Hoofdcategorieën
Home » The Hobbit » Dúriel, dochter van Mirkwood » I. De eerste glimp van het avondrood
Dúriel, dochter van Mirkwood
I. De eerste glimp van het avondrood
Het was vroeg in de ochtend, toen Dúriel wakker werd. Het felle licht van de opkomende zon, scheen door het raam van haar kamer naar binnen. Het duurde even voor ze besefte waarvan ze wakker geworden was. Er klonk geklop op haar deur, dat steeds ongeduldiger werd.
‘’Wat?’’ Ze sprong haar bed uit.
‘’Verzamelen op de binnenplaats bij de rivier!’’ Het was niet de stem van haar moeder die antwoordde.
‘’Wat? Waarom?’’ Dúriel trok snel haar wapenuitrusting aan en zwaaide de deur open. Idella stond voor haar, één van de weinige andere vrouwelijke elfen in haar groep.
‘’Muindin beveelt het,’’ zei ze alleen maar. Ze wachtte tot Dúriel meekwam.
Duriel greep snel haar boog en hing haar pijlenkoker om. In het voorbijgaan graaide ze haar bruine armbeschermers van de tafel. ‘’Waarom zo vroeg?’’ vroeg ze, terwijl ze de gang op liepen.
‘’Volgens mij is er iets speciaals te doen. Ik hoorde Thrindilas iets zeggen over een tocht naar het noorden. Hij was bij Muindin.’’
‘’Thrindilas zegt wel meer.’’
Idella keek haar vernietigend aan. ‘’Je zou wat meer respect voor hem moeten tonen.’’
‘’Respect?’’ Dúriel trok haar armbeschermer hard aan. Vervolgens keek ze met een overdreven nadenken gezicht naar Idella. ‘’Is dat niet iets wat van twee kanten moet komen? Of op zijn minst iets wat je moet verdienen. Koning Thranduil is eervol en laat iedereen op een zekere manier in zijn waarde. Voor hém heb ik wel respect.’’
‘’Is het niet vanzelfsprekend dat je respect hebt voor de koning?’’ Idella knikte naar één van de wachters, terwijl ze de poort uitliepen.
‘’Als het een goede koning is, ja.’’ Dúriel schopte een kiezel vanaf de brug het water in. ‘’Maar als een valse lafaard heerser van de wereld zo zijn, zou ik hem nog niet respecteren.’’
‘’Wat jij wilt.’’ Zodra ze op de binnenplaats aankwamen, week Idella van haar zijde. Tot haar afschuw zag ze Thrindilas, Jighulir en Muindin tegenover haar groep staan. Naast hen stond een aanvoerder die ze alleen van gezicht kende. Ze had hem wel eens met haar moeder zien overleggen.
Muindin stapte naar voren. ‘’Luister!’’ Het was plotseling stil. ‘’Heer Andir zoekt een groep jonge krijgers voor een missie die door de koning is opgedragen. Jullie hebben de eer om hem de komende tijd te dienen, samen met de boselfen van Heer Jighulir. Stap naar voren als je bezwaar hebt.’’
Uiteraard stapte niemand naar voren. Dúriel voelde alleen bezwaar tegen Jighulir. Maar ze vermoedde dat dat niet op prijs gesteld zou worden als ze het zei.
Muindin draaide zich om en knikte naar de aanvoerder.
Andir kwam in beweging. Hij liep vlak voor de rij elfen langs. ‘’Ik verwacht’’, zijn stem was diep en reikte ver. ‘’dat iedereen alles geeft. Deze opdracht is door de koning zelf uitgezet.’’ Nadat hij heel de rij langsgelopen was, ging hij iets verder van hen af staan. ‘’Er is al tijden geen teken van leven geweest uit Meerstad. De handel ligt stil en de meester laat niets van zich horen. De handel met die stad is ontzettend belangrijk, voor beide partijen. De meester zou nooit zomaar de handel stoppen en niets meer van zich laten horen. Zijn handelaren zijn niet meer gezien, en daar is waar ons spoor begint. Over de handelsroute naar meerstad.’’ Hij hief zijn arm op, om zijn woorden kracht bij te zetten. ‘’Dit is voor jullie een goede oefening. Uithoudingsvermogen en dienstwilligheid wordt van jullie verwacht. En alle vaardigheden die jullie geleerd hebben. Wie deze reis met succes doorstaat, mag zich een volwaardig lid van de bosgarde noemen.’’
Dúriel wist dat dit zou gebeuren, maar zo snel had ze het niet verwacht. Als lid van de bosgarde zou ze onder een aanvoerder als haar moeder kunnen dienen. Misschien zou ze dan meer vrijheid hebben om te doen waar ze goed in was. Maar ze twijfelde of ze zou slagen deze reis.
Terwijl ze terugliep naar haar kamer, dacht ze na. Ze had tot morgenochtend om zich voor te bereiden. Daarna zou ze voorlopig geen rust meer krijgen. Ze pakte niet veel meer dan de wapenuitrusting die ze al bij zich droeg. Ze had altijd haar zwaard en haar boog bij. Aan haar pijlenkoker hing een tas met spullen die ze nodig zou kunnen hebben. Een klein mes, touw voor reserve pezen, een vuursteen en nog wat spullen die ze er eigenlijk nooit uithaalde.
‘’Ik kwam Andir tegen.’’ Haar moeder stond plotseling in de deuropening van haar kamer. ‘’Ben je er klaar voor?’
Dúriel haalde haar schouders op en liep naar haar toe. ‘’Ik denk het. Maar het maakt niet uit, we gaan toch wel.’’
‘’Dat is waar,’’ beaamde Tauriel. ‘’Maar ik denk dat het wel goed zal komen. Het is als het goed is niet de gevaarlijkste opdracht. Maar goed, ze moeten toch nieuwe gardeleden creëren in tijden van vrede.’’
Dúriel knikte, terwijl ze haar haren invlocht. Uit de vlecht en aan de voorkant bleven altijd losse plukjes uitsteken. ‘’Wat is er?’’ vroeg ze, toen haar moeder bedachtzaam in de deuropening bleef staan.
‘’Ik heb gehoord dat Thrindilas mee gaat.’’ Ze maande Dúriel met een handgebaar tot stilte. ‘’Houd je alsjeblieft in. Ik snap dat het vreselijk is, maar probeer hem te negeren. Sta erboven.’’
Dúriel beet op haar lip en gaf toen een kort knikje.
‘’Beloof je dat?’’
‘’Ik beloof het.’’ Ze sloeg haar donkerbruine ogen neer. ‘’Ik zal het proberen.’’
‘’Je kunt het wel,’’ Tauriel legde een hand op haar schouder, ‘’je bent er sterk genoeg voor.’’
Voor ze ging slapen, glipte Dúriel door de poort naar buiten.
‘’Voor de zon verdwenen is terug,’’ bromde één van de wachters. ‘’De poorten sluiten, orders van koning Thranduil.’’
‘’Best,’’ riep ze terug, terwijl ze over de brug liep. En ze vroeg zich af of dit orders van koning Thranduil waren, of van het hoofd van de wacht dat eerder vrij wilde zijn. Het maakte haar niet uit. Ze was wel eens vaker via de kerkers naar binnen geglipt. Naar binnen komen was het probleem niet, als je de weg in het donker wist te vinden. Maar iemand die niet in het kasteel thuishoorde, zou nooit verder dan de kerkers komen, en ook nooit meer terug.
Ze liep langs de oever van de rivier naar het westen. Tussen de toppen van de bomen scheen een roodachtig licht van de dalende zon. Het water van de rivier leek door de spiegeling dezelfde warme kleur te hebben.
Dúriel klom langs een aantal rotsen naar beneden, tot ze aan de oever van de rivier zat. Vlak bij het wateroppervlak lag fijn grint. Ze woelde met haar handen door het fijne steen, en hield ze toen in het water. Toen de modder eraf spoelde, glinsterde er iets goudachtigs tussen de steentjes. Het was maar een minuscuul stukje, maar Dúriel stopte het in het kleine tasje aan haar riem. Daarin zaten nog een paar glinsterende stenen die ze wel eens eerder gevonden had.
Toen ze klein was, vertelde haar moeder over de boselfen die hier vroeger schatten uit diepe grotten heen brachten. Volgens de legendes waren daar nog overblijfselen van te vinden in het bos. Maar andere verhalen vertelden dat alle glinsterende schatten angstvallig bewaard werden door de hebzuchtige bergbewoners. Kinderverhalen waar blijkbaar niets van klopte. Maar dat nam niet weg dat Dúriel de glinsterende steentjes koesterde.
Nog een tijd nadat de zon was ondergegaan, bleef Dúriel op haar plaats naast de rivier zitten. De geluiden uit het bos veranderden in nachtelijke geluiden, die veel zachter waren. Het water van de rivier stroomde nu duidelijk hoorbaar, en af en toe krijste er een uil uit de bomen.
Nadat ze de sterren had geteld, keerde Dúriel terug naar de poort. De wachters waren weliswaar in slaap gevallen, maar ze hadden de poorten nog niet gesloten.
Reacties:
Echt super goed geschreven, ik ben heel benieuwd hoe het verder gaat!!!
Snel verder^^
X
Wauwie, wat een super goede wachters zijn dat. in slaapvallen en wel de poort open laten staat slim!
maar dat is echt leuk, ben heel erg benieuwd hoe dit verder gaat.
I like it
Subtiel einde met die wachters