Hoofdcategorieën
Home » One Direction » Ogen » Inbraak
Ogen
Inbraak
De jongen zuchtte, stak de achterkant van zijn potlood in zijn mond en beet erop. Hard, tot hij het tussen zijn tanden voelde versplinteren. Hij hoorde het kraken, in zijn oren, glimlachte en voelde het versplinterde hout tegen zijn lippen drukken. Tevreden bleef hij op het houtje kauwen, waarbij hij de stukjes hout los voelde komen en aan zijn tong voelde plakken. Eigenlijk wist hij dat hij het arme potlood met rust moet laten, maar hij kon het niet.
Nou ja, hij kon het wel, maar niet als ze hem dwongen zijn wiskundeopgaven te maken. Hij had het geprobeerd, oprecht, maar het lukte hem niet en dus restte hem niets dan het kauwen op zijn potlood. Naar buiten mocht hij toch niet, of naar vrienden, zelfs een plaatsje bij de televisie was niet voor hem weggelegd. Niet zolang hij zijn huiswerk niet afgemaakt had.
Hij snapte het wel, op zich. Zestien was voor hem oud genoeg om zich te realiseren dat hij school nodig had voor zijn latere leven en hij wilde het ook wel doen, maar het lukte niet en dat frustreerde hem mateloos.
In een dappere poging tot levensbetering trok de jongen het potlood tussen zijn tanden vandaan en begon hij zijn vergelijking over te nemen. Vervolgens besloot hij het geheel te kwadrateren en daarna werkte hij zijn haakjes weg, maar veel verder kwam hij er niet mee en het eindantwoord was nog lang niet in zicht.
Geërgerd smeet hij het potlood tegen de muur, keek toe hoe het op de grond viel en onder zijn bed rolde. Uit het zicht. Zo, nu kon hij geen huiswerk meer maken. Het was officieel onmogelijk zonder schrijfgerei en de rest van zijn potloden had hij al eerder kapotgebeten en weggegooid. Pen gebruikte hij niet, want dat smaakte naar plastic – dat was dus geen optie.
Verslagen schoof de jongen zijn bureaustoel naar achteren en stond op, liet zich vervolgens op zijn bed vallen en verborg zijn hoofd in zijn kussen. Hij verveelde zich, en vond het vreselijk dat hij zijn huiswerk niet gewoon kon maken. Wat moest er dan van hem terechtkomen? Die vraag spookte net iets te vaak door zijn hoofd en in zijn kamer had hij niets om zijn gedachten mee af te leiden.
Op bed liggen verbeterde de situatie niet bepaald, dus stond hij weer op en liep hij naar zijn raam. De gordijnen waren gesloten, omdat het buiten al donker was. Niet dat ze overdag open waren geweest. Vroeger had zijn zus ze altijd geopend, maar dat was dus al een poosje niet meer zo en de gedachte vulde hem met zoveel verdriet, dat hij de gordijnen zelf openschoof. Elke avond opnieuw.
Stilletjes bleef hij uit het raam staan staren. Het was stil in de straat, donker. De meeste huizen waren al geheel in het duister gehuld. Hoe laat was het? Naar zijn idee was het nauwelijks later dan tien uur, maar te oordelen naar de hoeveelheid licht in de straat was het eerder rond twaalven. Slechts verderop in de straat brandde nog licht, en dat licht brandde meestal ook nog om drie uur ’s nachts, dus hij dacht altijd dat die mensen het gewoon de hele nacht lieten branden. Hij wist het niet. Het was de laatste tijd wel een hobby van hem geworden om de buurt te observeren, en dan vooral ’s avonds, maar hij was nooit de hele nacht opgebleven om te kijken of het licht wel eens uitging. Misschien moest hij dat maar eens doen, voor de lol.
Hij wilde net op zoek gaan naar zijn horloge om te kijken hoe laat het was – hij had geen klok in zijn kamer – toen een auto de straat binnenreed. De wagen had geen verlichting aan en in de eerste instantie zag de jongen hem ook helemaal niet, maar het geluid van een ronkende motor ging niet ongemerkt aan hem voorbij.
Half om half verwachtte hij dat de wagen de straat door zou rijden, gewoon iemand die toevallig de straat doorreed. Aan de andere kant verwachtte hij ook van niet. Waarschijnlijk zat het hem in het feit dat er geen verlichting aanstond. Welke auto reed nou rond zonder verlichting?
Hoe het ook zij, hetgeen de bestuurder deed verbaasde de jongen achter het raam: de auto draaide de oprit van zijn eigen huis op en kwam daar tot stilstand. In het vage schijnsel van een lantaarnpaal enkele meters verderop zag hij dat degenen die uitstapten hun hoofden bedekt hadden met bivakmutsen.
Nog een keer?
Terwijl de jongen met gespitste oren wachtte tot hij de deur geforceerd zou horen worden, of desnoods, zoals de vorige keer, de brievenbus zou horen klepperen, bleef het verwachte resultaat uit. In plaats daarvan rinkelde de deurbel.
Welke mongool van een inbreker drukte in hemelsnaam op de deurbel?
De jongen achter het raam barstte bijna in lachen uit, hoorde toen de voetstappen van zijn ouders en realiseerde zich dat zij straks oog in oog zouden staan met de mannen in bivakmuts. Dat kon nooit goed zijn, dacht hij en daarom maakte hij muisstil zijn kamerdeur open, sloop hij op de trap af en wachtte hij bovenaan. Hij kon nauwelijks zien wat er gebeurde, zag eigenlijk alleen de voeten van zijn vader. Hij kon echter alles horen. En hij was net op tijd om te horen hoe zijn vader de deur opende.
Het volgende wat hij hoorde, was dat zijn vader een gigantische hap lucht naar binnen zoog, alsof hij schrok. Twee tellen later klonk het geslof van zijn moeder door de gang en zij slaakte een kort gilletje. ‘Laat ons erin,’ beval een stem die de jongen bovenaan de trap nog nooit gehoord had. En, wat hem het meest verbaasde: het was een vrouwelijke stem.
Eigenlijk verwachtte hij, hoopte hij, dat zijn vader de inbrekers de rug toe zou keren, maar het gebeurde niet. In plaats daarvan deed hij een stap opzij en liet het bezoek binnen. Zonder een woord te zeggen stapten ze naar binnen, sloten ze de deur achter zich. Ze droegen handschoenen, allemaal, zodat ze geen vingerafdrukken achter zouden de laten.
Aan de ene kant vond hij het eng, was hij bang dat ze zijn ouders iets aan zouden doen. Aan de andere kant, de overwegende kant, vond hij het spannend. En daarbij: welke inbreker belde nou aan? Hij bleef erbij dat dat raar was, want als je iemand kwam vermoorden, zou je wachten tot al het licht in huis uit was, inbreken, binnensluipen en hen neersteken in hun slaap. Toch?
Hij had er nooit over nagedacht. Of, als hij heel eerlijk was, had hij er wel over nagedacht, maar nooit serieus. Het waren altijd meer irrationele, woedende gedachten geweest. Vooral de afgelopen paar dagen. Weken, inmiddels, waarschijnlijk. Hij wist het niet.
Zouden zij er iets mee te maken hebben?
De indringers drongen zijn ouders door de gang heen, terug de woonkamer in. ‘Sluit de gordijnen,’ hoorde hij de vrouwelijke stem zeggen en vervolgens hoorde hij hoe één van zijn ouders gehoorzaamde. Hij nam aan dat het zijn vader was, maar eigenlijk wist hij het niet. God, wat wist hij eigenlijk weinig. Het was dus niet alleen zijn wiskundehuiswerk waar hij niet toe in staat was.
Nou ja, hij kon altijd nog potloden afkluiven. Daar kon hij vast zijn geld mee verdienen. Maar, vertelde hij zichzelf, de nieuwe potloden lagen beneden. Een ondeugende glimlach vormde om zijn lippen en op zijn tenen begon hij de trap af te sluipen. De zijkanten van de treden gebruikte hij, want, zo had zijn zus hem ooit geleerd, die kraakten het minst.
Toen hij eenmaal beneden was, wierp hij een blik op de woonkamer. De inbrekers stonden met hun rug naar hem toe, de vrouw – te oordelen naar haar lichaamsbouw – met het pistool op zijn vader gericht, zijn moeder bevend naast haar echtgenoot en de twee mannelijker indringers stonden erbij en sloegen het gebeuren gade, voor zover hij kon zien.
‘Hij is niet thuis,’ hoorde hij zijn moeder snikken en met een schok realiseerde hij zich dat het over hem ging. Waarom wilden ze hem hebben? Wat had hij gedaan?
Opnieuw had hij geen flauw idee, dus probeerde hij zich op te vouwen op de trap. Mochten ze omkijken, was het niet de bedoeling dat ze hem zouden zien. Het enige nadeel was dat hij hen ook niet meer kon zien. Alles wat hij dus kon doen was het spitsen van zijn oren en aandachtig luisteren naar de rest van het gesprek.
‘Liegen gaat hem niet redden,’ dreigde de vrouw. ‘Als u ons niet simpelweg vertelt waar hij is, zullen we het huis net zolang doorzoeken voor we hem gevonden hebben.’
‘Hij logeert bij een vriend,’ jammerde zijn moeder wanhopig.
‘Op een doordeweekse dag?’ vroeg de vrouw smalend. ‘Een beschaafd gezin zoals dat van u, door de weeks uit logeren?’
De jongen beeldde zich in hoe zijn moeder haar hoofd schudde, haar gezicht in haar handen verborg en hartstochtelijk doorging met snikken. Hij zag in gedachten hoe zijn vader een arm om haar heen sloeg, sussende woordjes in haar oor fluisterde om haar gerust te stellen.
‘Ik vraag het nog één keer,’ sprak de vrouw genadeloos. ‘Waar is hij?’
Hij hoorde zijn moeder snikken, hoorde tevens hoe ze probeerde te antwoorden. En hij hoorde dat het haar niet lukte. Waarom reageerde zijn vader niet? Dachten ze werkelijk dat hij langs de regenpijp weg zou schieten en dat alles dan goed zou komen? Verkeerden ze niet in de veronderstelling dat hij allang sliep? Waarom zeiden ze niets?
‘Goed,’ hoorde hij haar vervolgens grinniken. ‘Dan gaan we hem zelf wel halen.’
‘Nee!’ riep zijn moeder geschrokken, maar het was een hopeloze poging, en al snel hoorde de jongen op de trap voetstappen zijn richting opkomen. Hij hield zijn adem in, maakte zich zo klein mogelijk, hoopte te kunnen verdwijnen in de houten traptreden, maar het lukte hem niet.
woaahhhh.
Oke, nu ben ik nieuwsgierig. Wie is die dudee?