Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » The Loriën Lecacy » Hoofdstuk 7. Shuttle

The Loriën Lecacy

5 juli 2013 - 19:16

5248

0

204



Hoofdstuk 7. Shuttle

Alléén Pittacus Lore kon zulke dromen hebben. Ík was gewoon iemand met een goede verbeelding over van alles en nog wat. Ik wilde Pittacus niet zijn, en dat was ik ook niet.
Volgens Adelina kon Pittacus met de leider van álle Mogadoren praten. Ik herinnerde me vaag de naam die ik vaak genoeg had gehoord: Sétrakus Ra.
Adelina had een holletje geschapen waar mijn hart ooit had moeten zitten. Ik kromp ineen, en snikte zachtjes. De rotsen om mij heen waren mijn enige troost, dezer tijden. Ik zat hier al een dag of twee, en ik had het goed volgehouden. Volgens mij hielp mijn amulet redelijk bij het verhongeren en uitdrogen: ik droogde niet uit en verhongerde tevens niet. Ik was er maar al te blij mee, en bleef daarom ook zitten. Acht, Crayton en Ella hadden zich verscholen in het bos: ze zochten voortdurend naar mij, en aten ook niet. Crayton echter droogde uit, waardoor Malcolm — die zelf ook op uitdrogen stond — weg moest.
Crayton lag nu op de grond, naar de lucht te turen. Ik volgde zijn blik, en zag een zwerm vogels die in een v-formatie wegvlogen. Waarschijnlijk terug naar een warm of koud land? Weet ik veel, en ik hoef het ook niet te weten. Ik keek weer omlaag. Ik zou een vogel met telekinese, als hij wat verderop was, naar de grond kunnen trekken en het vermoorden zodat Crayton alvast wát heeft. Malcolm was nog niet teruggekomen, dus ik besloot het maar te doen. De vogel die ik wist te verkrijgen — mollig — werd door mijn telekinese naar een aantal rotsen gesleurd. Hoe zielig ik het ook vond, ik liet een steen op zijn hoofd neervallen. Een aantal zwarte veren vlogen in het rond.
Mijn tranen rolden onverschillig over mijn wangen heen. De vogel keek eventjes naar mij, nog vlak voor hij zijn hoofdje liet vallen doordat hij het niet meer vast kon houden. Ik voelde meer tranen komen, en liet de vogel de lucht in gaan. En toen, vlak bij Crayton, viel het neer.
Hij stond op, hinkte erheen, en sleepte het terug. Hij keek alsof het een holbewoner was die al dagen geen vangst meer had. Hij keek om zich heen, en reeg er uiteindelijk een stokje doorheen. Er vielen nog meer veren op de grond, en vlogen in het rond. Hij hield het boven het vuur, nadat alle veren echter verwijderd waren. Hij keek hongerig.
Ik voelde me trots dat ik hem hielp, maar ik voelde me niet enorm goed over die vogel. Ik keek naar de veren, en zuchtte eventjes. ‘Ik ben een monster…’ mompelde ik zachtjes, en legde mijn hoofd weer op de stenen. Ze waren ijskoud.
‘Marina?’ hoorde ik in de verte. Nog eens drie keer.
Crayton kwam overeind, en prikte het stokje in de zachte aarde. Onderaan legde hij een steen neer waardoor het niet achter- of voorover viel, en prikte nóg een stokje in de aarde zodat het stokje een béétje overeind bleef staan. ‘Jongens? Ik heb vogel!’ riep Crayton.
Ella en Acht kwamen tevoorschijn. Acht keek verbluft, wantrouwde het daarna maar accepteerde het toen. ‘Goed zo,’ zeiden ze in koor, en gingen verlekkerd rondom het vuur zitten. Ella plukte aan de klitten in haar haren, Acht haalde er alleen een hand doorheen — nonchalant, zoals ik hem haast leerde kennen.
‘Ik ga zo met jullie mee het bos in; ik word hier paranoïde,’ zei Crayton lachend, en keek waarschuwend naar Ella. Zíj was degene die telkens niet instemde, Acht echter wel. Hij vond het juist fijn als er meerdere handen paraat stonden om te helpen.
Waarom hadden ze de hoop nou nóg niet opgegeven? Malcolm en Adamus kwamen de grot amper uit, en inspecteerden elke tekening. Ze bekeken ook voortdurend de ruimte waar Acht het over had als het over teleporteren ging.
‘Kom, we gaan,’ zei Crayton.
‘Goed. Adam?’ Ella keek naar de grot.
‘Adam is weg,’ gebaarde Crayton. ‘Mee met Malcolm, voor alle zekerheid.’
Dus die was ook weg? Hm, interessant. Niet gemerkt. Dus ze kwamen de grot wél uit? Nou, fijn, nu kon ik iets uitproberen wat ik al die tijd al had gedaan. Maar alléén als de wind een beetje meezit, voor alle zekerheid die ik wilde hebben.
De drie verdwenen in het bos. Ik ging wat overeind zitten, nog altijd achter de rots, en wachtte op mijn naam. Ik had al dagen niet meer gepraat, dus voor alle zekerheid sprak ik een aantal zinnen tegen de rots, zodat mijn stem niet meer schoor leek in elk geval.
‘Ma-ri-na?’ gilde Ella. Acht imiteerde haar, en niet veel later begon Crayton te roepen dat hij dit niet meer leuk vond en liever geen verstoppertje meer wilde spelen. Ha ha, grappig hoor.
Ik haalde een teug adem, en twijfelde. Toen ze voor de tweede keer iets riepen, riep ik hard terug: ‘Ja?’ Zo hard mogelijk. De wind kwam naar mijn richting, dus het sloeg hard in mij gezicht. Maar dat had wel één goed voordeel: mijn stem zal niet al te hard zijn.
‘Marina, waar zit je?’ riep Acht hard. ‘Ik hoorde je!’
Ik hield mijn mond dicht. Het enige wat ik hen wilde geven — op de vogel na aan Crayton — was hoop dat ik nog leefde, maar fragiel was geworden. Als het aan mij lag, en we waren een niet zó enorm belangrijke Garde verloren — ik dus — waren we allang weggegaan. Dus waarom bleven ze nog.
Ella probeerde zich in mijn hoofd te wurmen, zo voelde het, maar het lukte haar niet goed. Ik weet niet waarom, maar misschien doordat ik me al een hele avond immuun had gemaakt, of in elk geval had geprobeerd?
Acht was naar de open plek gegaan, dus ik dook weer achter de rots. Hij keek driftig om zich heen, en draaide zich als een speer om toen hij een hand op zijn schouder voelde, maar het was Crayton maar. Beteuterd, als een kind dat voor zijn verjaardag niets beters krijgt, keek hij naar de grond. ‘Ik voel dat ze dichtbij is…’ Ella kwam naast hem staan, en aaide over zijn arm heen.
‘Dat is eng — maar lief. Eng maar lief,’ herhaalde ze zachtjes.
Crayton hield wijs zijn mond; hij wist niets om Acht op te vrolijken, en er was ook niets om hem op te vrolijken. Ik zette mijn handen op mijn oren neer toen er een soort melodramatisch muziekje in mijn oren drong, en kromp in elkaar. ‘Ga weg, ga weg,’ siste ik tegen het liedje, en keek vlug naar beneden. Acht was het bos weer ingegaan, Ella en Crayton keken elkaar. Wisselden blikken uit. Wisten niet wat ze moesten doen. Gingen maar achter hem aan.
Ik kroop in het vest, als het ware, en genoot van het beetje warmte dat erin zat. Toen besloot ik maar naar beneden te glijden via de glibberige stenen, net zoals Olivia, onbewust van mij, moest doen door mij.
Ik trok mijn knieën op, streelde over mijn amulet heen, en kwam achter de rots vandaan. Malcolm en Adamus kwamen aangelopen — ze schreeuwden zó hard in de verte dat ik het nu al wist. Ze gierden van het lachen, dus schijnbaar waren ze mij al weer vergeten. Met een diepe zucht verdoezelde ik mezelf weer achter de steen, en keek voor me uit. Morgen, morgen als iedereen een béétje ver weg is, dan zal ik hier naar beneden rollenbollen. Ja, dat was het plan.

‘Marina, Marina, Marina! Help me!’ gilde iemand.
Ik draaide me om naar de stem.
‘Marina, ze doen me pijn…’ Alle woorden, behalve pijn, werden hard uitgesproken. Ik voelde een soort… fluistertoon. Met pijnlijke, loodzware benen stapte ik door de gangen. Dit leek op een Mogadoren Basis, besefte ik. Het wás een Mogadoren Basis.
‘Geen gemekker, stomme Cêpaan,’ gromde een Mogador naar de Cêpaan. Het was Adelina — hoe typerend voor mij. Ze keek met rood doorlopen ogen naar mij. Haar armen waren bont en blauw. Ze hield touwen vast, nou, de touwen hielden háár vast. Haar ogen rolden in hun oogkassen toen de Mogador een mes tevoorschijn haalde, en zich naar mij toewerkte. Ik kromp weer in elkaar. De mouwen van het vest kwamen tot mijn tweede vingerkootjes van al mijn vingers. Ik beet haast op mijn nagels, zo angstig was ik. Maar mijn Erfgaven waren hier niet nuttig. Ik kon niets doen, behalve telekinese gebruiken.
Ik dook in elkaar, klaar om een mes te voelen, maar een lichtpunt verblindde de Mogador. Adelina hield haar vingers gespannen. Bewonderd keek ze naar het lichtpunt waar een oude man verscheen. ‘P…’ Ik keek naar Adelina, en schudde mijn hoofd.
‘Spaar je krachten, waardige Cêpaan,’ bracht de man uit. Pittacus. Om precies te zijn: Pittacus Lore!
De Mogador was tot as verpulverd, dus het leek haast alsof de lichtbundel hem levend had verbrand. Lore stapte naar Adelina toe, verloste haar van haar lijden, en glimlachte onbenullig.
‘Excuus voor mijn terdege late komst,’ excuseerde hij zich, en draaide zich om naar mij. ‘Jij, waardige Garde, verberg je niet. Ga terug naar waar je heen moet, en verlos — net zoals ik zo-even deed — jouw waardige Cêpaan van haar lijden.’
Hij gebaarde me weg te gaan. ‘Ga.’
Ik vervaagde, geleidelijk, tot ik weg was en alles zwart was. ‘Ga…’ hoorde ik nog één keer zachtjes in mijn hoofd, en ik glimlachte. Ik mompelde een of ander bedankje naar Lore.

Ik schoot overeind. Volgens Lore leefde Adelina nog, of niet… Of ik moest haar gewoon vinden en haar met eigen handen vermoorden. Maar goed: ik moest íéts doen. Niet hier zitten en alles voor de achttienhonderdste keer gaan verkauwen en verteren.
Met een tollend hoofd keek ik om het hoekje van de rots en zag de wazige contouren van de andere twee Gardes en de Cêpaan daarbij. Misschien had Lore gelijk: ik moest me niet verschuilen. Ik was nog best wel nuttig, aan de ene kant. Maar… ik zou pas tevoorschijn komen zodra zíj weer het bos in zouden gaan.

Het was avond geworden, al vrij snel. De tijd ging enorm snel als je eigenlijk niets te doen had en alleen maar nadacht over hoe het met je Cêpaan zou gaan.
Ik dacht voortdurend aan Adelina, dan aan Reynolds, en dan weer vaagjes aan Acht en het verhaal wat hij me vertelde. Het was best wel heftig. Uiteindelijk werden we bijna altijd wel verraadden door mensen, als je het zo bekeek. Maar, John Smith was hier een voorbeeld van, we konden ook goed met mensen omgaan. En ik ging ook met mensen om, ik groeide op in een omgeving met alléén maar mensen. Héctor was mijn beste vriend, als je het zo bekeek, buiten het klooster om. Adelina was nog altijd van het padje af, dus daar had ik niets aan. Ik had mijn kistje overigens nog nooit bekeken, dus ik kon maar weinig weten van de inhoud. Met een kleine rilling keek ik naar de scherpe rotspunten boven mij, en zuchtte toen eventjes.
‘Waar zou een meisje kunnen zitten als ze rouwt?’
‘Misschien is ze wel gevangengenomen door Mogadoren, en is ze nu eh…’ Ik zag al helemaal voor me dat Crayton een gebaar naar de hemel maakte. ‘… Op Loriën, laat ik zeggen.’
Acht zuchtte eventjes. ‘Wedden dat ze ergens goed verscholen zit. Ze is slim, listig en snel, ze laat zich echt niet door zulke beesten pakken.’
Adamus kuchte eventjes. ‘Sorry!’ riep Acht.
‘Ik kan nog wel met haar praten via telepathie, dat weet ik zeker.’ Ik hoorde vaagjes de stem van Ella in mijn hoofd. Geërgerd zuchtte Crayton, en zei tegen Ella, terwijl ze bezig was, op een strenge toon: ‘Ik had je toch gezegd dat we binnenkort wat oefeningen zouden doen, als we Marina weer bij ons hadden? Nou, nu stoppen en eten, dan kunnen we daarna gaan zoeken.’
Er vloog weer een zwerm vogels boven mijn hoofd terwijl ik naar kauwende en pratende mensen luisterde. Ze kraaiden vrolijk, dus ik ontnam hen dat, en liet een vogel naar mij toe komen via telekinese. Weer, met alle kracht die ik nog had, maakte ik een vogel dood. De veren vlogen in het rond. Ik hoorde luid gemiauw van beneden komen, en gluurde snel om de rots heen. Olivia.
‘Wat is er, O?’ vroeg Ella.
Weer een klaaglijke miauw. Ella zuchtte diep, en at weer verder. De vogel lag daar, dood. Dit zou ik straks mee naar beneden nemen en opeten in mijn eentje. Ik had al dagen niet meer gegeten, en Crayton vaak genoeg geholpen me eten vangen. Vaak, als hij even weg was, en Acht en Ella mij zochten, dan zorgde ik ervoor dat er een vogel neerviel. Maar vaak was het een dier dat zo een twee drie voorbij kwam. Die doodde ik, en legde daar met telekinese neer.
Deze vogel was voor mij en mij alleen.
Stiekem verheugde ik me nu al op het sappige vlees van de vogel, waardoor het speeksel mij uit de mond droop. Ik kreunde eventjes, en voelde hoe het amulet er weer voor zorgde dat ik geen honger zou krijgen.
Crayton stond kreunend op, en zei tegen Acht en Ella dat ze op moesten staan. ‘De laatste poging voor de komende drie dragen, goed? Dan moet ze zelf maar komen.’ Ella maakte een protest, Acht ook, maar Crayton weigerde nog langer te zoeken; ik was volgens hem té eigenwijs op dit moment, en moest in mijn eentje rouwen. Of desnoods doodgaan.
Ik voelde me diep gekwetst. Acht vertelde Crayton over zijn belofte aan Reynolds, maar het scheen Crayton geen moer te schelen. Ík was eigenwijs, niet Reynolds of die belofte. Nee, ik.
Voorzichtig, na één minuut, ging ik rollenbollend naar beneden toe, en hield de vogel boven mij met telekinese. Zo af en toe viel de vogel, moest ik weer stoppen, en hield hem weer in de lucht. Eenmaal beneden liep ik op mijn tenen naar het vuurtje, en ging daar aan de gang zoals ik Crayton aan de gang zag gaan toen ik hem een vogel gunde: veren eraf, helemaal eraf, hoofd eraf halen (tot mijn afschuw) en het dan lekker boven het vuurtje houden. Het bloed sijpelde eruit, en liet het vuur sissen, maar het was maar een klein geluid voor een grote actie. Ik genoot ervan, om te zien dat ik straks eten kreeg dan. Niet van het bloed dat eruit sijpelde.
Ik luisterde naar de geluiden die uit de grot kwamen. ‘Stom van dat kind dat ze weg is gegaan,’ begon Adamus tegen Malcolm op fluistertoon, ‘de Mogs zullen namelijk alles doen om háár te vinden.’ Adamus zuchtte kort. Malcolm hield wijs zijn mond, al hoorde ik zo af en toe een beginletter. Maar dan haakte hij zijn woorden weer af.
Het was waar. Nu ik deels heb meegewerkt aan de vernedering en aan het neerhalen van de Basis van de Mogadoren, wilden ze alles doen om mijn bloed en vlees tussen hun tanden te voelen en het in hun maag te krijgen. Als ik me bedenk dat ze waarschijnlijk vréselijke dingen hebben om me te martelen, stelt mijn amulet en de beschermformule me gerust. O, wacht, die beschermformule werkt natuurlijk niet meer met Gardes in mijn buurt.
Mijn vingers voelden aan het amulet, gewoon om te voelen of hij er überhaupt nog zat. Maar dat moest wel — het hield de werking van antiverhongering en antiuitdroging aan. En dat waardeerde ik zeer. Ik hield van mijn afkomst, van Loriën dus. Maar Adelina had me nooit verhalen verteld over Loriën, over hoe het daar was, en wat daar allemaal was. Ik was er enorm nieuwsgierig naar, maar ik betwijfelde of iemand me precies kon uitleggen hoe Loriën er in haar bloeiseizoen eruit zag.
‘Kijk!’ gilde een stem. Ik schrok op, en haalde mijn vogel van het vuur af. Geschrokken, nogal. Ik hield de vogel omhoog toen Crayton verscheen, en Ella voorop. Zij was degene die gilde. Crayton had zijn wenkbrauwen gefronst, en wilde wat inbrengen over de vogel, maar Ella was hem voor met: ‘Marina! Ik wist wel dat je leefde.’ Ze omhelsde me, waardoor ik op mijn rug viel en het stokje en de vogel erop nog maar net overeind kon houden. Acht verscheen voorover gebogen naar ons, met een brede grijns. Ik was blij zijn gezicht van dichtbij te zien, al had Ella gelijk: hij had meer moeten slapen. De rood doorlopen ogen en de wallen waren vreselijk om aan te zien bij déze knappe jongen.
‘Ho ho,’ zei hij tegen Ella, en glimlachte. Ella rolde van me af, en stond op om naar Crayton toe te lopen. Acht hielp me overeind, en hield mijn hand vast. Voorzichtig pakte hij het stokje uit mijn handen, gaf het door aan Ella, en trok mij tegen zich aan. Hij trok een ernstig gezicht.
Ik moest gelijk denken aan het moment dat hij in de basis dacht dat we dood zouden gaan, en zo ongeveer zei, na onze kus: ‘Dit wilde ik altijd al gevoeld hebben.’
‘Ik eh… Waar zat je?’ begon hij ongemakkelijk, maar ik zuchtte eventjes, en drukte mijn lippen op de zijne. Hij moest eens niet zo raar doen. Dit was echter het eerste moment dat ik hem zo raar zag doen, en enórm ongemakkelijk zag. Hij was niet enorm… flexibel. In het begin dan. Hij bewoog later pas mee, waardoor Ella bewonderde geluiden maakte, en Crayton vroeg hoe lang dit zo ongeveer zou duren. Ze snapte er ook nog niets van, als een twaalfjarige Loriër die zoveel mogelijk contact moest vermijden. En dat begreep ik ook.
Ik was enorm aan het peinzen tijdens deze kus, merkte ik, waardoor ik afgeleid raakte. Acht merkte zoiets, en stopte ermee. ‘Wat is er?’ vroeg hij, weer ongemakkelijk.
‘Ik wil dit niet verstoren, maar als Marina dat nou opeet kunnen we gaan. Jouw instructies kloppen — ik heb iets laten teleporteren, al weet ik niet waar het nu belandt,’ zei een barse stem plotseling. Ik draaide me om, en keek recht in de ogen van Adamus. Malcolm stond achter hem, uitgeput maar tot in de puntjes trots over hun ontdekking. ‘O, en volgens Malcolm zijn de tekeningen waar, maar aan de andere kant ook lariekoek. Hij weet er niet genoeg van om te zeggen dat het gewoon wat krabbels zijn, maar we willen jullie geruststellen met het idee dat er een káns is dat we de voorspelde toekomst op die tekeningen kunnen veranderen, waardoor ze dus niet uitkomen.’ Adamus glimlachte uitgeput. ‘Kunnen we zo gaan dan?’
Ik knikte, griste de vogel uit Ella’s handen, en gooide hem vervolgens ergens ver de bossen in. ‘Ik overleef door mijn amulet,’ zei ik, nonchalant, en stapte de grot in. ‘Zijn alle instructies al eh… gesnapt?’
Acht haalde me in, en hield me gelijk tegen voordat ik verder liep. ‘Waar zat je in godsnaam?’ vroeg hij verbaasd aan me.
‘Bovenop de berg, je gaat daar,’— ik wees even vlug naar buiten naar de berg — ‘naar boven. Met telekinese heb ik er een rots geplaatst en daarachter ben ik gaan zitten.’
‘Drie dagen lang?’ Acht fronste zijn wenkbrauwen.
‘Ja, deal with it. Kunnen we gaan?’
Acht beet op zijn onderlip. ‘Er is echter nog één ding dat je voor me moet doen…’

We liepen op onze tenen door het bos heen. Acht leidde me naar een ravijn, met daaronder op veertig meter afstand een groot meer. Ik keek naar hem. ‘Je wilt dat ik ga zwémmen?’ vroeg ik lachend aan hem. ‘Daar hebben we geen tijd voor, hoor.’
Acht zuchtte kort, en sprong het water in. Halverwege transformeerde hij in een zwaardvis, en verdween in het water. Eenmaal boven water — overigens als mens — wenkte hij me ook naar beneden te komen. ‘Ik vang je desnoods op met telekinese als je…’ Ik sprong al naar beneden toe toen hij daarover begon, over het opvangen. Nee, dat was niet nodig. Water was — zoals ik maar al te vaak zei — míjn element waar ik me helemaal thuis voelde.
Met een raar gevoel zwom ik naar de bodem, zette me daar af, en tolde om mijn as heen als een soort rondkolkende orkaan naar boven toe. Ik kwam boven water, en zag Acht als een eend. Ik lachte eventjes, en zag hem weer terug transformeren.
‘Wat is er hier?’
Acht zwom wat meer naar een waterval toe, maar bleef er op wijze afstand vandaan. ‘Daar. Daaronder ligt een eh… Mog shuttle.’ Hij keek moeilijk. ‘Wil je hem inspecteren voor mij?’ Het eerste ochtendgloren kwam langzaam tevoorschijn. Ik knikte eventjes.
‘Waarom?’
‘Kijk maar gewoon,’ zei hij zenuwachtig, en pulkte aan het shirt dat hij aanhad. Ik fronste mijn wenkbrauwen, maar deed wat hij mij vroeg. Ik dook onder het helderblauwe water, en voelde het water mijn longen instromen. Ik maakte even een verbaasd geluid toen ik eenmaal een Mog shuttle zag, en wilde naar boven zwemmem, maar dit was hetgeen waar ik me heen moest werken. Met krachtige slagen wist ik de stroming van de waterval te doorstaan, en kwam bij de shuttle aan. Verroest, dat was het eerste wat me te binnen schoot.
Met mijn handen duwde ik — ook met al mijn kracht — de shuttle iets overeind. Hij klapte met de bovenkant tegen een steen aan achter hem, maar de onderkant was tevoorschijn gekomen, en dáár zat juist de ingang. Weer met alle kracht duwde ik een luik open, en zwom naar binnen toe. Een normaal mens had dit gekkenwerk gevonden; mensen zouden dit niet eens kunnen halen. Voor een Garde was dit misschien wel een zaak op leven en dood. Voor een Garde zoals mij was dit een peulenschilletje. Ik glimlachte eventjes, en inspecteerde elke uithoek van de shuttle. Ronddrijvende knopjes die ooit een groot systeem vormden. Kleine visjes die zich door gaten hadden gewurmd en zich hier nestelden. Ik keek mijn ogen uit.
Kleurige visjes.
Ik keek onder de stoel waar waarschijnlijk een generaal heeft gezeten. Hij was krakkemikkig, en deed me denken aan de stoelen in het klooster. Krakkemikkig, verroest, maar ze wilden ze gaan vervangen. En ja, laat dan net het ongeluk gebeuren waardoor die nieuwe stoelen helemáál niet meer nodig zijn. Ook geen geldverspilling.
Met langzame stappen wist ik op de metalen grond van de shuttle te lopen, en keek in het rond. Waarom wilde Acht zo graag dat ik dit bekeek?
Met mijn vingers gleed ik over het roestige “toetsenbord” en keek onder het uitstekende stukje van dat toetsenbord. Daaronder lag een plunjezak, doorweekt en al, met iets erin. Geïnteresseerd pakte ik die plunjezak op, en keek om mezelf heen of er nog overige dingen lagen. Niets, dus ik trok me terug uit de shuttle en zwom zo snel mogelijk naar boven toe.
Gelukkig wist ik de waterval zijn stroom te ontwijken voordat de hele stroom naar beneden zou gaan en mijn hoofd tot moes zou pletten. Ik keek om mezelf heen. Acht kwam ook weer boven water, en haalde een teug adem terwijl hij zijn natte haren naar achteren gooide en er met zijn hand overheen ging. ‘Damn, Marina, ik dacht dat je… Dat je hoe dan ook ergens was vast komen te zitten en mijn hulp nodig had.’ Ik lachte eventjes. ‘Ja wat,’ begon hij en zwom naar me toe, ‘straks zat je daar tot jouw einde nóg.’
‘Geen verjaardagen die gevierd zouden worden.’
‘Geen liefde.’ Acht zuchtte eventjes. ‘Arme Marina toch,’ prevelde hij toen hij bij me was, en keek naar de plunjezak in mijn handen.
Ik keek naar de waterval, en hield uiteindelijk de plunjezak omhoog. ‘Dit eh… Dit vond ik,’ begon ik ongemakkelijk, en dook onderwater. Acht zuchtte geërgerd, en transformeerde zichzelf in een zwaardvis.
Hij sprong uit het water, maakte — eenmaal getransformeerd in mens — een koprol in de lucht en landde met zijn atletisch opgebouwde lichaam lenig op de grond vlak voor mijn neus. ‘Ik wilde je nog wat laten zien,’ zei hij, en begon op het water te lopen alsof hij een ballerina was. Met een brede grijns van hier tot Tokyo liep hij vrolijk door, en rende toen terug naar mij. ‘Maar nu wil ik graag dit openen.’ Hij griste het uit mijn handen, alsof het een oude vriend was die hij begroette. Zijn vingers openden de plunjezak vlug, en gristen er een groot kistje uit.
‘Hé vriend van me,’ zei hij, en liet de plunjezak op de grond vallen. Hij hield zijn kist voor zijn neus, en begroette het met zachte woorden zoals: ‘Lieve vriend van me…’ en ‘Ik heb je toch zó gemist.’ Toen wendde hij zich tot mij. ‘Je hoeft niet jaloers te zijn hoor. We gaan.’ Hij knipoogde, stak zijn tong nog uit, en liep toen weg.
We dooiden de tijd van het teruglopen met ons geklets.
‘Wat zit er in jouw kist…’ Acht wilde het gaan afmaken, maar haakte zijn zin af. ‘Heb je ooit je…’ Hij haakte ditmaal wéér zijn zin af. ‘Is jouw ki…’ Ik lachte eventjes, en probeerde hem daarmee gerust te stellen. Ik wilde immers laten zien dat ik sterk was, me niet van kant liet brengen, en hem vertrouwde. Maar dat kistje was nu wel in de handen van de Mogs, en ik wist niet waar die heen waren. Na een poosje lopen stopte Acht eventjes, en zei toen zachtjes: ‘Weet je, ik weet hoe het voelt om geen Cêpaan te hebben. Niet in je bereik. Ik heb Reynolds… En Lola… Bah, laat me je gewoon zeggen: ik weet hoe het voelt. Je kunt bij me terecht.’
‘Weet je,’ begon ik ongemakkelijk terwijl ik alvast doorliep, ‘ik zat bovenop die rotsen, en ik hoorde een gesprek tussen jou en Ella, over dat je zoveel moeite deed. En toen begon ze over… Over… Ja, je weet het wel. Jij bent immers degene die in deze conversatie terecht was gekomen.’ Onschuldig hield ik mijn handen op. ‘Niet ik.’ Met een vage glimlach liep ik door.
Hij hield zich stil.
Ik hield me ook stil.
Hij praatte er niet over, begon er ook niet over, en wilde het liefst dat ik het niet zei. Dus hij probeerde een ander onderwerp te vinden. Hij peinsde erover, enorm. Maar uiteindelijk wist ik een draai te geven en zei ongemakkelijk: ‘Ella heeft een coole Erfgaven ontwikkeld, hè?’ Ik werd jaloers door dit, maar ik probeerde het niet in mijn gezichtsuitdrukking te verwerken.
‘Ja, inderdaad Marina. Maar jij hebt ook weer nuttige Erfgaven.’ Leugendetector. Het begon te werken.
‘Nee hoor.’ Ik wuifde het weg, maar hij vond dat een niet zo fijn iets.
‘Jawel, iedere Garde heeft coole Erfgaven, jij dus ook.’ Hij keek ernstig naar mij.
‘Echt niet!’ ontkende ik.
‘Marina, deal with it, je hebt ze nou eenmaal en ze zijn cool. Geen enkele andere Garde heeft deze twee Erfgaven, echt niet.’
‘En jij dan, meneer “ik-kan-teleporteren-en-transforeren”?’ beet ik hem toe, en keek hem nog eens kwaad aan. Hij zuchtte eventjes, en stak zijn vrije hand in zijn zak.
Hij beet op zijn onderlip om niet uit te barsten, en keek neutraal voor zich uit. ‘Inderdaad.’
Ik snapte zijn antwoord niet helemaal, en schudde mijn hoofd kort van links naar rechts, haalde mijn schouders op, en keek hem vragend aan.
‘In-der-daad.’ Hij deed alsof ik niet eens kon lezen!
‘Gemeen hoor.’
‘Inderdaad.’

Onze conversatie was gestrand als een schip op een strand: niet goed dus. We waren de hele tijd stil, hielden allebei onze monden wijs dicht, en keken strak voor ons uit. Hij had zijn kistje gevonden na al die jaren, die van mij was nog altijd pleite. Acht sprong over een boomstronk heen, en mompelde iets wat leek op “we zijn er bijna”. Ik fronste mijn wenkbrauwen, en liep rustig achter hem aan.
Ik ontweek zoveel mogelijk objecten zodat ik niet al te veel uit de veren hoefde te komen: stel nou dat ik plots een nieuwe Erfgaven zou ontwikkelen met Acht erbij, en dan zou hij zeggen: Kijk nou, je hebt een nieuwe, ubercoole Erfgaven ontdekt, cool kind. Niet zeuren dus.
Maar ten eerste: ubercoole en cool kind was niets voor Acht om te zeggen. Zijn woordenschat was wijzer — waarschijnlijk door de vele spreekwoorden en wijze gezegden die ze hier hadden. En ten tweede: hij zou gaan springen, op en neer, omdat hij zó vrolijk was.
Met een zucht stapte ik over een stapel bladeren heen, en keek naar de natuur om ons heen — het enige waar mijn aandacht nu even heen kon. De bladeren waren groen, enkelen verdord. Enkelen vonden hun weg naar de grond, waar ze rustten en wachtten tot ze vertrapt zouden worden. In het klooster had ik één ding geleerd (niet dat dat er veel eerder ook niet inzat): heb respect voor de natuur om je heen. Dat was het enige wat Adelina me in mijn kop heeft kunnen prenten en voor de rest nog maar weinig. Cultuur, religie of wat dan ook: het boeide me niets. Het was net… bullshit of zoiets dergelijks. Maar schelden zat er ook niet echt in. Ik wist alleen soms wat scheldwoorden op te noemen, maar vaak reageerde ik niet met scheldwoorden. Dan was het gewoon iets wat leek op: ‘Stombo die ik ben,’ of andere beledigende dingen tegenover mezelf. Het was altijd ík.
Acht zuchtte eventjes, en keek naar mij. ‘We zijn er, eindelijk,’ zei hij plots. Hij stond stokstijf, en keek geforceerd naar mij. Ella riep wat naar Crayton, in de verte. We waren er nog niet officieel — we waren nog niet op de openplek, maar we waren in elk geval dichtbij. Met een diepe zucht stapte ik van Acht weg. Ella rende naar ons toe.
‘Hebben jullie Marina’s kistje gevonden?’ vroeg ze bewonderd, maar het antwoord was niet zoals verwacht. Acht zuchtte kort, en krabde gegeneerd op zijn achterhoofd. Waarom gegeneerd, dat wist ik niet, en het boeide me ook maar weinig, maar het was gegeneerd. Ik schudde mijn hoofd, en liet Ella zélf raden wiens kistje we hadden gevonden. ‘Die van Acht? Of hebben jullie een andere Garde meegebracht?’ Ze pakte mijn bovenarmen vast, ging voor me staan, en keek om mijn rug heen. ‘Nee,’ zei ze hoofdschuddend tegen zichzelf.
Acht lachte schamper, maar meende het niet echt. Hij vond het hooguit grappig, maar vanwaar een geforceerde lach als je totáál geen zin hebt om te lachen?
Met zijn ene hand nog altijd in zijn zak gestoken, hield hij nonchalant met zijn andere hand zijn kistje vast. ‘Marina heeft me echter wél goed geholpen met het kistje zoeken; ik zou het niet gevonden hebben zonder haar hulp.’ Ik voelde me rood aanlopen, en keek naar de grond. ‘Zij was namelijk de enige in mijn buurt die met genoeg adem,’ — hij stootte me even aan om laten merken dat het maar een grapje was — ‘in haar longen onderwater kon. Dat kon ik haar niet nadoen.’ Weer een plagerige duw. Ditmaal wat harder, waardoor ik van hem wegliep naar de grot zonder hem nog maar één blik te gunnen. Ik wilde niet dat het leek alsof ík alles deed; hij had de plek gevonden.
Malcolm kwam net op het moment dat ik de grot in wilde, aankondigen dat we nu toch écht moesten gaan. We keken elkaar een poosje strak aan, en toen ontspanden onze gezichten. ‘We kunnen gaan!’ riep ik hard, en zag Crayton naar ons toe hinken. Hij knikte eventjes. Acht stapte langs Ella heen naar ons toe, net toen hij zijn handpalm tegen zijn kistje aan wilde leggen om hem te openen.
Ik liep rakelings bij hem weg toen hij me wilde aanspreken. Adamus leunde tegen een muur aan, en glimlachte eventjes. ‘We kunnen ga…’ Ik knikte.
‘Weet ik.’
Acht, naast me, haalde zijn schouders op en scheen iets te murmelen van: ‘Chagrijnig?’ Maar ik wás niet chagrijnig, hij dramde alleen voortdurend een nieuwe moker in mijn maag die me eraan deed herinneren wat ik Adelina had aangedaan. Ík had haar desnoods meegesleurd naar Aarde. Ik niet persoonlijk, maar ík was wel met de andere Gardes de reden.
En nu… Nu was ze dood, waarschijnlijk.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.