Hoofdcategorieën
Home » De Hongerspelen » We have to kill 46 children... And then each other. » Hoofdstuk 12. De kansen zijn niet in ons voordeel
We have to kill 46 children... And then each other.
Hoofdstuk 12. De kansen zijn niet in ons voordeel
‘Caden,’ gromde ik terwijl Caden mijn hand stevig vast pakte, ‘je maakt het me behoorlijk moeilijk.’ Zijn gezicht vertrok even; een diepe frons doorkloof zijn gezicht als een schreeuw in de stilte. Hij keek me schuin aan, maar grijnsde toen schaapachtig.
‘Wat doe ik dan?’
Ik rukte mijn hand nog net voordat het publiek zichtbaar werd. Verbaasd pakte hij mijn hand weer beet, als een eigenwijs kind. Zijn ogen stonden streng — en kwaad. ‘Dit,’ snauwde ik, maar ik liet niet los. Als ik Loes hieruit wilde halen, moest ik op z’n minst wat sponsors hebben. En dat kreeg ik moeilijk als ik niet een béétje verliefd leek op Caden.
Maar moet je dan niet een hele romance in scène zetten? fluisterde een stemmetje diep in mijn achterhoofd. Ik keek verbeten op naar Caden. Ja, dat zou dan van belang zijn. En toch, nu ik zo keek, afgezien van het ego waarop ik vreselijk afknapte, was hij niet verkeerd. Hij had een gezonde uitstraling, voor iemand die zo dadelijk in de Arena ligt te creperen van de pijn.
‘Wil je niet dat we hopeloos verliefd lijken?’ Hij boog zich voorover, blikte even op het publiek, en drukte toen een kus op mijn wang. Het publiek ging van “aaaahhhh” en ik ging van: ‘Caden rot godverdomme op!’ Maar gelukkig beet ik op mijn lip nog voordat alle woorden eruit kwamen. Hij leek tevreden gesteld te zijn met het feit dat ik niet uitbarstte.
‘Wil je geen sponsors,’ ging hij verder met een pruillipje. Nog even, dacht ik, en dat pruillipje zou plaats maken voor een bloedlipje. Ik haalde nijdig mijn schouders op, en deed quasiopgetogen mee aan het zwaaien naar de mensen. Ook zij werden tevreden gesteld. Caden trok mij tegen zich aan, wat geruststellend zou zijn. Ooit, als dit alles niet gebeurd zou zijn en zijn ego naar voren zou komen, hadden we kans gehad op vrienden zijn. Dat alles leek nu echter weggevaagd te worden.
Verbeten legde ik mijn hoofd op zijn schouder en zwaaide nog altijd quasiopgetogen mee. ‘Ik weet het niet.’
Caden fluisterde zacht: ‘Ik weet jouw missie wel. Dat hele Loes gebeuren.’ Het kwam als gif in mijn oren terecht. Had hij Piey erop af gestuurd om ook óns af te luisteren? Ons gesprek? Ons privé gesprek desnoods! Míjn privégesprek met míjn moeder.
Ik deinsde een millimeter achteruit, maar liet me niet kennen. Integendeel, ik siste zacht terug: ‘Hoe weet je dat? Mijn laatste gesprek was bedoeld om… om… om mijn ouders gedag te zeggen. Dat was privé, Caden.’ Ik pauzeerde. ‘Jij manipulerend monster.’ Hij grijnsde naar me en boog zich weer voorover. Hard genoeg om een béétje hoorbaar te zijn voor de tribune waar we nu langs kwamen, zei hij: ‘Kom op, er is geen tijd meer om boos op me te zijn. Ik moet je lévend de Arena uit zien te krijgen, schat.’
O, als je eens wist, Caden…
Ik vermande mezelf en grijnsde schaapachtig. ‘Wat lief van je, Caden,’ fluisterde ik.
‘Lief, dat is meer dan lief. Als ik je alleen al een aanzoek kon doen.’ Hij grijnsde, knipoogde en glunderde tegelijk. Allemaal tegelijk. Ik grijnsde.
‘Lief van je, echt waar.’ Ik gaf een kneep in zijn hand, zichtbaar voor het hele publiek. Ergens op de achtergrond hoorde ik commentaar van Caesar. Het boeide me niet veel meer. Caden probeerde het publiek in te palmen, en aan de nijdige blikken van de Tributen uit District 1, 2 en 4 te zien waren ze niet al te blij met wat Caden deed.
Bri-Yan keerde zich naar zijn vrouwelijke tribuut en fluisterde al grijzend wat in haar oor. Ze begon zenuwachtig te giechelen, en grijnsde daarna even schaapachtig als ik. ‘… en ik kan desnoods zorgen dat de overige tributen ons bij hen opnemen,’ eindigde Caden zijn zin vol trots. Zijn kin was in de lucht gegooid, als een hooghartig persoon, en hij lispelde in zijn mondhoeken wat naar me.
‘Eh… ja…’ Ik knikte als een dwaas. ‘Handig.’
‘Beloofd?’
Zonder te weten wat, beloofde ik hem zomaar wat. Ik kon hier later heel wat spijt mee krijgen. ‘Ja, natuurlijk, meiden houden hun beloften altijd, weet je.’ Ik klonk scherper dan bedoeld. ‘Dus geloof me, ik hou me aan mijn belofte.’ Ik kneep zacht in zijn hand, spijt hebbend van wat ik zo-even tegen hem zei.
Hij kneep terug, geruststellend. Voor het eerst merkte ik een zachtaardige blik in zijn ogen op. ‘Als ik de tortelduifjes even mag onderbreken,’ klonk Caesars stem. Ik schrok op. Ik was aan het blozen, enorm, en dat gold ook voor Caden. Hij grinnikte. De beroeps keken ons arrogant en lachend aan. Ze lachten ons uit, ik wist het met één blik op hun ogen.
‘Dan hier, onze geachte president! President Snow!’ Caesar klonk even quasiopgetogen als ik zo-even klonk, maar zijn stem klonk écht quasiopgetogen. Je zou haast kunnen zeggen dat hij ook echt opgetogen was om president Snow.
Ik kon mezelf wel huilend op het bed laten vallen. Ik huilde tranen met tuiten, en kon me ook niet meer inhouden. Ik wist dat ik een beetje voorzichtig moest zijn met het geluid dat ik maakte, aangezien Loes nog bij Seeder en Chaff was, en Indigo zou er ook elk moment kunnen zijn. David was er niet — vreemd genoeg. Misschien nog wat instructies volgen?
Ik rolde me op mijn rug. Ik voelde hoe de make-up langzaamaan van mijn gezicht af ging. Ik zuchtte diep en nam het alternatief om het er maar vanaf te gaan halen. Als ik bleef huilen ging het er ook wel af, maar snel en dan zag het er nog erger uit. ‘Waar is de badkamer?’ vroeg ik vanaf mijn kamer. Ik hoorde Seeder hierheen komen, maar nog voordat ze de kamer in kon lopen, klapte ik de deur al dicht.
‘Waar. Is. De. Badkamer?’ herhaalde ik bot.
Seeder stond even verbaasd voor de deur, maar antwoordde toen: ‘De deur aan de andere kant van jouw kamer.’
‘Duidelijk,’ reageerde ik.
‘Heel erg,’ kaatste ze de bal. Ze bonkte op de deur. ‘Ellen, laat me erin. Kom op, je doet niet zonder reden de deur pal voor mijn neus dicht.’
‘Goed dat je dat opmerkt, Seeder. Misschien dat je jezelf wat meer in míjn situatie kunt plaatsen. Maar aangezien…’ Ze liet me mijn zin niet eens beëindigen. Hard begon ze op de deur te bonken, terwijl ze riep: ‘Ja, Ellen, omdat je me ook niet vertelt wat er aan de hand is!’
Ik slikte moeilijk. Dat was waar. Ik liet mensen moeilijk toe in mijn wereld vol problemen. En áls ik dat deed, dan ging het moeilijk en slechts bij mensen die ik vertrouwde. Ik opende de deur op een kier. Ik zag Seeders gezicht, en trok mezelf gelijk terug.
‘Ik wíl et niet vertellen,’ fluisterde ik. Achter haar hoorde ik Chaff luid lachen. Ik hoorde Loes’ stem vaag, en ook die van Caden die op een melodieuze en harde toon — alsof hij wílde dat ik het goed zou horen — riep: ‘Ik ga naar mijn kamer. Daar kun je me vinden.’ Piey riep iets terug, iets zoals “oké”, maar het was te zacht om te horen.
Cadens kamerdeur viel dicht, en een andere sprong open. Mijn hart miste een hartslag, maar het was niet David die binnen kwam. Iemand anders, een andere Avox. Ik slikte even. Vanuit mijn kamer klonk het volkslied van Panem. De stem van een persoon klonk melodieus door het hele appartement. Ik slikte diep en keek naar de televisie in de hoek van de kamer. Seeder opende mijn deur, maar ik deed de moeite al niet meer om die dicht te houden.
‘Straks,’ zei de persoon, ‘zullen we zien hoe deze Avox wordt opgehangen op de oude manier. Of’ — er viel een twijfelende stilte terwijl de persoon op zijn papieren keek — ‘hij wordt gestenigd.’ Hij pauzeerde. ‘We zien het zo, om acht uur rond.’ Er volgden een aantal beelden van een Avox. Mijn hart sloeg ditmaal tien sprongen over. Zonder op Seeder te letten, viel ik neer op mijn knieën en staarde verdoofd naar de beelden.
David.
Vanuit de kamer van Caden klonk wat gemopper. Ik stond verdoofd op, met brandende tranen, en zag Seeder door de deuropening heen glippen. Ik legde mijn oor aan de muur. ‘Dat is wat ie verdient,’ zei Caden op een mompelende toon. Mijn vingers — die de muur vasthielden, alsof hij zou verdwijnen — voelden verlamd. Ze trilden, alsof ik stuiptrekken kreeg. Ik wankelde naar het bed, keek naar de deur die volgens Seeder de badkamer zou zijn, en overwoog daarheen te lopen, om me daar op te sluiten.
Zou Loes het hebben gezien.
Ik hield mijn snikken in en krijste: ‘Loes!’ Seeder en Chaff schrokken, dat was duidelijk te horen, maar Chaff lachte bulderend en riep: ‘Ik was even góéd geschrokken!’ Dronken.
In de deuropening stond plotseling Loes. Ik zag even niets, aangezien ik tranen in mijn ogen had. Ik dacht aan Caden, aan alles, maar zei slechts: ‘David.’ Het was gefluister, alsof ik te zwak was om het te vertellen. Weer twijfelde ik, maar daarna fluisterde ik: ‘Hij gaat om acht uur dood. Acht uur rond.’ Met mijn vinger priemde ik naar de televisie in de hoek, die nu zwart was. De beelden waren weg.
‘I-ik ga mijn make-up eraf halen,’ stamelde ik terwijl ik mezelf overeind hees. Ik zag een bezorgde blik in Loes’ ogen, en negeerde haar. ‘Ik hoef geen hulp.’ Straks heb jíj hulp nodig. De rollen zouden dan omgedraaid worden. Ik was haar zoveel schuldig. Nógmaals hulp zou er niet bij hoeven. Grijnzend van verdoving die ik zelf had veroorzaakt strompelde ik de badkamer in en besloot een warme douche te nemen, net zo lang tot mijn vingers gerimpeld zouden zijn. Dan, als ik het kon vinden althans, zou ik mezelf in een joggingbroek kleding en een shirt die me paste. Het boeide me niets. Ik zou geboeid aan de televisie zitten, alsof ik het heerlijk vind om iemands dood op televisie te zien.
Ditmaal was anders. Ditmaal was het David.
Ik sloot mijn deur nadat ik Loes naar binnen had geduwd en had gecheckt of er écht geen televisie in de “woonkamer” stond, waar Seeder en Chaff waren. Ook in de kamer van de mentoren was er geen, en Chaff was dronken, dus zou Seeder voor hem zorgen zo lang als nodig was. Geen televisie voor hen.
Het was vijf voor acht. Klok rond, acht uur. Vijf minuten. Moeilijk slikte ik terwijl ik in kleermakerszit op de grond voor de televisie was gaan zitten. Ik herinnerde me David: een Avox. Schamper lachte ik in mezelf; kun je niets beters bedenken, Ellen? Ik schudde alles uit mijn hoofd.
Vier minuten.
David was een Avox, een dáppere Avox, verbeterde ik mezelf in gedachten. Ik bereidde alvast mijn speech voor, als ik nog leef na de Hongerspelen. Als ik Loes niet kon redden, en mezelf wel.
Drie minuten.
Goed, ik kende hem maar voor een korte periode. Hij hielp me zeg maar met het afluisteren van mijn mentoren, en hielp me zo aan informatie voor de Hongerspelen. Als ik win: het komt door David. Ik wil hem niet de schuld geven, maar hem bedanken.
Twee minuten.
Goh, het klinkt net als een goede speech voor zodra ik de Hongerspelen écht heb gewonnen. Ik staarde naar de televisie, die plots aan ging. Ik blikte op de klok; nog altijd twee minuten. Ik slikte weer moeilijk en keek over mijn schouder heen naar Loes, die achter me zat. Zonder iets te zeggen ging ze naast me zitten, alsof ze het ook interessant vond.
Ik begon zenuwachtig te wiebelen. We konden er niets meer aan doen, aangezien hij bij het “kasteel” van president Snow zou zitten. Ik keek weer naar Loes en begon met frunniken. Er werden weer beelden van David uitgezonden, ditmaal met zijn moeder — alleen zijn moeder? — die huilend naar de camera keek en toen naar het plein, waar David zenuwachtig voor een galg stond. De commentator lachte even, en zei kil zonder dat te weten: ‘Goh, ziet ernaar uit dat de vredebewakers hem eerst neerschieten en daarna als een talisman gaan ophangen.’ Weer lachte hij, maar zijn blik stond nerveus.
Zenuwachtig blikte ik naar de muur. Caden zat vast en zeker gekluisterd aan de buis.
Ik zag David ineens naar voren strompelen. Zijn mond was dichtgenaaid — letterlijk. Zijn ogen stonden kil, en rooddoorlopen. Hij had gedroogd bloed op zijn wangen, naast zijn lippen, en opgedroogde tranen. Ik slikte weer eens moeilijk en greep een kussen vast om in te knijpen.
Achter hem klonken acht klokslagen.
Hij struikelde haast, maar behulpzaam als de man was duwde hij David weer overeind. David leek dankbaar, maar hij was en geketend, en hij kon niet meer praten: een bedankje was er dus niet.
De strop werd rondom zijn keel gehangen. De vredebewakers mompelden wat, bogen zich naar elkaar toe, en knikten. De laatste slag van de acht slagen weerklonk, en bij die lang doorgalmende slag werd David neergeschoten — de kogel vloog zonder moeite door zijn hoofd heen — en werd de kist bij de galg waarop hij stond onder hem uit geschopt.
Er dwarrelde een briefje naar beneden. Er werd op ingezoomd. ‘Ah, de Avox laat iets na.’ De beul raapte het op, met een zweem van een grijns rondom zijn mondhoeken. ‘Zal hij het hardop voorlezen?’
De beul keek op, knikte vaag naar de camera, en zei toen: ‘Ik citeer: “Veel succes, en mogen de kansen immer in je voordeel zijn”.’
Ik slikte en begon te snikken.
owowowowowwow!!
david dood?? het dringt niet tot me door!
neee, mag niet! mag niet! ikke verdrietig nu. ):
*snik*