Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Third World War » Four
Third World War
Four
Ik dacht dat de nacht voor eeuwig zou duren. Vermoeidheid settelt meer en meer in mijn botten met elk uur dat ik niet slapend spendeer. Voor de oorlog, toen ik nog ondankbaar was omdat er nooit eens iets gebeurde, had ik al problemen met mijn uurtjes slaap halen. Het is alleen maar erger geworden. Alles duizelt me wanneer ik in bed lig en de schaduwen houden me wakker.
En ik wil liever niet geconfronteerd worden met de nachtmerries die gesponnen worden van de gruwelijke dingen die ik meemaak - dingen die ik soms veroorzaak.
Maar dan breekt zonlicht eindelijk door het duister. Vandaag brengt een sombere begrafenis, het eerste gebakken ei in minstens een jaar voor ontbijt en drie meisjes die nog net op tijd naar de badkamer rennen voor het er allemaal weer uitkomt.
Emma zorgt voor een koortsremmer, want medicijnen zijn niet te verkrijgen zonder voorschrift en een smak geld tegenwoordig, die nauwelijks helpt omdat het een sterk aftreksel is van het spul om het in drieën te kunnen delen, maar het doet ze wel slapen. Ik besluit over ze te waken en zit een hele namiddag met een washandje Bella, Tessa en Suki te verkoelen.
Ik zou willen dat ik er ook alles even uit kon gooien, of dat nu het borrelende zuur in mijn maag was of het schuldgevoel dat aan me knaagt. Ik had beter voor hem moeten zorgen, hij had nog kunnen leven. Het is allemaal mijn schuld.
Maar zoals gewoonlijk houd ik alles binnen, donderend in mijn kop, want waarom ook niet?
Zonder het te beseffen, val ik op mijn plekje op de grond in slaap.
De nachtmerrie is vreselijk. Steeds weer zie ik Michael. Hij glimlacht wel, maar zijn ogen staan kil. Beschuldigend. Doods. De afstand tussen ons vergroot zichzelf en hoe hard ik ook loop, hoe luid ik ook schreeuw… hij komt niet dichterbij.
Wanneer ik wakker word, voelt mijn hoofd als een waterkoker die op fluiten staat.
“Ik breng je wel even naar boven.” Het duurt me even voor ik besef wie mijn gewicht schoudert en me naar boven sleurt.
Kol. Kleine Kol die al lang geen kleine Kol meer is. We vonden haar toen ze nog maar zeven jaar oud was en zichzelf al verdedigde tegen de grote kinderen op de straten. Achtergelaten door haar ouders, of als enige niet vermoord. Ze heeft er nooit veel over gepraat dus weet ik het niet zeker.
En mijn bestaan was niet perfect om een kind in op te voeden, echt niet. Maar ik vertrouwde niemand met haar, werd helemaal paranoïde toen we haar probeerden achterlaten bij een bakkersgezin dus bracht ik haar diezelfde nacht weer terug naar huis.
Ze is opgegroeid tot een nog sterkere persoon met een heleboel goede kwaliteiten, maar soms kijk ik naar haar en zie ik nog steeds die gebroken straatrat. Ik weet nooit zeker of ik haar echt ken. Als ik haar een wapen geef, kan ik voor niemands veiligheid instaan.
Maar ze heeft wel een groot hart.
Ik probeer zelf mijn gewicht mee te dragen maar ik zou tot betere resultaten komen met spaghetti als spieren. Ze zet me neer op mijn bed en ik laat me achterover vallen. Voor het eerst voel ik hoe bezweet ik ben van mijn koortsdroom, hoe stram mijn gewrichten zijn geworden van mijn krampachtige slaaphouding op de grond. Mijn lichaam gloeit als een steenkooloven en wanneer ik hoest, voel ik me er ook één.
Kol kruipt naast me in bed en slaat haar armen om me heen. Haar handen zijn koud, of toch minder warm dan ik, op dit moment. Maar ze zegt niets, en daar ben ik dankbaar voor.
Ontelbare keren heb ik haar vastgehouden en door haar haren heen gekamd met mijn vingers, om haar gerust te stellen terwijl ze sliep. Nu ik het het meest nodig heb, bewijst ze mij een wederdienst.
Ik heb nog meer dromen maar ze vervagen wanneer ik wakker word en vijf minuten laten herinner ik me niets meer. Ik kan niet stoppen met rillen en mijn hart gaat nog steeds als een gek tekeer, maar zolang ik de beelden niet voor mijn ogen hoef zien flitsen vind ik het allemaal prima.
Kol is er niet meer, maar er staat wel een beschuitje met kaas op mijn nachtkastje. Buiten is het al weer donker.
Na voorzichtig wat gegeten te hebben, wikkel ik mezelf in een van mijn truien en ga dan naar beneden. De woonkamer is leeg op Emma (wiens dag helemaal omgedraaid is en die dus nog maar net wakker is) en Kayley na. Ze lichten me in over hoe de anderen, de ene al wat sneller dan de andere, uiteindelijk ook ziek in bed is gekropen. De temperaturen, het schaarse eten en een gedwongen afscheid zijn een bijzonder slechte combinatie, blijkbaar.
“Ben ik blij dat ik vorige week de griep al had. Mijn lichaam is weer helemaal sterk,” zegt Kayley, die zichzelf even op de borst slaat en dan weer onderuit zakt en verder leest in een boek dat ze ondertussen al duizend keren heeft gelezen - niemand zegt er meer wat van, we weten toch al wat ze dan antwoordt. Emma is nog meer koortsremmer aan het maken.
“Heb ik iets belangrijks gemist?” Er komt geen antwoord. Mijn keuze is snel gemaakt, want Emma is mogelijk levens aan het redden terwijl Kayley… wel, het boek weerhoudt haar van gek worden, maar het is niet meteen van levensbelang (hoop ik). Dus stoot ik haar aan. “Hey, ik vroeg wat.”
“Geduld, oh captain, my captain,” mompelt ze over de kaft van haar boek heen. Een-twee-drie-vier bladzijden verder schuift ze eindelijk haar bladwijzer ertussen. “Oké, nu ben ik één en al oor.”
“Heb ik iets belangrijks gemist? Buiten de zieken?”
“Nee, niet echt. Kol is het pakje weg gaan brengen, maar behalve dat was het echt stil. Behalve het kotsen. Dat was luid en smerig.”
Ik trek een grimas maar het kan erger. Als ik mijn meisjes alleen laat met het reilen en zeilen, voel ik me altijd een beetje schuldig (nog schuldiger). Ik koos er misschien niet voor, maar ik ben de leider, de captain, van dit onbeholpen verzetsorgaan. Ik hoor mijn verantwoordelijkheid te nemen.
Kayley tikt me aan, geen idee hoe lang ik in gedachten verzonken zat, en trekt me in een knuffel die ik me laat welgevallen. Voor de tweede keer vandaag schuil ik in de armen van iemand waarvan ik weet dat ze sterker zijn dan ik op het moment. Zoveel sterker. “Het is oké om je niet oké te voelen, weet je. Dan weten wij ook weer dat je geen robot bent.”
Ik grinnik en geef haar een zetje tegen haar schouder. “Jouw grootste talent is het verbrijzelen van mooie momenten.” Maar ik ben dankbaar voor de warme tinteling in mijn borst, wetende dat als ik uit mekaar zou vallen, er mensen zijn die me wel aan elkaar lijmen.
Reacties:
Gah dit verhaal is goud waard
Echt hoor, je bent zoooo goed.
Ik ben zo blij dat ik eindelijk heb bijgelezen
<3
Ik sluit me aan bij de andere twee dames. Niet alleen de verhaallijn is fijn, je vertelt het ook nog met zulke mooie woorden en vergelijkingen. Het leest heel vlot en ik wil zo graag snel lezen en weten wat er gebeurt, dat ik het nog een tweede keer lees om zeker te weten dat ik geen mooie stukjes per ongeluk overgeslagen heb.
Me likes. (:
Wat Do ook citeerde. Kay, dit is zo móói. Je verpakt een afschuwelijk wereldje in de mooiste woorden.
-puppyface-