‘Sétrakus…’ gromde Acht, en balde zijn vuisten. Ik hield al die tijd de deur open, voor het geval hij van binnenin de kamer niet meer opengeduwd kon worden. Acht had de recorder in zijn zak gestopt, en uitgezet. ‘Adelina is spoorloos, misschien wel dood, maar we móéten nu terug naar Crayton en Ella.’ Hij stapte naar mij toe, en veegde de heldere tranen van mijn wangen af.
Ik had mezelf omgekeerd, en wilde verder lopen, maar hij hield me tegen. ‘Marina,’ zei hij zacht, ‘kijk naar me. Marina.’ Hij klonk smekend, maar ik negeerde hem. Ik was vastbesloten om Adelina te vinden. Hoe. Dan. Ook.
‘Laat me los,’ snauwde ik naar hem, en rukte me los, maar zijn beweging was snel, waardoor hij me vast had — dit keer steviger dan eerder.
‘Ik laat jou niet gaan.’
‘Dat,’ — ik trok mezelf los — ‘heb je nu al gedaan.’ Ik sjeesde weg, door de gangen heen. Ik voelde me net een speurhond, zo gevestigd was ik op het vinden van mijn doel. Adelina. Adelina alleen. Ik kon haar niet achterlaten — zíj was degene die Loriën moest leiden, niet ik. De Gardes waren er alleen maar om Loriën te beschermen, en Cêpanen om te regeren.
Ik hoorde Acht achter me, en zette er een tandje bij.
‘Je hebt je hoop in elk geval niet verloren.’ Ik viel achterover doordat ik tegen iemand opbotste. De Mog stond met een man naast hem, en verplaatste zijn voet eventjes, waardoor er een aardschok ontstond.
‘L-laat me…’ smeekte ik zachtjes. Achter mij teleporteerde Acht zich naar de Mog en man, en tilde hen beiden op. De man bleef koeltjes, dus Acht liet hem los, de Mog echter grijnsde nog voldaan.
‘Adamus Sutekh,’ stelde hij zich voor, ‘met Malcolm Goode in zijn gezelschap.’ De man, Malcolm, stapte naar voren toe en fronste zijn wenkbrauwen lichtjes. Hij grijnsde toen echter, en klopte op de schouder van Adamus.
‘Lieve nummer…’ Malcolm keek verwachtingsvol naar Acht en mij.
‘Negen en Vijf,’ loog Acht, en wees bij Negen naar mij.
‘Lieve Nummer Negen én Vijf, deze Mogador hier is een goede Mogador.’ Ik trok mijn wenkbrauwen op. Ik had dus altijd van Mogadoren gehoord, maar van een Mogador met de titel “Goede Mogador” had ik nog nóóit gehoord. En wat hij deed met zijn voet, waarom kon hij dat?
Malcolm liet zijn hand van de schouder van Adamus afglijden, en glimlachte uitnodigend. Malcolm Goode en Adamus Sutekh… Nou nou, waarom werkten díé twee samen? Twee Mogs of twee mensen leek logischer, maar dat gehusseld? Ik wist het niet.
Hoofdschuddend keek ik naar hen. ‘Nog nooit van zó’n combinatie gehoord, sorry, maar ik vertrouw dit niet.’ Acht echter wel. Hij had zijn samengeknepen ogen tot de normale formaat van zijn ogen getrokken, en glimlachte. Malcolm was een man van middelbare leeftijd, me dunkt.
Ik zwiepte mijn haar over mijn rechterschouder heen omdat het me enorm begon te irriteren, waardoor Adamus zijn wenkbrauwen fronste, en naar mij keek.
‘Nummer Vijf, hè, waarom zijn jullie hier?’ We liepen rood aan, maar vertelden hen de waarheid. Over mijn Cêpaan — al zeiden we Adelina’s naam niet in het openbaar tegen hen —, de recorder die we vonden in de gang, over mijn paniekaanval en mijn wegrenactie, en over alles behalve over Ella, nummer Tien, en Crayton. Nou, het enige wat we nog zeiden was dat er nóg een Cêpaan en Nummer bij ons waren.
‘Hm, een Cêpaan gezien, Adam?’ vroeg Malcolm aan Adamus, maar die schudde zijn hoofd heen en weer. ‘Maar lieve Vijf, er is een grote kans dat jouw genoemde Cêpaan al… dood is…’ Hij wees naar de recorder in Achts handen, en trok hem er zonder aankondiging eruit. Hij zette het volume wat lager, héél wat lager, en luisterde ernaar.
Ik had het vaak genoeg gehoord, dus ik begon plots te peinzen. Goode, Goode… Goode! Ik had het eerder gehoord, nou, gelezen. Sam Goode. Sam Goode was met John Smith op de vlucht, en tevens met een ander meisje.
‘Bent u… de vader van… Sam Goode?’ stamelde ik. Ik vroeg me af waarom vader en zoon zo ver van elkaar gescheiden waren, maar ik hield me in dat óók te vragen toen ik een ijzige blik toegeworpen kreeg. Hij knikte, geforceerd. Acht keek naar Adamus, en kneep zijn ogen kort samen. Adamus verplaatste zijn voet, waardoor er weer een aardschok kwam, en brulde van het lachen.
‘Sorry sorry sorry,’ verontschuldigde hij zich. ‘Het móést gewoon.’ Het geschrokken gezicht van Acht was miljoenen waard, en ook ik kon mijn lach niet langer vasthouden.
Malcolm Goode keek waarschuwend naar Adamus. ‘We gaan, weg hier.’
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.