Hoofdcategorieën
Home » De Hongerspelen » Finnick » 1.
Finnick
1.
Zout. Het prikt in de schram op mijn knie maar ik verroer me niet. Ik laat het koude zeewater om mijn benen spoelen alsof ik een deel ben van de rotsen waartegen ik me schrap zet. Golven breken tegen steen en de wind voert een zilte mist met zich mee. Het vormt een film op mijn huid en verkilt me tot op mijn botten, maar ik vertrek geen spier. Ik ben een standbeeld van zout.
De zon is nog niet op, maar ergens ver achter de golven is ze wel al aan haar klim begonnen. De lucht verkleurt van zwart naar grijsblauw, lichter naarmate je dichter aan de oostelijke horizon komt. Ook de zee is niet langer een inktzwarte plas. Onder het water kan ik mijn verkleumde voeten zien, stevig in het zand geplant. Hier en daar reflecteert het zwakke licht op geschubde lijven en ik strek voorzichtig de vingers van mijn rechterhand om de steel van mijn drietand.
Een uur voor zonsopgang is het beste moment om te gaan vissen, voor de honderden bootjes en lijnvissers en sleepnetten elk beetje zeeleven binnen een mijl van de kust in paniek naar open zee jagen. Daar zwemmen ze alsnog tegen een net aan, maar niet mijn net. Alles wat overdag gevangen wordt, is bestemd voor het Capitool. Wie voor eigen rekening wil vissen moet dit voor of na zijn werkuren doen. Of schooluren, in mijn geval.
Van zodra ze kunnen lopen leren kinderen hier hoe ze thuis mee eten op tafel kunnen brengen. Kleuters dribbelen heen en weer over het strand waar de oudere kinderen hen in de gaten kunnen houden en verzamelen krabben en zeewier in emmertjes. Eens ze kunnen zwemmen ploeteren ze mee de golven in met schepnetjes of sleepnetjes, of wagen ze zich op glibberige rotsformaties op zoek naar schaaldieren of visjes die tijdens de vloed op de rotsen worden geslingerd en dan gevangen zitten in ondiepe poeltjes.
Vanaf zes jaar gaan ze ’s ochtends naar school, maar zodra de bel gaat zwermen ze weer uit naar het water. Elk spelletje –wie er het snelst kan zwemmen, wie het langst onder water kan blijven, om het meeste schelpen verzamelen- staat in het teken van de zee en wat je eruit kan halen.
Vanaf twaalf jaar moeten ze elke dag na school ook vier uur aan het werk. Kleine taken zoals netten repareren of zeewier drogen of vissen schoonmaken. En na hun uren trekken ze opnieuw naar zee. Want inmiddels weten ze dat het geen spelletje meer is. Hun families rekenen erop dat ze straks thuiskomen met een vis of twee, of een emmertje krabben. Hun ouders werken zich krom, dag in en dag uit, en toch is er altijd maar net genoeg, en dat is als je geluk hebt.
Naast onze gewone klassen leren we op school ook over netten maken en knopen leggen en hoe je een boot moet besturen, maar de echte lessen krijgen we van elkaar en van onze ouders, en van de zee. Op onze achttiende verjaardag is het afgelopen met school en worden we ingelijfd in één van de vele taken van de visindustrie. De kinderen van handelaren komen meestal bij hun ouders in de zaak terecht, en de rest van ons krijgt de job toegewezen waarvoor we het best geschikt worden geacht.
Mijn vader heeft me leren vissen met zowat elke soort uitrusting die er te bedenken valt dus ik hoop dat ik binnen vier jaar als visser mag werken. Het is hard werk, maar het betaalt beter dan netten vlechten of vissen schoonmaken of werken in de inblikfabriek.
Links voor me zie ik schubben blinken en in reflex schiet mijn rechterarm vooruit. Mijn drietand pint de makreel aan de zanderige bodem. Met een tevreden grijns haal ik mijn buit binnen. De vinnen sidderen, de bek gaat geluidloos open en dicht, één groot glazig oog staart me recht aan. Ik wacht tot hij stopt met spartelen voor ik hem van de punt schuif. Met twee vingers onder de kieuw leg ik hem voorzichtig op de rots achter me en breng mijn drietand weer in positie.
Een tweede makreel, groter dan de eerste, is aangetrokken door het gespat en de geur van bloed in het water. Nieuwsgierig zwemt hij dichterbij. Ik hou mijn adem in, breng mijn arm achteruit, en werp.
De zon is net op wanneer ik op blote voeten over het kiezelpaadje naar huis wandel. Ik zie nog een paar buurtjongens, net als ik enkel gekleed in korte broek, een lijn of een net met hun vangst over hun schouder bungelend. Alden, mijn beste vriend, zwaait naar me uit de verte en houdt trots een grote vis omhoog. Ik blijf staan en laat de twee van mij zien, één in elke hand. Hij steekt grijnzend zijn middelvinger op en verdwijnt tussen de huizen.
‘Wassen voor je naar school vertrekt,’ zegt mam zonder opkijken als ik de keuken kom binnenlopen en de twee vissen op het aanrecht deponeer. Ze probeert de klitten uit Stella’s haren te kammen. Stella is pas vijf, maar over haren kammen heeft ze al een heel eigen mening.
‘Ik wil niet, het doet pijn!’ jammert ze en begraaft haar tien vingers diep in haar lange bronskleurige krullen zodat mam de kam er niet meer door kan halen.
‘Wil je dat ik de schaar haal en de klitten eruit knip?’ dreigt mam. ‘Dan heb je kort haar, zoals je broer.’
‘Nee, niet knippen, niet knippen!’ gilt Stella.
‘Dan moet je het laten kammen, of wil je soms op je lelijk monster van een broer lijken?’ plaag ik. Ik kijk scheel en steek mijn tong uit. Ze giechelt en mam maakt van haar afleiding gebruik om de kam door de volgende klit te trekken, waarop Stella het weer op een gillen zet.
‘Finnick, wassen!’ roept ze als ik aanstalten maak om naar boven te glippen.
‘Ik heb me gewassen aan de waterton voor ik binnenkwam, ik moet enkel nog mijn kleren aantrekken,’ lieg ik.
In één vloeiende beweging lost mam haar greep op Stella, die ogenblikkelijk onder tafel kruipt met de kam nog in haar haren. Mam’s hand sluit zich om mijn rechterpols en brengt de vingers naar haar neus. Ze hoeft niet eens diep in te ademen om de geur van vis en zeezout op te snuiven.
‘Finnick Odair...’
‘Maaaaam!’ probeer ik nog, maar ze wijst onverbiddelijk naar buiten. Monkelend slenter ik naar de waterton. Onder tafel steekt Stella giechelend haar tong naar me uit, en gilt als mam haar bij haar enkels grijpt.
De schram op mijn knie schrijnt nog steeds van het zeepsop, maar ik ruik tenminste niet meer naar vis wanneer ik bij het schoolgebouw aankom. Alden zit zoals steeds op de vensterbank, knopen te oefenen en meisjes te kijken. Maya zwiert steeds haar haren over haar schouder en doet alsof ze hem niet voelt staren.
‘Zou ik haar eens moeten uit vragen, denk je?’ vraagt hij zonder me aan te kijken. Zijn ogen blijven gefixeerd op Maya, zijn vingers vormen geroutineerd een vlinderknoop in het touw. Ik haal mijn schouders op en diep zelf een stuk touw op uit mijn broekzak.
‘Je moet niks. Maar als je eindelijk eens wat deed zou ik het wel appreciëren.’ Ik maak een kikkersteek rond mijn uitgestrekte duim en wijsvinger. ‘Dat wanhopig smachten van jou wordt ook saai na een tijdje.’
‘Niet zo luid!’
‘Waarom? Alsof er nog iemand over is die het niet weet.’
‘Krijg schurft, Odair.’ Hij port zijn elleboog tussen mijn ribben. Achter ons tikt de lerares met haar knokkels op het glas, ten teken dat de les begint. Alden haast zich achter Maya aan naar binnen en ik hoor hem een stomme vraag stellen over de geschiedenisles van gisteren, om toch maar een excuus te hebben om haar aan te spreken. Ik sla mijn ogen ten hemel en trek de knoop tussen mijn vingers los. De lucht ruikt naar zout en het begin van de lente.
Reacties:
Dit is echt geweldig geschreven!
Jij bent echt ongelooflijk goed!
Ik volg c;
Finnick Odair is zo'n geweldig personage en ik wist niet dat ik een verhaal over zijn leven wou lezen tot ik dit las. (Want ik lees eigenlijk nooit fanfiction over thg.)
Zoals gewoonlijk is dit heel goed. Ik ben echt benieuwd wat je er mee gaat doen. Alden lijkt tot nu toe alle goede kwaliteiten te hebben om de comic relief te zijn.
En ik moet één ding quoten, dat moet echt:
Want inmiddels weten ze dat het geen spelletje meer is.
Want die deed best wel pijn.
Woow, dit is echt prachtig. Zo mooi geschreven!
M-E-L-D-I-N-G?? ^.^
Xo
Nogmaals: zoooo lief van je! Ik voel me echt vereerd (:
Vier jaar voor hij volwassen wordt, dus dit is vlak voor hij naar de Arena moet, niet? Spannend!
Ik vind het leuk dat de jongens ook nog normale dingen doen, zoals meisjes kijken. Katniss deed daar absoluut niet aan (normale dingen bedoel ik, maar meisjes kijken ook niet), wat er in geresulteerd heeft dat de meeste hoofdpersonages in de meeste fanficties dat ook niet doen. In een hoofdstuk heb je dus al een cliché ontweken haha. Volgens mij gaat het je prima lukken om clichés te ontwijken, ook al heb je nog nooit een HG fic gelezen. (:
Nogmaals: zoooo lief!
Alles is mooi. Hoe je de omgeving beschrijft, de zinnen die je gebruikt, de momenten uit zijn leven die je hebt gekozen om ons te laten zien, alles. Ik ben al helemaal dol op dit stukje: "Ik laat het koude zeewater om mijn benen spoelen alsof ik een deel ben van de rotsen waartegen ik me schrap zet. Golven breken tegen steen en de wind voert een zilte mist met zich mee. Het vormt een film op mijn huid en verkilt me tot op mijn botten, maar ik vertrek geen spier. Ik ben een standbeeld van zout."
Nogmaals: zoooo lief van je!
Het is lastig te begrijpen dat jij aan jezelf kan twijfelen. Ik vind het prachtig.
Nou, 2014 is in ieder geval goed begonnen, wat jij bent terug. En hoe.
Ik lees normaal eigenlijk geen THG fanfictie, maar dit begin is zeker goed. Ik ben best benieuwt hoe je verder gaat, aangezien je met THG toch vaster zit in een bepaalde lijn dan bij wat je normaal schrijft, maar het komt vast helemaal goed.