Hoofdcategorieën
Home » De Hongerspelen » We have to kill 46 children... And then each other. » Hoofdstuk 4. Doe niets in haast
We have to kill 46 children... And then each other.
Hoofdstuk 4. Doe niets in haast
Toen ik in de kamer was gepropt door de vredebewakers, was ik begonnen met ijsberen. Ik hoopte dat ik nog een laatste woord kon spreken tegen mijn moeder.
De deur werd voorzichtig opengedaan en twee nieuwsgierige ogen keken naar binnen. Ik herkende de ogen vrijwel gelijk: mijn vader. Hij glimlachte vlug naar me en stapte naar binnen. ‘Je moeder komt zo, ze werd opgehouden door de moeder en vader van Loes.’ Hij wees met zijn duim naar de deur achter hem en plofte op de bank. Deze kamer had wel iets, iets warms. Iets wat me deed denken aan luxe, maar ik kende het woord niet zo goed, vooral omdat ik zelf nooit luxe had gehad.
Vanaf het raam dat hier in de kamer was, kon ik de bomen zien waarin ik vaak genoeg had geklommen samen met Loes. Ik dwong de tranen niet door te breken; ik moest sterk blijven, vooral in het gezelschap van mijn vader. Ik wilde niet zwak lijken, ik wilde hen niet laten blijken dat ik de moed al in mijn schoenen had. Ik keek hem na een poosje over mijn schouder heen aan.
‘Ik wil dat je weet dat áls er een Hemel bestaat, ik Daan de groeten zal doen namens jullie.’ Ik keek hem met een grimas aan, hopend dat ik zijn gevoelige snaar niet had geraakt. Vanaf de gang was gehuil te horen van beide moeders. Ik keek mijn vader aan. ‘En dat ik, ook namens jullie, hem enorm veel liefde zal geven.’
Mijn vader was opgestaan en had zijn armen om me heen gelegd. Ik hoorde een kleine snik van mezelf. ‘Wie zegt dat hij in de Hemel is gekomen?’ lachte de stem van mijn vader zacht. ‘Hij was een kleine duivel, die jongen, maar hij verdiende het absoluut níét om in de Hongerspelen terecht te komen. Ik… Ik wil dat je dat doet, al geloof ik dat je de winnaar wordt.’ Die zin liet mij mijn vader in een reflex van me afduwen.
‘Ik ga Loes niet vermoorden!’ siste ik kwaad. ‘Wat dénk je wel niet?’ Mijn ogen spuwden vuur naar mijn vader. Ik had mijn gezicht verbaasd gemaakt, woedend door die reactie. Ik had hem bijna het raam door gegooid, zo fel en krachtig had de woede me gemaakt. Verwilderd stond mijn vader daar. ‘Ik ga waarschijnlijk een pact sluiten met onze mentor, dat hij voor Loes kiest,’ zei ik vastbesloten. Ik had het in één seconden bepaald met mezelf. Ik wilde mijn vader per se laten zien dat ik bereid was te sterven voor Loes.
‘Wie zegt dat hij dat doet? Misschien scoor jij beter als je je moet bewijzen tegenover de Spelmakers…’ begon hij twijfelachtig. Hijzelf hoorde zijn twijfel waarschijnlijk niet, maar ík wel. ‘En dan is dat de druppel om voor jou te kiezen.’ Hij begon steeds zekerder te worden, dat was te zien aan de blik in zijn ogen en het ontspannen van zijn gezicht.
Mijn moeder was naar binnen geglipt, alsof het éígenlijk niet mocht. Ze was middenin het gesprek gekomen, maar pikte gelijk op waarover dit ging. ‘Jij gaat hoe dan ook je best doen. Sluit geen bondschap met mensen in de Arena, laat hen op hun eigen wijze doodgaan, dan hoef je niemand te vermoorden en kun je hierna gewoon bij ons komen,’ tipte ze me. Ik keek haar ook fel aan, maar had geen reden om haar te duwen. Ze had een punt: ik kon geen pacten sluiten met mensen en hen zelf laten sterven. Uiteindelijk zou ook ík doodgaan in de Arena.
Ik zou Loes beschermen tegen alles en me proberen op te offeren voor alles wat haar dood wilde maken. Dat was het plan van aanpak dat ik had gecreëerd.
‘Wat haal je je in je hoofd op dit moment?’
‘Je gaat niks geks doen, hè?’ vroeg mijn moeder bezorgd. ‘Je gaat je toch niet van je beginpositie gooien, toch? Want als je dat doet dan…’
‘… ga ik dood,’ maakte ik haar zin geërgerd af. Ik hoopte dat die minuten snel afgelopen zouden zijn: ik begon me te ergeren aan de manier van mijn ouders waarop ze spraken over Loes. Alsof ik haar zou moeten vermoorden. Ik schudde mijn hoofd en keek naar de vredebewaker.
‘Tijd is om,’ zei hij kortaf. ‘Als u me wilt volgen…’ Zijn toon stond mijn vader niet aan.
‘Ik mag toch zeker een fatsoenlijk gesprek hebben met mijn dochter!’ tierde hij tegen de vredebewaker. Hij wilde hem nog net niet in elkaar timmeren…
Mijn moeder was al langs de man heen gelopen en hield haar gezicht op de grond gericht. Ze stopte vlak voor de deur, toen ze zich iets realiseerde. ‘Ik ga naar Loes,’ zei ze tegen mijn vader. Ze wees met haar duim naar de kamer hiernaast, naar de muur in principe. Ze stapte de kamer uit.
‘Pap!’ gilde ik. ‘Hou haar tegen! Voordat ze Loes dingen laat beloven die ik niet toesta!’ Ik was krankzinnig geworden, vreesde ik. Ik wilde het liefst dood neervallen op dit moment, als dat maar betekende dat er een sterker iemand in mijn plaats zou komen die in staat was Loes te beschermen en haar heelhuids de Spelen uit liet komen. ‘Alsjeblieft,’ smeekte ik hem huilend. De vredebewaker bleef zijn zinnen maar herhalen.
‘Uw tijd hier is om.’
Mijn vader wierp hem een nijdige blik, maar wendde zich toen weer tot mij. ‘Je moeder wil er zeker van zijn dat je in staat bent Loes te beschermen.’ Zijn gezicht verraadde dat dit een leugen was. ‘Ze wil Loes haar reactie waarschijnlijk peilen.’ Mijn vader stapte langs de vredebewaker heen, waarschijnlijk op weg naar Loes. Maar ik hield hem tegen.
‘Nee!’ gilde ik hard. De vredebewaker greep mijn schouder vast, maar ik sloeg zijn hand van me af in een boze bui. ‘Hou haar tegen! Laat Loes alsjeblieft niks beloven… niets wat ze niet wil…’ Ik liet mijn stem langzaam zakken. Heel erg langzaam.
De vredebewaker rukte mijn hand los van mijn vaders grijze coltrui. Hij keek mij verdoofd aan. De vredebewaker was nogal beduusd, maar deed zijn werk zoals het hoorde. ‘Mevrouw,’ begon hij tegen mij, ‘alsjeblieft een beetje kalmte. Anders zullen we…’ Hij haakte zijn zin af, alsof hij de bedreiging niet dreigender wilde maken. Ik keek hem dodelijk aan.
‘Pap…’ zei ik nog een laatste keer. Mijn vader gunde me zijn aller zoetste blik, een blik die kon betekenen dat hij mij een gunst zou doen, of dat hij mij een “gunst” zou doen. Een “gunst” die niet uit zou komen. ‘Alsjeblieft… laat het niet toe… Je weet hoeveel ze voor me betekent…’ Veel. Heel veel. Haar ironie had ons in contact gebracht, anders zou ik nooit op dit punt gebracht zijn. Dan had ik haar misschien wel in koele bloeden gedood.
‘Ik zal kijken wat ik kan doen.’ Nogmaals werd er een aller zoetste blik naar me gegund. Daarna verdween hij als sneeuw voor de zon. Het was alsof het sneeuw smolt in mijn handen en ik er vergeefs naar probeerde te grijpen om het in elkaar te kunnen krijgen. Maar ik kon het sneeuw niet meer in elkaar krijgen. Alles was door het Capitool in kleine stukjes verpulverd. Mijn oude leven was niet meer, er was nog alleen maar een enkele week die mij in leven hield, maar me veranderde.
Ik zou doodgaan, dat zeker, maar ik zou doodgaan in… in stijl. In een stijl die ironisch is, dat is wat Loes me had geleerd, ironisch zijn. Maar ik zou ook voor háár sterven, in ironie. In stijl. In alles wat ik maar kon doen om haar in leven te houden.
Reacties:
''Het was alsof het sneeuw smolt in mijn handen en ik er vergeefs naar probeerde te grijpen om het in elkaar te kunnen krijgen. Maar ik kon het sneeuw niet meer in elkaar krijgen. Alles was door het Capitool in kleine stukjes verpulverd. Mijn oude leven was niet meer, er was nog alleen maar een enkele week die mij in leven hield, maar me veranderde.''
Wauw, geweldig metafoor! Je hebt mijn aandacht. Mooie stukken!
ahw! dit is best zielig, ik ga niet meer zeggen want ik moet huiswerk maken. -.-
(melding?)
xxx