Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » De Hongerspelen » Finnick » 10.

Finnick

24 maart 2014 - 15:26

2560

7

795



10.

Die nacht slaap ik in porties van een paar minuten tegelijk. Ik durf niet te gaan liggen, bang dat het touw lost en dat ik als een vleugellamme vogel omlaag donder. Ik zit niet zo hoog dat de val me zou doden maar als ik op de wortels terecht kom zou ik ongetwijfeld iets breken. En afgezien daarvan voel ik er niet veel voor om een duik te nemen tussen de tientallen alligators en slangen die het troebele water verstoren met hun nachtelijke jachtpartijen. Blijkbaar staat mijn boom op het drukste kruispunt van het moeras want ik hoor doorlopend gespartel en gesis.
Ergens tussen twee dutjes in hoorde ik in de verte een schreeuw. Een mensenstem, maar te ver weg om te horen of het een jongen of een meisje was. Er volgde geen kanonschot, dus wie het ook was leeft nog. Voorlopig.
Ik zit rechtop met mijn rug tegen de stam, de rugzak op mijn buik en de speer in mijn handen geklemd. Het heft van het hakmes priemt uit mijn rugzak en het kleine mes heb ik tussen mijn riem geschoven. Zo pik ik hier en daar een paar uurtjes slaap mee maar het grootste deel van de nacht staar ik klaarwakker in de verte. Boomtakken zijn zwarte schaduwen, het maanlicht dringt amper door het dikke bladerdak en maakt de duisternis nog dieper.
Net voor zonsopgang begint het te regenen.
Even is het verfrissend. De zware, plakkerige hitte verdwijnt uit de lucht, net als de bijtgrage muggen die de hele nacht om mijn kop zoemden. Maar als de bui na een uur nog verder aanzwelt, is de lol er snel af.
Ik heb mijn slaapzak en mijn touw opgeborgen en nu zit ik te wachten tot de lucht opklaart om verder te trekken. Met mijn linkerhand frunnik ik aan het zilveren zeepaardje en fluister steeds opnieuw een lijstje van namen tegen mezelf.
‘Mam. Pap. Stella. Alden.’ Na een korte aarzeling voeg ik Mags ook toe aan mijn mantra. Vijf namen. Vijf mensen die op me wachten, die me nodig hebben. Ik moet hier weg. Ik moet terug naar huis. Ik moet winnen.
Ik herinner me weer wat Sequin gisteren zei. Dat het uiteindelijk allemaal neerkomt op sponsors, en sponsors moet je verdienen. Wat heb ik tot nu toe gedaan om mezelf te bewijzen? Doelloos rondgezworven, op slangen gejaagd en een alligator gepord. Ik was een publieksfavoriet voor de Spelen begonnen maar ik betwijfel het of ik die positie nog steeds heb. De Beroeps spelen hun rol perfect en Ash heeft zichzelf gisteren tot grootste verrassing gekroond. En dat is enkel nog maar wat ik gezien heb, wie weet waar de rest van de tributen mee bezig zijn.
Ik moet op mijn sterktes spelen. Zwemmen? Vissen? Dat hebben ze me al zien doen. En ik heb geen drietand, wat me nog steeds mateloos irriteert. Met een drietand zou ik me pas echt kunnen bewijzen, en ik zou me honderd keer meer zelfzeker voelen. Wat heb ik nog?
De stem van Horatio speelt in mijn hoofd. Hartenbreker. Mijn weinig verhullende outfits. Illythia die zegt dat ik mezelf moeten verkopen. Ik was dat deel van de strategie volkomen vergeten. Mags zit waarschijnlijk al twee dagen in stilte te vloeken op mijn bedroevend saaie prestaties.
Aarzelend hang ik mijn rugzak over een nabije tak en plant mijn speer in de bast van de boom. Ik heb absoluut geen zin om mezelf voor de ogen van de hele natie als een stuk vlees te presenteren maar ik weet dat ik geen keuze heb.
Ik begin te begrijpen wat “vechten voor je leven” echt betekent. In de Hongerspelen worden de tributen één voor één voorbij elke grens geduwd. Honger, dorst, ziekte, uitputting, pijn, verminking, vernedering, krankzinnigheid, allesverlammende angst, en uiteindelijk moord. Alleen de tribuut die letterlijk door elke grens weet te breken tot er niks anders overblijft om op te offeren, kan de Spelen winnen. De ultieme prijs waar we allemaal om vechten is niet de glorie of rijkdom die ons is beloofd. Het is ons eigen kloppende hart.
Ik probeer geen al te grote hekel aan mezelf te hebben wanneer ik de capuchon van mijn hemd achteruit duw en mijn natte haren uitschud. De vochtige stof plakt aan mijn huid. Sorry, mam, denk ik en trek het hemd over mijn hoofd. Voorzichtig schuifel ik verder naar het uiteinde van mijn tak waar het bladerdak minder dik is en de regen als een gordijn naar beneden klettert. Het water voelt aangenaam op mijn huid. Zo goed en zo kwaad als het gaat vergeet ik dat er camera’s op mij gericht zijn en schrob twee dagen Arena uit mijn lijf.
Na mijn geïmproviseerde douche kruip ik terug naar mijn oorspronkelijke plek tegen de stam en strijk mijn haren achterover. Mijn hemd trek ik nog niet opnieuw aan. Met gesloten ogen speel ik met het zeepaardje. Hopelijk vinden de sponsors in het Capitool er wat aan want ik voel me nu smeriger dan voor de wasbeurt. Het kost me al mijn wilskracht om een glimlachje op mijn lippen te toveren dat hopelijk hartenbrekerig genoeg is.
Mijn antwoord komt in de vorm van een zilveren parachute. Mijn eerste sponsorgeschenk. Het is een stoofpot met stukjes kip in een dikke, romige saus waarvan het water me in de mond loopt. Ik wil meteen aanvallen maar ik houd me in, zet het potje voorzichtig neer en ga staan. Er zijn geen zichtbare camera’s in de buurt dus ik richt mijn blik naar de grijze wolkenhemel en maak een buiging. Dit keer kost het me al wat minder moeite om te lachen.

De regen stopt niet en ik kan niet eeuwig halfnaakt in een boom blijven zitten, dus na een stevig ontbijt van stoofpot en brood trek ik mijn hemd weer aan en ga op pad. Uit een boom klimmen is moeilijker dan erin komen, zeker als de stam door de regenval spekglad is geworden. Ik zweer meteen dat ik enkel nog in een boom klim als het echt noodzakelijk is.
Ik haal het tot op de wortels zonder mijn nek te breken en word meteen geconfronteerd met een nieuwe set problemen. Niet alleen belemmert de regen de zichtbaarheid, het ruisende water camoufleert ook al het geluid. Dat is goed nieuws voor de slangen en alligators en bijzonder slecht nieuws voor mij.
Niet aan denken, hou ik mezelf voor. Ik maak mijn hoofd leeg van alle gruweltaferelen die in mijn verbeelding onder het troebele oppervlak op mij liggen te wachten en laat me van de wortels in het water glijden. Golfjes klotsen tegen mijn borst. Voorzichtig tast ik met mijn voeten blindelings de modderige bodem af voor ik een stap zet. Niet dat het veel uitmaakt, als ik op een alligator of een slang trap zullen hun tanden me vinden voor ik me kan excuseren.
Aan dit tempo kom ik nauwelijks vooruit en de eeuwige dreiging doet mijn zenuwen geen goed. Mijn tanden klapperen van angst en mijn hele rechterarm verkrampt door de stijve grip waarmee ik de speer vasthoud. Mijn zintuigen beginnen me voor de gek te houden. Elke tak in het water, elke ritseling, elke oneffenheid in de bodem stuurt een koude golf van paniek door mijn binnenste. Het ergste is dat ik nergens een levend wezen zie dus het gevoel bouwt steeds verder op.
Het duurt twee uur voor ik weer in een onbekend, ondieper stuk van het moeras terecht kom en tegen die tijd zit ik op het randje van hysterisch. Het water reikt nog steeds tot aan mijn knieën maar mijn zichtbaarheid verbetert enorm en ik kan me vlotter voortbewegen. Mijn zenuwen staan echter nog steeds gespannen als een braslijn van een zeilschip op open zee. Ik speur om me heen, draai mijn hoofd wild alle richtingen uit maar ik heb niet genoeg ogen en oren om alles op te vangen. Ik weet dat er iets gaat gebeuren, mijn hart dreunt als een moker. De alligators kunnen de trillingen vast voelen in het water. De slangen proeven mijn angstzweet in de lucht. Mijn adem schuurt en maakt een wanhopig kreunend geluid in mijn keel.
Uitgerekend op dat moment dwaalt mijn blik over een bosje kreupelhout en kijk ik recht in een paar donkerbruine ogen. Mensenogen.
Een mes zoeft rakelings voorbij en plonst achter me in het water. Een stem vloekt, de ogen verdwijnen en ik hoor iemand door het water wegrennen naar de andere kant van het bosje. Ik wacht een paar seconden tot mijn hart weer klopt voor ik de achtervolging in zet.
Aan de andere kant van het bosje snijd ik haar de pas af. Het is het meisje van 11, ik weet haar naam niet meer. Haar armen en benen zijn opengehaald door doornstruiken en haar lippen zijn gebarsten. Ze heeft die doffe blik van iemand die veel te lang niks gedronken heeft, en in combinatie met de krankzinnigheid van de Spelen is het nog maar de vraag hoe het gesteld is met haar mentale gezondheid. Ze hoeft in ieder geval niet meer na te denken over doden want zodra ik mijn speer ophef, stuurt ze een tweede mes met akelige precisie naar mijn gezicht. Ik kan het maar net ontwijken.
Het meisje gromt woordeloos. Met haar laatste mes in de aanslag stormt ze recht op me af.
Het is een reflex, net als die dag op het rif met Alden en de zandhaai, duizend jaar geleden. Ik tel in gedachten de seconden tot ze binnen het bereik van mijn speer is, draai mijn lijf uit haar baan en steek toe. Ik ben gewend aan bloed en ik heb ontelbare dieren zien sterven onder een wapen dat ik in mijn handen hield. Bloed en dood zijn niet bijzonder voor mij. Maar niets heeft me voorbereid op haar schreeuw.
In een oogwenk is het voorbij. Het einde van de schreeuw stokt in haar keel. Haar hoofd knikt achterover en haar ogen breken. De plons waarmee haar lijf in het water stort wordt overstemd door het kanonschot.
Een perfecte stoot, een genadige dood. Precies zoals pap het me heeft geleerd. Ik zou trots zijn op mezelf als ik me niet zo spuugmisselijk voelde.
Ik weet niet waar ik de kracht vandaan haal om de speer uit haar lijf te trekken. Haar ogen staren naar het bladerdak zonder iets te zien. De regen blijft gestaag neerstromen alsof er niks gebeurd is en slaat blaasjes in de nog steeds groeiende poel van bloed. Het bloed zal roofdieren aantrekken, om nog maar te zwijgen over haar schreeuw en het kanonschot. Als er andere tributen in de buurt zaten, zijn die inmiddels in beweging. Hetzij op de vlucht of naar me toe, dat is nog maar de vraag.
Hoe dan ook, ik moet hier weg. Ik zou haar mes kunnen meenemen maar het heft zit stevig in haar vuist geklemd en ik durf het lijk niet meer aanraken. Wat mij betreft kan de hovercraft haar meenemen met mes en al.
Mijn tanden beginnen weer te klapperen en een miljoen rillingen schieten langs mijn ruggengraat. Er zit een suf gevoel net onder mijn middenrif dat langzaam uitwaaiert over mijn hele lijf. Dankbaar om de verdovende shock keer ik het dode meisje mijn rug toe en vervolg mijn weg.

Ik maak een beter tempo, wil zoveel mogelijk afstand creëren tussen mij en het kreupelbosje waar ik mijn eerste leven heb opgeëist. De shock is inmiddels weggetrokken en het volle besef drukt op mijn schouders neer als twee koude handen. De handen laten zich niet afschudden dus ik probeer ze voor te blijven. Ik moet in beweging blijven. Als ik nu blijf stilstaan zullen ze me kopje onder duwen.
De doodsschreeuw van het meisje heeft een grote hap uit mijn verstand genomen. Ze echoot door mijn schedel, samen met de vraag hoe ze ook weer heette. Waarom kan ik me haar naam niet herinneren? Ik weet niet waarom dit zo belangrijk is maar het ontbreken van een naam die bij die dode ogen past is ondraaglijk.
Ik klamp me vast aan mijn tweede sponsorgeschenk, de tweede zilveren parachute die uit de hemel naar me toe kwam glijden nadat de hovercraft met het lijk van het naamloze meisje verdwenen was. Deze keer geen eten, de inhoud was een plastic zeil.
Eerst dacht ik dat het een regencape was, en even won mijn verontwaardiging het van de shock. Niet alleen zou dat mijn bewegingen beperken, het is ook onmogelijk om je stil voort te bewegen wanneer je van kop tot teen in plastic gewikkeld bent. Toen zag ik de ringen in de rand van het zeil, en de touwen en haken, en besefte dat ik een soort tent had gekregen. Vanavond zou ik dus droog en beschut zitten. Net als bij de stoofpot maakte ik een buiging voor mijn onzichtbare sponsors en toverde een beminnelijke grijns op mijn gezicht. Ik hoop dat ik er niet te krankzinnig uitzag.
Tegen de avond bereik ik een stuk van de Arena waar het water nog maar enkelhoog komt en waar er verschillende grote eilanden oprijzen tussen de bomen. Sommige huisvesten zelfs steile rotsformaties, overwoekerd door mos en klimplanten. De perfecte locatie om mijn nieuwe tent op te zetten, het grijsgroene camouflageplastic zal opgaan in de achtergrond en door de hoogte zal ik andere tributen van ver kunnen zien aankomen.
Ik kies een eilandje uit met een steile rotswand en een overhangende richel op drie meter hoogte. Voor zover ik kan zien is de richel diep genoeg voor mij om me comfortabel te installeren, en met mijn tentzeil kan ik de ingang afsluiten voor wind en regen en spiedende ogen. Een perfect kamp, tenminste voor even. Ik waad door het water en klim tegen de oever op.
Het geritsel komt van links, en nauwelijks meer dan een meter bij me vandaan, achter een gordijn van klimop tegen de rotswand. Het had een dier kunnen zijn, of de wind, als het niet gevolgd was door een kleine zucht, alsof iemand geschrokken zijn adem inhield.
Ik had blindelings mijn speer door de planten kunnen slingeren maar mijn instinct zei dat ik moest zien met wie of wat ik te maken had. Dus ik doe een stap naar links en met mijn speer in de aanslag ruk ik de planten weg, klaar om mijn tweede dode te claimen.
De koude handen rijzen op van mijn schouders en slaan zich om mijn keel. Mijn rechterarm blokkeert. De Arena draait onder mijn voeten.
Weggedoken in een spleet in de rotswand, met een mes in de aanslag, zit een wasbleke, gewonde, doodsbange Loryn.


°°°

Sorry, sorry, sorry! Het heeft weer veel te lang geduurd en ik steek de schuld op mijn stage. Ik moet al twee weken elke dag in de bib zijn om klasbezoekjes te begeleiden en een spel te doen met gillende kinderen, en dat moet ik ook nog eens zien te combineren met lessen, huiswerk, presentaties en schooluitstappen. En tussendoor moet ik soms ook eens eten en slapen. Van schrijven kwam dus niet veel in huis. Let er dus ook niet teveel op als dit stuk een beetje "vreemd" geschreven is, ik heb het in de voorbije twee weken bij elkaar gekrabbeld en misschien loopt het niet lekker. Normaal werk ik een hoofdstuk in één keer af en zet ik het dan meteen online.
Anyways, hopelijk vinden jullie het nog steeds leuk om te lezen. En ik wil graag beloven dat er vanaf nu weer sneller updates komen, maar ik heb nog een week stage te gaan en school wordt er ook niet makkelijker op... Maar ik doe mijn best!
Ik hou van jullie, met heel mijn bedrieglijke hartje.


Reacties:

1 2

Bodine
Bodine zei op 13 april 2014 - 17:04:
Het liep prima, hoor. Don't worry. En natuurlijk vinden we het nog leuk om te lezen. Do, alsof jij ooit in 500 jaar iets kon schrijven wat ik niet graag zou lezen. Don't kid yourself.


Chrissy
Chrissy zei op 30 maart 2014 - 19:42:
Ik bennn zo blij dat het niet Loryn was omg
En echt, je hoeft je niet te haasten! (ook al lees ik dit echt heel erg graag)


Bella01
Bella01 zei op 28 maart 2014 - 23:32:
Finnick's eerste moord.. :o
Ik hoop dat Finnick en Loryn samen gaan werken. Maar ook weer niet..
Eh.
Ja.
En je hoeft je niet te haasten joh! No worries.


xEmma
xEmma zei op 28 maart 2014 - 18:16:
Ik ben blij dat zijn eerste moord niet Loryn was en ga nog blijer zijn als ze niet zijn tweede moord wordt. Wat ik stiekem gok, is dat hij misschien Loryn even helpt en wat water geeft, maar er weer vandoor gaat voordat ze een pact kunnen sluiten. Ze zou een blok aan zijn been zijn en volgens mij is hij wel in het stadium dat hij voor zichzelf kiest.

Ik snap dat je het druk hebt, dus ondanks dat ik Finnick heeeel graag lees, hoe je je niet te haasten hoor. No pressure. (;


narcissa
narcissa zei op 26 maart 2014 - 16:54:
arme Finnick, zijn eerste moord.
en ik heb ook medelijden met Loryn, het arme kind.
super snel verder, ik wil weten hoe dit verder gaat.