Hoofdcategorieën
Home » De Hongerspelen » We have to kill 46 children... And then each other. » Hoofdstuk 10: Zwijgend graf
We have to kill 46 children... And then each other.
Hoofdstuk 10: Zwijgend graf
Het was zenuwslopend om tussen die rare, gestoorde mensen uit het Capitool te lopen. Ik had ze zo verwacht: opvallend, irritant, over emotioneel en nogal hysterisch. Maar nóóit had ik ze zó verwacht: erg, heel erg opvallend, erg, heel erg irritant, erg, heel erg over emotioneel en hysterisch was op het toppunt van hysterisch. Dit was niet zomaar een kudde opvallende roze, gele en groene schapen, dit was de ergste opvallende kudde schapen in alle kleuren van de regenboog.
Ik had beter moeten weten, toen ik naar de uitzendingen van de Hongerspelen keek.
Indigo leek iedereen te kennen; hij trippelde vrolijk over de grond heen naar allerlei vrienden van hem, kuste hen op de handpalmen en trippelde dan weer hoog piepend naar de volgende. Ik beet nerveus op mijn lip, maar Seeder tikte op mijn handpalm. ‘Niet. Doen,’ gromde ze. ‘Zo krijg je geen sponsors, met sexy proberen te doen. Je krijgt alleen sponsors door sterk — en absoluut níét nerveus — te lijken. Die mensen hier’ — ze wees naar de schapen — ‘staan hier waarschijnlijk om te kijken op wie ze een wedje moeten leggen. En als jij dit blijft doen, dan kan ik nu al zeggen dat je weinig sponsors en wedders.’ Ze gooide haar haren over haar schouder heen en liep zelfvoldaan weg van mij, keek niet meer achterom en beende naar Chaff toe. Chaff zag er nuchter uit, nu. Ik hoopte dat dat de komende tijd wel even bleef.
‘Caden?’ Ik keek naar Caden, die plotseling mijn hand vastpakte en hem even zelfvoldaan als Seeder was omhoog hield. Hij draaide een rondje; ongemakkelijk draaide ik met hem mee, ik kon niet echt anders. ‘Caden, wat dóé je in godsnaam?’ Hij draaide nog één rondje en grijnsde. Hij haalde zijn schouders even op, maar zijn verblindende grijns bleef op zijn smetteloze gezicht. Het was nog net niet dat er een bordje met: PAS OP: VERBLINDENDE TANDEN IN DEZE MOND! onder zijn kin hing.
‘Ik probeer sponsors te krijgen,’ zei hij. Hij trok met zijn mondhoek — geïrriteerd —, maar de verblindende grijns speelde nog. ‘In vergelijking met jou en Loes. Jullie zien er niet bepaald… aantrekkelijk uit.’ Er was een dubbelzinnigheid in zijn zin, een dubbelzinnigheid die me niet bepaald aanstond. Hij probeerde de trekjes met zijn mond niet nog eens te doen, alsof iedereen het al had gezien. Hij pakte mijn hand weer en draaide nog een rondje. Er klonk wat ge-aaah en ge-oooh. Het enige waar ik aan kon denken was Caden die straks nog last kreeg van zijn tijdelijke roem.
Tussen de schapen en geiten probeerde ik Loes te vinden. Ik zag Piey die het moeilijk had met graaiende handen, ik zag Chaff die nerveus aan een koord met daaraan een soort leren veldfles aan het frunniken was, en Seeder die stijfjes meebewoog met Indigo, die op zijn beurt weer een over hyper geitje werd. Zijn hakken tikten, en het verbaasde me dat hij niet omviel op zulke plateauzolen.
Maar nergens zag ik het blonde kapsel van Loes. En het verbaasde me enorm, want een blond kapsel was toch niet moeilijk te vinden tussen al die kleurige kapsels, waarvan geen enkele blond was — behalve die van mij, die enkele tinten donkerder was.
Haar naam schreeuwen aan de hand van Caden? Dat zou mijn dood worden, maar niet nu. Waarschijnlijk in de trein, waar ik éérst een preek zou krijgen van hoe dóm het was om aan Cadens hand naar Loes te gaan schreeuwen, en daarna zou ik de bedreiging over me heen krijgen dat ik in de Arena wel dood zou gaan, nog voor ik bij de Hoorn des Overvloed aankwam.
‘Caden,’ begon ik ongemakkelijk, ‘zie jij Loes ergens?’
‘Die blondine die nog voordat ze de Hoo… ho, bedoel je dat blondje?’ Hij siste het allemaal vanuit zijn mondhoek. Een wonder, want ik hoorde hem nog boven het opstijgende gejuich naarmate we ons verblijf naderden. ‘Nee, ik zie haar nergens. Misschien ergens bij Seeder of zo? Misschien bij Piey?’
Cadens gezicht verstijfde even, alsof Loes hem aan het denken zette, maar glimlachte toen weer, en liep zwaaiend verder. ‘Alsjeblieft,’ smeekte hij stilletjes, ‘glimlach een beetje. We moeten een truc vinden om sámen de Arena uit te komen.’
Ik keek verbaasd op. Dit werd gekker en gekker. ‘Wát? Samen?’ Ik keek hem schaapachtig en niet wetend aan. Mijn stem schoot een octaaf hoger van verbazing.
‘Ja, samen. Piey had gehoord dat er twéé mensen de Arena uit mochten, als een, eh, verrassing of zoiets. Hij is geen goede afluisteraar, maar hij deed het goed voor een beginner.’ Ik fronste even.
‘Klinkt alsof jij het beter kunt.’
Zelfvoldaan en hooghartig knikte Caden naar me. Hij fronste, waardoor zijn smetteloze huid even wat schaduwen over zich heen kreeg. ‘Ik kan het beter, ja, maar…’
‘Dan had je het toch zelf kunnen doen?’
Beledigd keken zijn ogen me aan. De glimlach — ugh, kon die verdomde glimlach niet één keer wég? — speelde nog altijd op zijn gezicht. Hij trok even met zijn mondhoeken, weer uit geïrriteerdheid. Maar hij leek zich in te houden. ‘Vertel het niet door, laat mij het werk doen, dan zullen we er heelhuids uitkomen. We moeten alleen plannen maken over wie wi…’
Ik viel hem abrupt in de reden. ‘Wát! Caden, ik… Ugh!’ Ik liet zijn hand los, die met vaart tegen zijn zij aankwam. Ik verwachtte er niet van dat het veel pijn deed, hooguit aan zijn ego, die nu het toppunt had bereikt. En die ego wilde haast míjn ego beïnvloeden!
‘Verdomme!’ beet ik hem nog toe.
Caden keek radeloos maar glimlachend naar de menigte. Hij stapte naar voren, waarschijnlijk om nog enigszins mijn hand “romantisch” vast te pakken, maar hij miste. Zijn ogen sloten zich even en hij riep me achterna: ‘Maar lieve Ellen, denk je erover na?’
De menigte smulde ervan. Hij wist precies hoe hij deze menigte moest beïnvloeden. Achterdochtig liet ik die gedachte achterwegen. Nee, zei ik in mijn hoofd, als antwoord. Hij zou het echter nooit te horen krijgen.
‘Loes?’ Ik ging op het bed zitten. Nog altijd knaagde de gedachte van Caden aan mijn hersenen, maar ik probeerde het al te vergeten — wat aardig lukte. Ik overwoog het haar te vertellen, maar bedacht me, nog voordat Loes ook maar iets kon zeggen.
‘Hmm?’
Nog voordat het volledige verhaal zich een begin heeft aan kunnen knopen, is er al een begin uit mijn mond gevloeid. ‘Gistere, in de trein… Ik was nog wakker…’ Even twijfelde ik, maar al snel vloeide alles eruit als een waterval van woorden. Soms wilde ik het liefst hardop zeggen: dit is krankzinnig, álles is krankzinnig!, maar ik kon het niet hardop zeggen. Ik wist dat Loes ongetwijfeld hetzelfde dacht, en dat ook Caden en Piey het dachten.
Het was geruststellend toen ze me onderbrak nog voordat ik mezelf voorbij praatte. ‘Maar – wat – twee winnaars?’ Ik knikte even en mompelde: ‘Ik heb niet alles gehoord, maar…’ Ik haalde mijn schouders op.
‘Dat is zeker beter dan keersommen opnoemen in het midden van de avond,’ mompelde Loes. Een beetje verbaasd — maar diep vanbinnen wist ik dat als deze situatie er niet was, ik zou lachen — keek ik haar aan. Ze haalde ook haar schouders op, alsof ze deze hele situatie nonchalant opvatte. ‘We zijn niet allemaal detectives.’
Ik glimlachte. Dit was de Loes die ik kende, de optimistische en humoristische Loes. Het liefst zou ik haar zou willen hebben, maar deze situatie veranderde ons beiden. Het klop-klop-geluid van de deur doorbrak mij gedachten, die al op de helft waren van een volledige gedachte met een onderwerp.
‘We gaan toch nog niet eten?’
‘Loes, het gaat niet allemaal om eten en…’ fluisterde ik, maar waarschijnlijk hoorde ze me allang niet meer. Ik onderbrak mezelf: ‘David!’ Ik omhelsde hem even. Er was een opgelucht gevoel: hij was klaarblijkelijk niet veroordeeld als spion, dus hij was ook niet ontdekt. Maar David duwde me zacht van zich af, met een nerveus knikje naar Loes. Loes mompelde iets, ik weet niet wat, want ik was té blij om David te zien. En daarbij, ik was bezig met het nadenken over wat David bedoelde met dat nerveuze knikje.
‘O, dit is Loes. Geloof me, ze is te vertrouwen.’ Ik knikte. ‘Absoluut.’ Het klonk haastig, maar ik wilde álles weten. Hij moest me álles vertellen.
Ik trok een beetje met mijn mondhoek, alsof ik een grimas wilde maken. ‘Weet je al wat nieuws?’
David schudde zijn hoofd, maar tegelijk maakte hij wilde gebaren met zijn handen, alsof hij aan het stikken was. Ik kneep mijn ogen toe. ‘O, wil je een papier?’
‘Papier!’ riep Loes tegelijk. Historie van de Hongerspelen is het eerste wat ze te pakken kreeg. Het is te verwachten dat dit soort boeken bij ons liggen: het Capitool wilde ons bang maken voor de Spelen, en dus proberen ze dit trucje. Maar dat lukte ze niet, zeker niet. Ik vond ergens een pen voor David, en gaf hem die aan. ‘Hier.’ Driftig kraste de pen over een lege bladzijde in het boek. Het ging als snelstromend water, zo snel schreef hij.
‘Weet je, ik vind dat we iets moeten doen, wachten opstellen, om er achter te komen wat ze allemaal doen et cetera,’ opperde Loes plotseling. Abrupt stopte David met schrijven, middenin zijn zin. Hij knikte naar Loes, maar keek aarzelend naar mij. Ik aarzelde, wat waarschijnlijk duidelijk van mijn gezicht af te lezen was voor hem.
‘Ik weet het niet, straks dan wordt David wél ontdekt en dan…’ Ik slikte de rest van mijn woorden in, nogal twijfelend en tegelijk ook wat verlegen. ‘Hij verloor eerst zijn tong, en straks nog zijn hele leven. Dat wil ik niet riskeren, snap je.’ David was al bezig met het schrijven in het boek. Hij gaf het aan mij en knipoogde.
Geen zorgen, ik doe alles voor de toekomstige winnaressen stond er in krullerige letters. Hij keek naar Loes en gaf haar ook een knipoog.
‘I… Ik wil het niet riskeren.’
David krabbelde: kom op, alsjeblieft?.
‘Goed. Máár…’ David reikte het boek al weer voor de zoveelste keer uit, nadat hij het uit mijn hand had gerukt om er weer iets op te krabbelen. Het ging zo snel.
We moeten het wel zo doen dat het niet opvalt. De woorden bleven in me haken, als een vishaak in een vis zijn mond. Ik staarde naar de woorden, en knikte toen. ‘We moeten het wel zo doen dat het niet opvalt,’ las ik hardop voor, met een brok in mijn keel. Het volgende moment was David bezig met een schema, wat ingewikkeld was. Er waren veel nachten waarop hij patrouilleerde, en enkele nachten waarop Loes en ik patrouilleerden. Eronder scheef hij: Jullie hebben slaap nodig.
‘Komen jullie eten?’ De piepende stem van Indigo liet David schrikken. David rende de kamer uit via een andere deur, die leidde naar een volgende kamer.
‘Ging de tijd zo snel?’ mopperde ik. Wanneer we over de gangen heen lopen, zien we David staan, gebogen over een tafel. Hij knipoogde naar ons, grijnzend. Ik kreeg medelijden, een heleboel. Die zweem van een grijns… Ik… Bah, ik kon het hem toch niet aan doen?
Je hebt een week hart, Ellen. Ik knikte naar hem, zo stijfjes mogelijk. Ik sluit me aan bij Loes, even later, als we bij de eettafel zijn. ‘Lekker,’ mompelde ik.
‘De jurken! De optocht!’ Indigo stond over mij heen gebogen. Ik had de eerste patrouille gedaan, nadat ik David had gesmeekt de eerste aan míj over te laten. Zo zacht mogelijk was ik het bed uitgekomen om vervolgens een lekker zittende sweater aan te trekken met een broek. Er was weinig interessants: Chaff die dronken was — zelfs zo dronken dat hij Seeder een natte zoen wilde geven op haar lippen —, Seeder die geïrriteerd was en Indigo die nerveus was voor de optocht (‘Ik hoop toch écht dat het opmaak team niet te laat is!’)
‘De jurken! De optocht!’ herhaalde Indigo, maar ditmaal stond hij gebogen over Loes, die zich uitrekte en overeind kwam. Indigo zag er verblindend uit, en dan letterlijk: overal glitters, zelfs op zijn tanden leken er glitters te zitten. Hij grijnsde en rende toen uit. ‘De jurken! De optocht!’
‘Goedemorgen,’ begroette ik Loes. Ik zag dat Davids gezicht even om het hoekje kwam. Hij grijnsde en stak zijn duim op: ik had hem bevolen te doen alsof hij de eerste patrouille op zich had genomen, terwijl ik het had gedaan. Ik wilde Loes niet bezorgd maken, en ik wilde David niet verliezen. Hij was de beste Avox-vriend die je je maar kon wensen.
‘Ja, Indigo, als je maar niet denkt dat ik in een júrk rondloop!’ Cadens sterk opgebouwde lijf liep voorbij onze deur. David schok even, maar hij kon gemakkelijk tegen Caden op: ze hadden hetzelfde sterk opgebouwde lichaam.
‘Maillots!’ Indigo duwde Piey voort. ‘Strakke maillots en mooie plateauschoenen! Och, och! Ik zie het al voor me.’ Hij stopte even en keek dromerig onze kamer in, om vervolgens te melden dat we de kamer uit moesten.
Seeders gezicht verscheen voor de deur. Ze zei: ‘Straks komt het team?’
Vanuit Loes’ kant hoorde ik vaag: ‘Welk team?’
Met mijn slaaptaal beaamde ik haar, duf knikkend. Er zat slaap in mijn ogen en mijn ogen keken wazig naar Seeders gezicht. ‘Ja…’ zei Seeder zogenaamd mysterieus. Ze liep weg, met Chaff op haar hielen, met dezelfde duffe uitdrukking op zijn gezicht als Loes en ik hadden.
Het eten gisteren was lekker, maar dan ook echt lekker. Goddelijk dessert, dáár ging het om. Maar ook de andere gerechten waren heerlijk: vooral de gerechten die typerend waren voor district 11. Het deed me denken aan thuis — thuis, waar mijn ouders met een achtergelaten gevoel zaten. Ik had ze achtergelaten…
Ik werd na het eten door Seeder naar een andere ruimte gebracht, samen met Loes. De jongens werden door een ander team gedaan ¬— ‘Ze zijn gespecialiseerd in jongens!’ had Indigo vrolijk gezegd tegen Piey en Caden. Toch leek dat hen niet op te vrolijken: ze hadden beiden een idee van wat ze moesten aantrekken, namelijk maillots en plateauschoenen, zoals Indigo dat vanochtend had gemeld.
Indigo leek blijer dan wij waren, nog blijer dan de Beroeps waren!
Ons team bestond uit Alatariel — een forse vrouw met overal gouden tatoeages van vogels en bloemen, zelfs op haar gezicht! —, Artanis — een vrouw die net zoals Alatariel enorm fors was en lange, creepy nagels had —, Huor en Eö. Huor en Eö bleken twee broers te zijn, wat ook wel te zien was. Ze hadden beiden zijdeachtig wit haar met erin gevlochten bloemen, en ze hadden net zoals Alatariel gouden tatoeages, maar verschillend. Het leken meer golven en lijntjes dan op iets levends.
Huor zei vrolijk: ‘Onze teamleider, Fëanor, zal zo komen. Hij is nu alleen bij het andere team om die een beetje in de goede richting te duwen.’ Ondertussen was Alatariel vol walging aan het kijken naar mijn wenkbrauwen. Ze pakte een kort haartje en trok die eruit.
‘Au!’
Alatariel negeerde me en keerde zich om naar Eö, die met gevouwen handen naar ons keek. ‘Wat zijn jullie onverzórgd!’ zeiden beiden in koor. ‘En vies,’ voegde Alatariel eraan toe, met nog meer walging.
‘Zelfs de jongens waren nog verzorgder.’ Artanis deed haar duit in het zakje en ging naast Eö staan.
Eö knikte. ‘Echt véél beter.’
‘Hoeveel uur per dag werken jullie wel niet?’
‘Wérkten,’ zei een nieuwe stem. Er kwam een man binnengelopen met zwarte haren die krullend tot aan zijn schouders hing. Hij had een wollen, rode sjaal strak om zijn keel en polsbanden die me op mijn zenuwen werkten: er zaten groteske punten aan die je emo’s zo af en toe zag dragen. Hij droeg een bandana in zijn hoofd, een paarse. Zijn ogen waren ook paars, door contact lenzen. ‘Eö, Alatariel, jullie doen haar.’ Hij knikte naar Loes. ‘Artanis, Huor.’ Zonder nog een verdere aanwijzing te geven aan die twee, liep hij weg.
Hij zuchtte diep. ‘Ik zal kijken in de tussen tijd, en nadenken over welk ontwerp ik voor jullie zal gebruiken. Ik heb er duizenden gemaakt, weet je. Maar er kan er maar één de winnaar zijn.’ Vanachter zijn rug haalde hij een map tevoorschijn. Hij puilde uit van verschillende tekeningen.
Ik keek er met wijd opengesperde ogen naar. ‘Geen zorgen,’ stelde hij ons gerust, want blijkbaar keek Loes ook verbaasd, ‘het zijn er maar een stuk of veertig voor jullie.’ Hij maakte een sussend gebaar naar ons, en knipoogde.
Fëanor beende weg, en liet ons achter met vier walgende schoonheidsspecialisten. ‘Bah, aan jullie nagels zal echt wat gedaan moeten worden,’ mopperde Huor, die mijn nagels vastpakte om ze beter te bekijken. ‘Dat wit, hier. Je hebt te weinig ijzer, bah!’ Hij trok aan mijn haar, zachtjes. ‘En je haarpunten zijn gespleten.’
Vanuit de andere kamer klonk er gejammer. ‘Hier óók!’ Eö had betraande ogen toen hij naar zijn broer kwam. ‘Bah, ze zijn té walgelijk. Hoe lang moesten jullie per dag werken? Twaalf uur of zo?’
Ik voelde me rood worden. ‘V… vier… veer…’ Ik werd ruw onderbroken. Huor brulde: ‘Víér maar? Hij kan dít dan?’ Hij haalde mijn gespleten haarpunten tevoorschijn.
‘Veertien,’ maakte ik mijn zin af. ‘Je liet me niet uitpraten.’
Alatariel kwam terug met tien papieren in haar handen. Vijf per hand, alsof het te zwaar was. Ze had een brede grijns, en haar gouden tatoeages schitterden in het felle licht waar deze kamer in baadde. Alle papieren legde ze verspreid op de tafel. ‘Hier, Huor, wij mogen niet kiezen. We moeten de smaak van dit moderampje laten spreken.’ Alatariel keek naar mij. Ze leek enigszins beledigd.
‘M… aar… Ik kan er toch n…’
‘Shht, schatje. Shht, je kan er ook niets aan doen. Veertien uur werkten, bah.’ Alatariels ogen kregen een soort medelijden. ‘Goed, deze, deze, deze… en deze. Alsjeblieft. Laat de fashionista binnen in je spreken.’ Ze keek hunkerend naar een soort verlossing. Eö boog zich over mijn schouder heen. Hij zei lachend: ‘Persoonlijk… die,’ en wees er een aan. Alatariel gaf hem een tik op zijn vingers — met een ijzeren kam. Eö schreeuwde het uit en zoog op zijn hand, alsof hij daarmee de pijn wilde wegzuigen.
‘Jij…’ Hij keek kwaad en liep toen met tranen in zijn ogen weg.
‘Ik… Die.’ Na een poosje denken wees ik er maar een uit. Er waren er drie die erg mooi waren: één was een jurk in de vorm van maïs. Maar er was iets speciaals aan, wat snapte ik niet. Overal pijltjes en raar gekrabbel, wat overduidelijk een andere taal moest zijn. De andere twee leken erg op elkaar, maar met de een was er wat en de andere die kon… niets, laat ik het zo zeggen.
Maar toch ging mijn voorkeur uit naar de jurk die wat meer van ons district liet zien: een jurk waarbij er allerlei verschillende landbouwproducten aan de jurk hingen. Van graan tot aan maïs, het zat er allemaal. En er stond in krullerige letters, en ja, dit kon ik lezen, bij: verschillende geuren. Het zou me dus aan thuis herinneren, dacht ik geschrokken. Bij de gewassen zelf stond er: van zaad tot gewas. Maar voordat alles zich in me had opgenomen, zei Alatariel weer wat.
‘Goed!’ Alatariel rukte het blaadje onder mijn neus uit. ‘Dat wilde hij alleen even weten.’ En vervolgens beende ze weg, alsof ze er nooit geweest was. Eö’s gesnik was nog te horen aan deze kant, maar ik schonk er weinig aandacht aan, vooral omdat de tranen bij mij zelf ook bijna uit mijn ogen kwamen.
‘Au! Au! Alatariel! Doe… AU!’ Alatariel rukte de ene wenkbrauwhaar na de andere uit mijn wenkbrauw. Ze verontschuldigde zich geen enkele keer, niet eens toen de tranen over mijn wangen biggelden en ze een heel haartje ¬— inclusief de wortel — uit mijn wenkbrauw trok.
Dit was werkelijk een hel.
Reacties:
het is btw wel een lekker lang hoofdstuk. valt me nu pas op hihi
auw... ik mag dat hele team niet! uch, ze zeggen dat ze lelijk zijn.
alsof ze zelf zo mooi zijn! brrr
okay... hihi het is wel een leuk hoofdstuk! die daniël is echt leuk!
(mijn zusje heet daniëlle hihi) ik kan niet wachten tot het volgende hoofdstuk dus jullie moeten maar weer snel verder gaan :p xx
leuk!! superlang hoofdstuk! Echt fijn! VERDERRRR!