Hoofdcategorieën
Home » The Hobbit » Dúriel, dochter van Mirkwood » VIII. De kou uit het water
Dúriel, dochter van Mirkwood
VIII. De kou uit het water
Het leek uren te duren, voor ze eindelijk weer in beweging kwamen. Blijkbaar waren ze toch niet van plan onopgemerkt binnen te komen. Hoewel ze geen geluid maakten, terwijl ze door de straten van de stad liepen. De straten waren van hout gemaakt, net als de brug en de meeste huizen. Overal om hen heen was nog steeds water. En hier en daar hield een steiger plotseling op, wat nauwelijks te zien was door de mist.
Ze verzamelden zich op een stenen plein. De enige plaats in de stad die niet door water omringd werd.
‘’We gaan nergens naar binnen,’’ luidde het commando, terwijl ze hun kamp opbouwden.
Dúriel liep een trap op aan de rand van het plein. Vanaf hier was het water nu wel weer te zien. Voor haar was een houten straat met een paar bochten en zijstraten over het meer.
Er bewoog iets in het water. Een paar meter voor haar dreven kringen. Ze werden steeds wijder, voor ze uiteindelijk oplosten.
Dúriel rende via de stenen naar beneden, naar een steiger die vlak aan het water grensde. Ze hurkte neer en wachtte. De mist was inmiddels iets opgetrokken en de beginnende wind was het enige dat het water nog bewoog.
In de verte klonk een plons. Alsof er iets zwaars in het water werd gegooid. Ze sprong op en volgde de houten straten richting het geluid. Ze rende langs de huizen links van haar. Allemaal waren ze afgesloten alsof de bewoners net vertrokken waren.
Ze bleef staan toen er voor haar een muur opdoemde. Links van haar was een straat tussen de zijkanten van huizen. Rechts van haar was een steiger die om de muur voor haar heenliep. Ze ging naar rechts. Dit keer liep ze rustig. Naast haar was nu bijna alleen maar water. Ze draaide haar rug naar één van de huizen en bleef staan. Het enige geluid waar ze zich van bewust werd, was haar eigen hijgende ademhaling.
Ze vroeg zich een paar minuten lang af of ze terug zou gaan. Misschien zou er helemaal niets meer gebeuren. Toen verscheen er plotseling een rimpeling in het water voor haar. Uit het niets, er was geen oorzaak te zien. De rimpeling verdween langzaam. Maar voor het water helemaal glas was, begon het op dezelfde plaats te kolken. Dit keer was er wel een oorzaak. Maar helemaal niet wat ze verwacht had. Het kostte haar een paar seconden om te begrijpen wat ze zag.
Lange bruine haren zweefden in het water. Het gezicht dat onder het wateroppvervlakte dreef was dat van een meisje. Een mens. Ze probeerde te zwemmen, maar de draaikolk voorkwam dat ze boven kwam.
Dúriel gooide haar boog neer en deed haar pijlenkoker en riem af. Daarna kostte het maar twee passen om in het water te belanden.
Haar hand raakte iets hards, dat brak bij de aanraking. Ijs, dacht ze, terwijl ze begon te zwemmen. Een paar meter voor haar moest de draaikolk zijn. Maar de enige beweging die het water nog gaf, kwam van haarzelf af. Ze stopte met zwemmen en probeerde boven het wateroppervlak uit te kijken. Er was niets te zien, behalve een grijsblauwe massa. Zoveel donkerder dan het water in de rivier thuis. Ze kon haar lijf na tien centimeter in het water al niet meer zien. De kou deed haar ademhaling ongecontroleerd versnellen.
Ik moet terug, schoot er door haar heen. Misschien was het maar een verbeelding. Ze draaide om en zwom terug naar de steiger. De kou maakte het steeds moeilijker om te bewegen.
Ze probeerde uit het water naar het hout van de steiger te reiken. Toen ze erop stond, had ze gedacht dat het hout vlak boven het water lag. Maar nu bleek dat ze een halve meter omhoog moest om erop te komen. Haar laars gleed uit toen ze probeerde zich tegen het water af te zetten. Ze probeerde zich aan haar armen op te trekken, maar ze miste enige steun bij haar voeten.
Haar gelaarsde voet zocht de paal waar de steiger op steunde onder water. Iets hoger splitste de paal zich in tweeën. Ze trok haar ben op en zette haar voet op het stuk. Uiteindelijk lukte het haar om zich op te trekken. Ze rolde op de steiger en bleef op haar rug liggen, tot ze zich bewust werd van de koude wind. Langzaam kwam ze overeind. Ze had liever helemaal niet bewogen. Voor ze terugliep, keek ze nog één keer achterom. Aan het water was niets meer te zien.
‘’Dúriel…’’ Toen ze omkeek stond hij plotseling voor haar.
Dúriel voelde er veel voor om om te draaien. Zelfs het water van het meer was waarschijnlijk nog warmer dan Jighulirs ontvangst.
‘’Wat dacht je?’’ snauwde hij. ‘’Laat ik eens een stukje gaan zwemmen. Ze hebben nog geen last genoeg gehad van mij?’’
Ze knarsetandde. ‘’Ik dacht dat ik iets zag. Het spijt me dat ik probeer te helpen bij onze missie.’’
‘’Je eigen spiegelbeeld in het water, is dat wat je zag?’’ Thrindilas kwam om de hoek van de steiger. ‘’Dat lijkt inderdaad op een ork.. of iets anders afzichtelijks.’’ Hij keek naar Jighulir. ‘’Zorg ervoor dat ze gestraft wordt.’’
Jighulir maakte een lichte buiging. ‘’Waarvoor precies?’’
‘’Het verstoren van de rust, negeren van bevelen,’’ hij wuifde met zijn hand, ‘’je ziet maar hoe je het noemt.’’ Hij verdween weer in de richting waar hij vandaan gekomen was.
Jighulir richtte zich tot haar en zuchtte. ‘’Wat ter wereld moet ik met jou. Kijk naar jezelf.’’
‘’Volgens Thrindilas… Mijn excuses, heer Thrindilas, kan ik dat beter niet doen.’’
‘’Je bent nat en koud,’’ ging hij onverstoord verder, ‘’en…’’ Hij zuchtte. ‘’Hier.’’ Met een snel gebaar knoopte hij zijn mantel los en legde die om haar schouders.
‘’Dus hoe ga je me straffen?’’ Ze keek hem aan, terwijl hij om haar heen liep. Als een slaaf van Thrindilas.
‘’Dat merk je wel.’’
‘’Wanneer?’’ Haar stem trilde. Niet alleen van de kou.
Hij negeerde haar. ‘’Blijf uit de buurt van heer Thrindilas.’’
‘’Niets liever.’’
‘’En houd dat soort opmerkingen voor je,’’ voegde hij er venijnig aan toe. ‘’Een beetje tact is ook echt niet aan jou besteed.’’
Dúriel vroeg zich af of er iets was wat hij wel aan haar besteed vond. Maar ze hield haar mond.
Jighulir keek naar de deur van het huis voor hen. Toen schudde hij zijn hoofd.
‘’Ga je me daar opsluiten?’’ Het klonk niet zo achteloos als ze had gewild.
‘’Niemand betreedt de huizen. Kan je niet luisteren? Ook jij niet.’’
‘’Als betreden hetzelfde is als opgesloten worden,’’ mompelde ze.
Zijn klap kwam zo plotseling dat ze nauwelijks doorhad wat er gebeurde. Toen staarde ze verbijsterd naar de hand die haar geslagen had en voelde aan haar gezicht. Ze deed een stap achteruit en keek hem aan. Heel even leek het alsof hij zelf ook verbaasd was. Hij zette een stap in haar richting en opende zijn mond om iets te zeggen. Maar toen keek hij weg. Hij fronste. ‘’Dat is straf genoeg… Zorg dat je uit zijn buurt blijft. We hebben echt wel meer te doen dan jou op te voeden.’’ Hij draaide zich om en liep terug richting de groep.
Dúriel bleef als versteend staan. Ze leunde tegen de muur van het huis naast haar en voelde aan haar gezicht. Het duurde een tijd voor ze de moed had verzameld om terug te gaan. Ze moest nog bedenken hoe ze zowel Thrindilas als Jighulir kon ontwijken op het kleine plein.
Reacties:
Sorry voor de late reactie, ik had het een beetje druk haha.
Ik ben echt super benieuwd naar wat de uitleg is voor wat er in het water gebeurde. Was het echt alleen maar haar verbeelding? Verdween het toen zij het water in dook?
Je laat me met steeds meer vragen achter haha. Heel leuk!
'k Vraag me niet alleen af wat er aan de hand is met dat water, maar met die hele stad... Snel verder ^^