Hoofdcategorieën
Home » The Musketeers » De musketiers » Aramis
De musketiers
Aramis
‘’Wat is er met hem gebeurd?’’ vroeg Aramis aan Porthos toen ze buiten stonden.
‘’Teveel gedronken.’’
‘’Dat gebeurt toch wel vaker?’’
Porthos schudde zijn hoofd. ‘’Niet zoals gisteren. Hij was echt… Helemaal weg. We hebben geprobeerd hem eerder mee te krijgen, maar hij liep weg. Ik kreeg hem pas mee toen hij de herberg uitgegooid werd.’’
‘’Treville zal blij zijn.’’ Hij keek door de straat en zag een bekend gezicht. ‘’D’Artagnan!’’
D’Artagnan kwam naar hen toe en keek hen omstebeurt een paar seconden aan. ‘’En wat doen we hier precies?’’ vroeg hij toen.
‘’We wachten op Athos.’’ Aramis keek naar het raam boven hem. ‘’Kan even duren.’’
‘’Hij is nog niet helemaal bij,’’ legde Porthos uit.
‘’Nog steeds niet?’’ D’Artagnan fronste. ‘’Dat duurt ook lang. Treville verwacht ons zo.’’
‘’Als we hem alleen laten gaan, komt hij helemaal niet,’’ zei Porthos.
Aramis vermoedde dat hij daar wel eens gelijk in kon hebben. Waarschijnlijk was Athos inmiddels alweer in slaap gevallen. ‘’We wachten nog tien minuten. Dan gaan we hem halen.’’ Voor hij zijn zin had afgemaakt, kwam Athos naar buiten gelopen. Of eigenlijk was het meer strompelen wat hij deed. Hij liep in een rechte lijn op Porthos af.
‘’Wat is dit?’’ Hij bracht zijn hand naar zijn gezicht. De zijkant van zijn rechteroog was donkerblauw.
‘’Een blauw oog, vermoed ik,’’ grijnsde Aramis.
Athos’ ogen flitsten heel kort naar hem toe. ‘’Hoe kom ik hieraan?’’ vroeg hij toen aan Porthos.
‘’Akkefietje met de waard. Wees blij dat ik je pistool heb kunnen redden.’’
‘’Ongelooflijk blij,’’ mompelde Athos, ‘’dan kan ik mijn wraak nemen.’’
‘’Of je kun met ons meegaan naar Treville en geen verklaring hoeven te geven waarom je dat pistool kwijt bent.’’ D’Artagnan begon te lopen.
‘’Dat blauwe oog moet je waarschijnlijk wel verklaren,’’ Aramis onderdrukte een grijns, ‘’’het valt nogal op.’’
Athos gromde en keek de andere kant op. Ze liepen verder naar het kasteel.
Treville keek hen één voor één aan toen ze voor zijn tafel stonden. ‘’Weten jullie al meer over de rovende rode wachters?’’ Hij keek naar Athos. ‘’Ik dacht dat jij zo vastberaden was om het uit te zoeken.’’
‘’Wat?’’ Athos keek vragend naar zijn vrienden.
Aramis kon er eigenlijk wel om lachen. Normaal was hij degene die zich aan Treville moest verantwoorden. Athos zette zijn werk als musketier altijd op de eerste plaats. Terwijl de anderen wel eens over de schreef gingen.
‘’Ik neem maar aan dat dat nee betekent.’’ Treville keek nogal nijdig naar de blauwe plek op Athos’ gezicht. ‘’Hebben jullie met ze gevochten?’’
‘’Nee,’’ antwoordde Athos beslist. ‘’Met wie?’’
‘’Met de rode wachters. Waar zit jij met je gedachten?’’ De irritatie droop van Trevilles gezicht af.
‘’We hebben niet met ze gevochten,’’ zei D’Artagnan.
Treville schoof zijn stoel naar achteren. ‘’Met wie dan wel?’’ Hij stond op en leunde over de tafel heen, in afwachting van het antwoord.
‘’Dat zijn mijn zaken,’’ bromde Athos. Hij leunde tegen de zijkant van de tafel.
D’Artagnan keek Aramis even aan en haalde nauwelijks zichtbaar zijn schouders op.
‘’Goed,’’ Aramis richtte zich tot Treville, ‘’waarvoor moesten we hier komen?’’
‘’Ik had gehoopt dat tenminste één van jullie zijn best gedaan had. D’Artagnan, ben je - ’’ Hij brak zijn zin af toen Athos naast de tafel in elkaar zakte. Hij keek een paar seconden strak naar de drie staande musketiers. Aramis had het gevoel dat hij niet mocht bewegen. ‘’Wat’’, perste Treville over zijn lippen, ‘’heeft dit te betekenen?’’
Aramis deed alsof hij plotseling bijzonder veel oog had voor het gebrandschilderde raam, schuin achter Treville. Uit zijn ooghoek zag hij dat D’Artagnan naast Athos knielde.
‘’Ik vroeg jullie wat,’’ snauwde Treville.
Aramis wisselde een korte blik uit met Porthos. ‘’Ik zou het niet weten, mijnheer,’’ bekende hij toen. ‘’Maar ik ben er zeker van dat het snel over zal zijn.’’
‘’Of je bent er zeker van dat ik dat wil horen.’’
D’Artagnan stond op en keek over de tafel naar Treville. Ondertussen hielp hij een bleke Athos overeind. ‘’Ik breng hem wel even naar buiten.’’
‘’Onzin,’’ bromde Treville, ‘’dat kan hij heel goed zelf.’’ Met een handgebaar gaf hij Athos toestemming om te vertrekken. Het kostte hem nogal wat moeite om zonder wankelen bij de deur te komen. Toen die eindelijk achter hem dichtsloeg, richtte Treville zich weer tot D’Artagnan. Er stond nu een permanente frons op zijn gezicht. ‘’Ben jij gisteren nog langs de Zuidweg geweest?’’
D’Artagnan knikte. ‘’Er was niemand meer. Althans, geen rode wachters. Alles was weer normaal.’’
Treville leek niet helemaal tevreden met het antwoord. Maar blijkbaar gaf hij de moed voor vandaag op. ‘’Morgenochtend tien uur op het binnenplein. Zorg dat hij’’, hij knikte naar de deur waar Athos was verwenen, ‘’er ook bij is. In normale staat, alsjeblieft.’’
Aramis onderdrukte een grijns, en knikte.
‘’Reken er maar op dat hij dit morgen wreekt in die training,’’ bromde Porthos toen ze naar buiten liepen.
Aramis glimlachte. ‘’Bekijk het van de zonnige kant, dan moeten we eindelijk weer eens ons best doen.’’ Hij keek om zich heen. ‘’Waar is die dronkenlap?’’
‘’Welke dronkenlap.’’
‘’Athos.’’
‘’O, die dronkenlap.’’ Porthos keek door de gang. ‘’Ik zou het niet weten.’’
‘’We komen hem vanzelf wel tegen.’’ D’Artagnan begon richting de uitgang van het kasteel te lopen. ‘’Of niet, als hij hier niet meer is.’’
‘’Als hij onderweg naar huis is, komen we hem onderweg ook wel tegen,’’ zei Aramis, terwijl hij de deur naar buiten openhield voor een jonge vrouw. Hij keek haar na. Ze liep alsof ze heel vrolijk was, maar haar gezicht had geen bijzondere emotie vertoond.
‘’Aramis…’’ Zijn vrienden stonden al buiten. ‘’Ga een andere keer vrouwen nakijken. Bij voorkeur als je alleen bent.’’
Hij liet de deur dichtvallen en liep mee. ‘’Dat was Buckinghams dochter,’’ zei hij, toen ze een paar meter buiten liepen. Daar had hij haar van herkend.
‘’Ja, dat kan.’’ D’Artagnan haalde onverschillig zijn schouders op.
‘’Ah, kijk daar.’’ Porthos stond stil. Tegen de buitenmuur van de kerk waar ze langsliepen, zat iemand. Zijn hoed lag naast hem en zijn ogen waren gesloten. Maar hij sliep niet, daar zat hij veel te recht voor.
Aramis keek even naar zijn vrienden, en hurkte toen voor hem neer.
‘’Kan je je al iets herinneren van je bezoek aan de kardinaal?’’
Athos opende zijn ogen en keek hem aan. Hij rilde, viel Aramis nu op.
‘’Wanneer was dat?’’
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.