Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Schrijfwedstrijd Bo » 4. Susie's Inferno

Schrijfwedstrijd Bo

5 maart 2014 - 17:35

1685

0

642



4. Susie's Inferno

Mijn hart hamert tegen mijn ribben. Ik druk mezelf zo diep mogelijk weg in de hoek van de bezemkast en hou mijn adem in. Voetstappen in de gang, de wieltjes van een rolwagentje ratelen over de tegels, stemmen tateren erop los. Ik tril zo erg dat de belletjes aan mijn groene schoentjes rinkelen maar niemand hoort het en de deur blijft dicht. De voetstappen sterven weg in de verte en de gang wordt weer stil, op de eeuwige kerstliedjes na.
Ik druk mijn handen tegen mijn borst en voel de galop van mijn hartslag dwars doorheen de envelop die ik inderhaast in mijn binnenzak heb gemoffeld. Het toeval maakt me duizelig. Als ik niet in de postkamer had gewerkt, als iemand anders die brief eerst had gezien, als ik hem niet onopvallend had kunnen weggrissen...
Mijn hoofd suist, mijn maag draait als een tol, koud zweet vormt onder de rand van mijn muts en kruipt langs mijn nek naar beneden. De laatste keer dat ik me zo belabberd voelde, was toen ik Martins suikerstokrecord had proberen verbreken en na 28 een totale black-out had. Ik werd de volgende ochtend wakker in mijn bed en moest nog weken aanhoren hoe ik poedelnaakt de grote schoorsteen had proberen beklimmen, een paniekaanval had gekregen, en in een keukenkastje was gekropen met een pot pindakaas als knuffel. Om nog maar te zwijgen over het filmpje waarin ik steeds weer mijn naam probeer te zeggen en niet verder kom dan ‘Wobbie Wavel’.
Dat was gênant, maar dit is erger. Ik heb liever 28 suikerstokken en 23.956 views op ElfTube dan deze ene brief.
Ik vis de lichtblauwe envelop uit mijn zak en vouw hem open. Het papier ritselt in mijn trillende handen. Brievendiefstal is een zware overtreding, bijna even zwaar als... Verdomme, Susie! Waarom moest ze er plots een brief over schrijven? De zaak was gesloten, over en uit. Dit verandert niks, behalve dat ze mij er ook uit schoppen als dit ooit aan het licht komt.
Het spijt haar, ze mist haar leven hier. En mijn leven dan? Ze vraagt vergiffenis. Ze wil weer komen werken. Snapt ze het dan echt niet? Zelfs al zou ze weer in dienst worden genomen, haar oude leven krijgt ze niet meer terug. De Kerstman zal haar misschien vergeven, maar voor de elfjes is zij nog steeds het meisje van de grote ovenbrand. Zeg de naam Susie Bleiert tegen om het even welk elfje, en ze antwoorden meteen: ‘Oh ja, die.’ En alle vrolijkheid verdwijnt uit hun stem en hun gezichten worden strak en donker en in hun ogen kan je zien wat ze denken. Uitslaande vlammen, ontploffingen, de geur van brandend inpakpapier en smeulend plastic, en twee pakjesloodsen helemaal in de as gelegd.
Daarom kan ze niet terugkomen. De elfjes haten haar en ze zullen haar nooit vergeven. En daarom mag haar brief de Kerstman niet bereiken, want als de waarheid uitlekt, dan is Robbie Ravel niet langer de jongen van de 28 suikerstokken. Dan is Robbie Ravel de lafaard, de jongen die mee verantwoordelijk was voor de brand van Susie Bleiert en z’n mond hield. Zeg het voort, zeg het voort! Robbie Ravel heeft zijn beste vriendin verraden!
Het ergste is dat ze gelijk zouden hebben. Ik ben een lafaard en een verrader. Waarom voel ik me dan zo beledigd nu Susie me probeert aan te geven? Ik weet dat ik het verdien, ik heb een jaar de tijd gehad om het schuldgevoel aan me te laten vreten, ik heb tientallen kansen gehad om te bekennen. Maar ik durf niet. Ik schaam me om mijn lafheid maar ik schaam me meer om wat ik gedaan heb, en het idee te worden weggestuurd van de Noordpool terwijl iedereen me aanstaart en me in stilte verwenst... Neen. Dat nooit.
Kreunend knijp ik mijn ogen dicht en druk de brief tegen mijn gezicht. Oh, waarom moesten we ook zo nodig met die oven knoeien...

‘Kom dan, Paflof!’ Susie rinkelt met het zilveren belletje aan het uiteinde van haar muts. Alleen zij mag me zo noemen want stiekem heb ik een hekel aan die bijnaam.
Tijdens mijn eerste week als elfje liep ik constant verloren omdat ik me liet afleiden door al die belletjes. Telkens wanneer ik in de verte belletjes hoorde rinkelen vergat ik wat ik aan het doen was of waar ik heen moest en ging ik op onderzoek uit. De andere elfjes begonnen me Paflof te noemen en de naam bleef hangen. Ik was pas zes en vreselijk verlegen dus ik durfde er niks van te zeggen. Pas toen ik twaalf werd en een enorme groeispurt kreeg, waagde ik het om hen te vragen of ze me gewoon Robbie wilden noemen. De meesten keken me verbaasd aan en zeiden ‘Ik dacht dat je Paflof heette!’.
Inmiddels kent iedereen me als Robbie Ravel, of ‘de lange’, en bij gelegenheid ‘Suikerstokje’. Enkel Susie noemt me soms nog Paflof, maar ze bedoelt het niet gemeen. Op Susie kan ik niet boos zijn, zij mag me noemen wat ze wilt.
Susie’s haar is zo rood als een kerstroos en haar vergeet-me-nietjesblauwe ogen staan een beetje schuin zodat ze er steevast ondeugend uitziet. Dat is toepasselijk, want ze haalt vaak genoeg kattenkwaad uit. Sinds die ene keer, toen we tien jaar oud waren en ik een muziekdoosje kapot liet vallen en zij zonder blikken of blozen de schuld op zich nam, zijn we onafscheidelijk.
Susie kan me altijd tot de grootste stommiteiten overhalen en ik zeg nooit neen. Misschien omdat ik geen andere vrienden heb. Misschien omdat ik tot over mijn puntoren verliefd ben op haar.
‘Dit is geen goed idee,’ spartel ik zwakjes tegen.
‘Doe niet flauw, niemand zal het merken.’ Susie neemt mijn hand en sleept me mee de keuken in. In het halfdonker zien de lange tafels en de grote zwarte soepketel er dreigend uit, en de oven lijkt op een streng gezicht met gloeiende ogen van de kooltjes die nog smeulen.
‘We mogen hier niet komen na de avondbel. Als Gedrico ons betrapt-‘
‘Gedrico is een ouwe zeur. We kijken gewoon wat rond, dat kan toch geen kwaad?’ Ze trekt een kastdeurtje open en graait in de koekjesdoos. ‘En één koekje gaan ze ook niet missen.’
‘Leg dat terug, Susie.’
‘Kom nou, Robbie. Wees niet zo flauw.’ Ze likt de kruimels van haar bovenlip, knipoogt en huppelt naar de volgende kast. ‘Soms ben je echt wel een watje.’
Mijn wangen kleuren nog roder dan haar haren. Als de andere elfjes me een schijterd noemen, een lafaard, een reus met een muizenhartje, dan doet me dat al lang niks meer. Susie is altijd degene die me verdedigt, ze heeft me nog nooit eerder een watje genoemd.
Ik trek het deurtje van de oven open en leg twee houtblokken op de gloeiende kooltjes. Met de blaasbalg wakker ik de vlammetjes aan.
‘Wat doe je?’ vraagt Susie.
‘Geef me eens een pan aan.’ In een steelpannetje meng ik rode wijn, cognac, kaneel, suiker, anijs en stukjes sinaasappel tot de bedwelmende geur de keuken vult. Susie’s ogen fonkelen als sterretjes.
‘Glühwein? Waar heb je dat leren maken?’
‘Ik let op wanneer de koks praten. Hier.’ Ik zet het pannetje op de grond en schenk twee bekers vol. Zittend op de grond met het flakkerende ovenvuur op de achtergrond, klinken we op een witte Kerst.
Na drie bekers liggen we uitgeteld op de grond. Susie’s muts is weg en haar haren waaieren uit als tongen van vuur. Ik kam er loom met mijn vingers doorheen en ze giechelt.
‘Niet slapen,’ zeg ik als ze geeuwt en haar hoofd op mijn borst legt. ‘We moeten nog opruimen en dan wegwezen.’
‘Eventjes ogen dicht,’ mompelt ze. ‘Dit was een fijne avond, Paflof. Verpest het nou niet.’
Dus ik zeg niks. Ik leg mijn hoofd achteruit op de keukenvloer en sla een arm om Susie heen. Mijn ogen zakken dicht. Susie gaat verliggen en ik voel haar haren in mijn gezicht kriebelen. Ze aait slaperig langs mijn wang. Net voor ik indommel raap ik al mijn dronken moed bij elkaar en leun voorover tot ik warme lippen op mijn mond voel.


Huiverend kom ik terug naar het hier en nu. De herinnering is zo levensecht dat ik even anijs op mijn tong proef. De rest wil ik niet herbeleven maar ik kan mijn gedachten niet uitschakelen.
Toen we een paar uur later wakker werden, stond de keuken in brand. Susie’s muts was half over het ovendeurtje terecht gekomen en een verdwaalde genster had het blauwe polyester veranderd in een toorts. De vlammen waren overgesprongen naar de houtstapel, van daar naar de gordijnen en zo naar de zoldering. Het vuur sloeg al door het dak.
In paniek ging ik op zoek naar een brandblusser of een emmer maar Susie greep me bij mijn mouw en sleurde me naar buiten, de gang op, weg van het inferno. Het brandalarm in de loodsen begon te loeien toen de vlammen oversprongen naar het volgende gebouw.
Na de chaos, toen het vuur gedoofd was, werd de ruïne van de keuken doorzocht en vonden ze de verkoolde resten van een elfenmutsje. Er was maar één elfje zonder muts.
Susie bekende alles. Zij had het gedaan, zij alleen. Ze werd weggestuurd en ik kon zelfs geen afscheid nemen.
Na Susie’s vertrek kon ik geen pakjeselfje meer zijn. Alles herinnerde me aan haar. Ik werd overgeplaatst naar de postkamer, hield braaf mijn hoofd omlaag en probeerde haar te vergeten.
Een jaar ging voorbij. En vandaag kwam die brief.
Ik prop de envelop weer in mijn binnenzak, grijp mijn rolkarretje en haast me het bezemhok uit. Ik mag niet te lang wegblijven, ik mag niet verdacht doen.
Met het zweet in mijn handen klop ik aan. Het gouden bordje op de deur spelt “Kris Kringle – Kerstman”.
‘Binnen.’
‘De post, meneer Kringle,’ zeg ik op een zo luchtig mogelijke toon.
‘Bedankt, Robbie. Leg het daar maar neer.’ Ik maak mijn karretje leeg zonder opkijken.
‘Alstublieft, meneer.’
‘Dankjewel. Was er nog iets, Robbie?’ Hij kijkt op van zijn schrijftafel en de blauwe ogen gaan recht door me heen. Ik slik. De brief brandt op mijn borst.
‘N-nee, meneer.’

Die nacht sluip ik op blote voeten naar de keuken en leg de brief op de gloeiende kooltjes.
‘Het spijt me, Susie,’ fluister ik terwijl haar woorden oplossen in de vlammen.
Dit keer vergeet ik niet het ovendeurtje te sluiten.






.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.