Hoofdcategorieën
Home » De Hongerspelen » Finnick » 11.
Finnick
11.
Er knapt iets in mijn buik. De hysterische spanning vloeit uit mijn lijf en alles wordt zwaar en loom. Ik ben me pijnlijk bewust van de speer in mijn hand en de trillende punt die mijn rillingen verraadt. Haaien zwemmen door mijn blikveld met tanden die schitteren als het lemmet van haar mes. Ze heeft de punt op mijn keel gericht, mijn speer wijst naar haar hart. Haar gezicht. Haar buik. Haar benen. Dan naar de grond.
Ik kan het niet en dat is geen verrassing. Ik wist het voor ik een voet in de Arena had gezet: als het ooit tussen haar en mij zou gaan, dan is het voorbij. De andere tributen kan ik in mijn hoofd even vervormen tot monsters, net lang genoeg om een speer door hen heen te jagen en mezelf over hun lijk een trapje hoger naar de top van de Spelen te hijsen. Ik kon het met het meisje van 11, nog geen halve dag geleden, en ik weet dat ik nu ook niet zou hebben getwijfeld als het gezicht in die rotsspleet niet dat van Loryn was geweest.
Maar ze is het wel, en dat betekent game over voor mij. Ik zal de Spelen niet winnen. Loryn is de grens die ik niet kan oversteken, zelfs niet om mijn eigen leven te redden. De punt van mijn speer raakt de grond en ik sluit mijn ogen, maak me klaar om te sterven. In gedachten roep ik een beeld op van Stella en hoop dat ze me vergeeft.
‘Wat sta je daar nu met je ogen dicht?’ Loryn’s rauwe stem scheurt door het gezicht van mijn zusje. Ik kijk verbaasd op. Ze krijgt een hoestbui en kokhalst een paar keer, maar haar ogen blijven grijze poelen waarin woede en angst door elkaar kolken. Haar huid heeft een grauwe tint, haar lippen zijn zo droog dat er zich om de barsten bloedkorsten gevormd hebben, en nu ik beter kijk zie ik dat de schrammen en putjes op haar armen en benen een patroon vormen. Het zijn tandafdrukken van tientallen beten.
Ik doe een stap naar voren en ze heft waarschuwend haar mes op, maar net als mijn speer verraadt de bevende punt dat ze niet meer in staat is om het te gooien. Ik plaats mijn speer op de grond, leg mijn rugzak neer en leg het mes uit mijn broeksriem er bovenop. Ongewapend en met mijn handpalmen uitgestoken hurk ik neer, alsof ik een wild dier probeer te sussen.
‘Hou het kort,’ snauwt ze. ‘Ofwel maak je me af, ofwel rot je op. Maar hou je theaterstukje voor de finale.’
‘Ik wil je niks doen,’ zeg ik.
‘Hang de planten dan terug en laat me met rust. Hoor je me? Rot op!’ Ze haalt woest uit met het mes en ik blokkeer de stoot zonder moeite. Ze moet het mes loslaten en het rolt weg, buiten haar bereik. Mijn hand sluit zich rond haar pols. Er zit geen zucht energie meer in haar lijf, die ene beweging kost haar alles wat ze nog had en nu stribbelt ze tegen uit pure koppigheid. Als ik haar niet kalmeer spartelt ze zich dadelijk nog letterlijk dood.
‘Hou je rustig, ik probeer je te helpen. Als ik je loslaat, blijf je dan zitten? Loryn, kalmeer!’ Ik grijp ook haar andere hand wanneer ze met haar nagels uithaalt naar mijn gezicht en kruis haar armen stevig voor haar middel. Als antwoord buigt ze haar hoofd opzij en kotst over de rand van haar rotsspleet. Verschrikt laat ik haar los. De scherpe geur van gal prikt in mijn neusgaten en het is duidelijk dat ze al een tijdje niks meer heeft gegeten. Meer verontrustend is de donkere kleur, en dan klikt het.
‘Je hebt ongezuiverd water gedronken,’ zucht ik.
‘Het was dat, of sterven van de dorst,’ bijt ze terug nadat ze een laatste mondvol slijm uitspuugt.
‘En nu sterf je van vergiftiging, is dat niet fijn? Ik dacht dat wij van district 4 slimmer waren dan dat. Hier.’ Ik trek mijn zuiveringsfles uit mijn rugzak, ze is nog voor driekwart gevuld.
‘Wat is dat?’
‘Een regenboogforel. Waar lijkt het op? Drink, slome.’ Loryn probeert nijdig te kijken, maar uitdroging is sterker dan zelfs zij en ze graait de fles uit mijn handen. In twee lange, borrelende teugen drinkt ze de fles tot op de bodem leeg en kotst het er allemaal even snel weer uit.
‘Zo is het goed, al die moerasdrab moet eruit.’
‘Probeer... een beetje minder... tevreden te klinken,’ sputtert ze tussen een paar golven water en gal door. Dus ik hou mijn mond en ga mijn fles een meter verder opnieuw vullen.
Een uur later. Het miezert nog een beetje en de schemering valt in. Ik heb Loryn ook de tweede fles water volledig opgegoten, dit keer met kleine slokjes, en ik heb haar uit de rotsspleet gelokt door haar mijn laatste stuk brood aan te bieden. Ze heeft een beetje energie teruggewonnen maar ze ziet er nog steeds slecht uit. Ze onderdrukt rillingen, er ligt een film van zweet over haar huid en de vochtige, smerige omgeving doet geen goed aan de vele wondjes. Ik vraag haar hoe ze hier terecht is gekomen.
‘Toen ik bij de Hoorn wegvluchtte, dacht ik dat ik elk moment een speer of een mes in mijn rug zou voelen. Maar ik haalde de boomgrens en even was ik opgelucht, bijna hoopvol. Wist ik veel dat het alleen maar erger zou worden, anders was ik misschien wel gewoon bij de Hoorn blijven wachten op een kort en krachtig einde.’ Dat verbaast me. De Arena is misschien geen speeltuin, maar ik heb me tussen de bomen toch min of meer kunnen behelpen. Behalve de problemen die ik zelf ging opzoeken waren mijn eerste dagen vrij van grote hindernissen.
‘Het duurde niet lang voor de slangen me vonden. De ene na de andere, tot ze als een school piranha’s achter me aan zaten. Ik begreep er niks van, zo gedragen slangen zich niet. Het duurde veel te lang voor ik doorhad dat ik in een Arena was, en dat niets hier toevallig gebeurt. Alles, van het weer tot de dieren, wordt gecontroleerd door de Spelmakers. Zij stuurden de slangen.’
‘Stuurden? Weet je dat zeker? Het lijken me geen mutilanten, het zijn gewone watermocassins. Die hebben we thuis soms ook.’
‘Het hoeven geen mutilanten te zijn, de Spelmakers kunnen aan alle touwtjes trekken die ze maar willen. Zijn wij daar niet het bewijs van?’ Het is een bittere glimlach, maar voor het eerst voelt hij oprecht. Deze is gemeend, een lachje tussen ons twee dat ons verbindt in deze waanzinnige nachtmerrie. En ik lach terug, maar in mijn hoofd zoemen de wieltjes en ik voel iets op zijn plaats klikken. Een zeurend gevoel dat begon op het moment dat ik bij de Hoorn vandaan vluchtte en de bomen me in stilte opslokten.
Wanneer word ik aangevallen? Waar blijft de gillende, schreeuwende, bloederige chaos? Waarom ben ik nog niet dood?
Tot op dit punt kon ik het toeschrijven aan een kleine dosis talent en een overdosis geluk, maar ik stond vanochtend tot aan mijn borst in troebel water dat wemelde van de slangen en alligators en ik ben niet één keer gebeten. Sterker nog, sinds het begin van de Spelen heeft geen enkel dier me écht proberen aanvallen. En Loryn wordt dan weer achtervolgd door een hele school slangen? Dat klopt niet.
Als Loryn gelijk heeft, zijn er twee mogelijkheden: ofwel hebben de Spelmakers het specifiek op haar gemunt en zitten de slangen enkel achter haar aan, ofwel bestoken ze alle tributen met bestuurbare dieren en laten ze enkel mij opzettelijk met rust.
Probeert iemand me een voordeel te bezorgen? Heb ik zo’n invloedrijke sponsors dat ze mijn pad voor me effenen? Dit idee raakt een zere plek. Ik zou op mijn blote knieën moeten vallen uit dankbaarheid maar ik voel me enkel geïrriteerd. Tributen krijgen nooit een voorkeursbehandeling en sponsors kunnen enkel geschenken sturen via parachutes. Zelfs de Beroeps kunnen trainen wat ze willen en flirten met de camera en hun medetributen zo creatief mogelijk om zeep helpen, zodra de gong gaat zijn we allemaal gelijk. Niemand krijgt ooit een handje toegestoken, integendeel. Ik voel me zo gekleineerd dat het schaamrood over mijn gezicht kruipt.
‘Uiteindelijk kon ik ze van me af slaan en een schuilplaats vinden. Ik ben mijn knapzak verloren dus behalve mijn mes had ik niks meer over.’
‘Wacht, dus je bent gebeten op je eerste dag? Hoe heb je het zo lang uitgehouden zonder te bezwijken aan het gif?’
‘Dat is nog zoiets, nog een reden waarom ik denk dat de Spelmakers de slangen onder controle hebben. Het zijn bijna allemaal droge beten.’ Ze rolt haar mouwen en broekspijpen op en ik inspecteer de bijtwonden. Een paar gaatjes lijken me licht geïnfecteerd door het vuile moeraswater, maar ik zie inderdaad nergens verkleuring of enige andere aanwijzing van gif. Plus Loryn leeft nog. Het ziet er naar uit dat geen enkele slang gif heeft geïnjecteerd met haar beet.
‘Behalve deze. Die is van vannacht.’ Ze draait de binnenkant van haar rechterenkel naar me toe en mijn hart knijpt samen. De huid staat zo strak dat hij glanst en hij heeft een diepe paarsblauwe kleur. Straaltjes vocht sijpelen uit twee wondjes. Nu pas merk ik dat ze haar voet heeft afgebonden met haar schoenveter, net boven de beet zodat het gif niet kan verspreiden. Voorzichtig trek ik haar schoen uit en Loryn piept van de pijn. Haar voet is ijskoud en de huid kleurt donker.
‘Heb je er nog gevoel in?’
‘Onder de beet niet veel meer.’
‘Die veter moet los, voor je voet eraf rot.’
‘En wat dan? Het gif laten lopen? Dan ben ik nog net op tijd dood om mijn foto vanavond in de lucht te hebben.’
‘Indien je het nog steeds niet doorhad, ik probeer je in leven te houden. Waarom denk je dat ik me zo zit uit te sloven?’
‘Uit verveling? Of je wil me op de been krijgen zodat er eindelijk een echt gevecht kan worden gehouden in deze kleutertuin.’ We grijnzen naar elkaar, de nachtmerrie vouwt zich nog strakker om ons heen en trekt ons naar elkaar toe. Dit is mijn laatste kans om haar achter te laten. Als we nu doorgaan, haken we onze levens in elkaar en sluiten we één van die beruchte, gedoemde verbonden.
Ik sta op, loop naar mijn rugzak en neem mijn mes. Even flikkert de wantrouw over Loryn’s gezicht, tot ik het spuitje opdiep.
‘Het gif heeft een zakje gevormd onder je huid, dat is in ons voordeel. Als ik de beet helemaal schoon kan maken, is er een kans dat je het haalt. Jij moet je handen om het zakje plaatsen en zo hard drukken als je kan. Het gaat pijn doen, dat kan ik je beloven.’
‘Stop met lullen en doe het gewoon.’ Ze zet haar tanden op elkaar en drukt met beide handen op de wond. De tranen springen in haar ogen maar ze maakt geen geluid. Na een paar tellen knikt ze. Ik geef een snelle prik in de beet. Loryn schreeuwt tussen haar tanden. Ik zet het pompje op zijn plaats, druk de punt naar binnen en haal de zuiger omhoog.
Een volle spuit gif en etter haal ik naar buiten. Ik spoel de wond met water uit mijn fles en zuig het nogmaals leeg. Dit keer komt er enkel bloed mee. Als er nu nog gif in zit, is het in haar bloedbaan terecht gekomen en wordt dit een heel kort verbond, maar ik denk dat ik alles heb. Ik snijd de veter los. Loryn ziet nog bleker dan eerst en het zweet gutst over haar gezicht. Onze kleren zijn niet geschikt om een open wond te verbinden dus ik snijd een stuk uit de voering van mijn slaapzak om als kompres te gebruiken en bind het vast met de zilveren parachute van mijn tent.
‘Lekker hygiënisch,’ spot ze. Haar stem trilt.
‘Het is het beste dat ik kon improviseren. Als je stil blijft liggen en het laat genezen-’
‘-ga ik misschien iets trager dood. Als ik geluk heb.’
‘Jij gaat niet dood,’ zeg ik strak. ‘Jij gaat winnen, je gaat terug naar huis en je wordt honderdtwintig.’
‘Ik ben hier niet om te winnen.’ Ze grijpt naar de halsopening van haar hemd en ik zie de schittering van het halssnoertje met de gepolijste schelp. Ik besef dat ik niet de enige ben met een geleend districtaandenken.
‘Waarom ben je hier dan?’ Ik knik naar het snoertje. ‘Voor haar? Voor Lia?’ Loryn staart naar een punt in de verte alsof ik er niet meer ben maar ik hoor haar tanden knarsen. ‘Lia is dood. Ik weet niet wat jij denkt te bewijzen door haar achterna te gaan, maar zij zal het nooit zien. Je kan haar niet straffen door hier te creperen.’
‘Ze brak haar belofte. Ze liet me achter.’
‘Het is niet alsof ze er voor koos.’
‘Ze had zich opgegeven als vrijwilliger. Dat was haar keuze.’
‘Maar ze wilde terugkomen. Ze koos er niet voor om dood te gaan.’
‘Dat weet ik!’ Haar stem kaatst over het stille water. ‘Maar dat verandert niks! Ze had niet moeten gaan, ze had zich niet moeten opgeven! De vrijwilligers beschermen de zwakkeren, maar zij moest mij beschermen! Ik had haar nodig! En nu heb ik niemand meer en het is haar schuld! Dus waarom zou ik dan niet mogen doodgaan? Waarom zou ik niet net als zij mogen sterven om anderen te redden? Waarom moet ik zo nodig blijven leven en haar elke dag een beetje meer missen?’
En dan begint ze zo hard te huilen dat het bijna eng is. Het duurt een paar tellen voor ik mijn armen om haar heen durf slaan, bereid me voor op een klap of een snauw, maar ze duwt me niet weg. Ze klampt zich aan me vast, begraaft twee trillende vuisten in de stof van mijn hemd, kruipt als een klein trillend beestje weg in de holte van mijn arm. Ik wieg haar heen en weer, aai over haar achterhoofd, maak sussende geluidjes tot de tranen ophouden. Ze laat me los en boent haar gezicht droog.
‘Stom. Tranen zijn waterverspilling. Wij van District 4 zouden beter moeten weten,’ zegt ze gesmoord en we schieten allebei in de lach. Het is een buitenaards geluid in de Arena.
‘En wij van District 4 zouden ook beter moeten weten dan ’s nachts door een moeras te gaan rennen,’ zeg ik vermanend en wijs naar het zilveren verband. ‘Geen wonder dat je gebeten bent.’
‘Ik ben wel dertig keer gebeten, en die waren allemaal overdag. Dat is geen argument.’
‘Maar dat was de enige giftige beet. Wel een argument.’
‘Die slangen waren op dat moment het minste van mijn zorgen, eerlijk gezegd. Ik had andere dingen aan mijn hoofd.’
‘Wat had je dan wel aan je hoofd?’
‘De jongen van 7 die er een bijl naar mikte.’ Alles komt tot stilstand.
‘De jongen van 7?’ echo ik. ‘Waar? Wanneer?’
‘Gisterennacht. Waar precies weet ik niet, we hebben elkaar meer dan een uur door het pikdonker achterna gezeten. Toen ik gebeten werd sprong hij vooruit om me af te maken en ik heb hem blindelings gestoken. Daarna heb ik het op een rennen gezet tot ik niet meer verder kon en ben ik hier in die spleet gekropen.’
‘En dat kon je me niet eerder zeggen?’ kreun ik en grijp meteen naar mijn speer. Dus dat was die schreeuw die ik hoorde. En hij leeft nog, want ik heb geen kanon horen afgaan. Wat wil zeggen dat er ergens binnen loopafstand een gewonde, gewapende, op wraak beluste tribuut rondhangt.
‘Wel, het is je misschien niet opgevallen, maar de voorbije uren waren nogal volgeboekt. Ik vertel het je nu. Daarbij, vanochtend ging er een kanon af. Misschien is hij leeggebloed en was dat voor hem.’
‘Neen. Dat was er één van mij,’ zeg ik kort. Loryn trekt haar wenkbrauwen op.
‘Wie?’
‘Maakt dat uit?’
‘Ik wil enkel-’
‘Stil.’ Ik kom soepel overeind, mijn speer in mijn rechterhand en mijn mes in mijn linker. Er hangt een onnatuurlijke stilte over het moeras, hetzelfde drukkende gevoel bekruipt me als in de paar seconden voor ik de ogen van het meisje van 11 zag. Mijn instincten zijn inmiddels afgesteld op de Arena en ik weet dat ze gelijk hebben: er dreigt gevaar.
Minuten kruipen voorbij. De stilte wordt oorverdovend en dan vang ik iets op: een krakend takje. Ik sta onbeweeglijk in het water, wapens in de aanslag, en volg het geluid. Ritselende bladeren, een voet die iets te snel door het water beweegt, de geluiden draaien langzaam naar links achter een dik groepje bomen verderop. Ik beweeg mee, plaats mezelf tussen de bomen en Loryn.
Blijkbaar is zijn geduld op, want de jongen van 7 schiet plots zonder waarschuwing tevoorschijn uit het struikgewas. Zwaaiend met een bijl en luid schreeuwend, een kop groter dan ik en zonder hemd. Hij ziet er moordzuchtig uit, maar ik zie ook de reep stof om zijn middel: hij heeft zijn hemd verscheurd om de wond van Loryn’s mes te verbinden. Dat wil zeggen dat hij verzwakt is, maar dat hij nog helder genoeg is om zich te verzorgen. En elke jager weet dat een gewonde prooi extra gevaarlijk is.
Hij komt recht op me af en haalt uit, een slag die ik makkelijk ontwijk. Ik wil zelf toesteken met mijn speer maar de jongen is sneller dan ik dacht en zwaait de bijl opnieuw omhoog. Het blad schampt langs mijn speer en ik doe een geschrokken stap achteruit. Als hij de schacht doormidden hakt, ben ik mijn beste wapen kwijt.
Ik leer al snel hoe moeilijk het is om met een speer tegen een bijl te vechten. Ik krijg maar één kans. Als ik mis, stel ik mijn wapen bloot aan een fatale slag. Ik kan zijn slagen ook niet pareren of opvangen dus ik dans om hem heen en ontwijk de bijl, probeer hem uit te putten of een gat in zijn dekking te forceren. Tegelijk probeert mijn tegenstander steeds weer mijn schedel in twee te klieven.
De punt van mijn speer schampt zijn rechterarm, een oppervlakkige wond maar er vloeit bloed. Dat maakt hem enkel woester, de bijl zwiept door de lucht en dwingt me achteruit.
Een gladde kei brengt me uit evenwicht. Ik struikel, probeer de klap op te vangen met mijn linkerhand zonder mijn rechterarm te laten zakken maar de bijl gaat al omhoog en ik kan nergens heen.
Een vuistgrote steen treft mijn belager op het achterhoofd met een krakende klap. Ik twijfel niet, hij krijgt zelfs niet de tijd om te schreeuwen. Ik drijf mijn speer dwars door zijn keel.
In zijn ogen staat enkel verbazing. Hij rochelt, hoest bloed over me heen. Ik trek mijn speer los en hij valt voorover, plonst naast me in het water. De regen zwelt weer aan en het kanonschot lijkt op een verre donderslag.
Tegen de rotswand staat Loryn, steunend op haar linkervoet en haar rechter opgeheven. In haar linkerhand houdt ze nog een tweede steen. Bleek en bibberend maar vastberaden. Ik kijk haar aan, hijgend van inspanning en laat me overspoelen door het besef dat ik net voor de tweede keer iemand gedood heb.
Ze hinkt naar me toe door het water en helpt me overeind. Ze zegt niets, en dat voelt goed. Er zijn geen woorden op een moment als dit, alleen een hand op een schouder. Op drie benen hobbelen we terug naar het stenen eilandje.
Het is bijna donker tegen de tijd dat we de tent hebben opgezet en samen op de richel liggen. Het kostte me heel wat overredingskracht om Loryn zover te krijgen maar nu we samen in de holte liggen, beschut en gecamoufleerd door het tentzeil en verpakt in de slaapzak, vindt ze het best. Ik lig voor haar met de speer naar buiten gericht en speur de omgeving af door een kier in het zeil.
Het volkslied. Kreunend trek ik de slaapzak over mijn hoofd. Ik weet wat er nu komt, en ik wil hun gezichten niet weer zien. Loryn tikt me aan.
‘Kijk,’ wijst ze. De jongen van 7 zweeft boven de boomtoppen.
‘Ik wil ze niet zien.’
‘Zijn naam was Ridley.’ Hij verdwijnt en het meisje van 11 verschijnt in zijn plaats. ‘En zij heette Sibell.’
Ridley. Sibell. Nu weet ik hun namen en ik voel me een beetje beter.
‘Hoe onthoud jij dat allemaal?’
‘Ik heb opgelet tijdens de interviews.’
En dan zweeft er iets langs onze tent. Een derde zilveren parachute. Ik graai hem uit de lucht en haal hem naar binnen maar ik laat de eer aan Loryn. Ze rukt het pak open en haar ogen schieten vol water bij het zien van de inhoud. Ik voel mijn keel ook samenknijpen. Twee broden. Geen Capitoolbrood, maar groen zeewierbrood in de vorm van een vis. Brood van thuis.
We breken een stuk van een brood en de rest bergen we op. Samen weggekropen in de rotsholte eten we met kleine hapjes van het zoutige brood en denken we aan thuis. Ik val in slaap met mijn handen voor mijn gezicht gevouwen. De geur van zout en het ruisen van Loryn’s ademhaling voeren me naar zee.
Author's note: DIT IS NIET DE CORRECTE MANIER OM EEN SLANGENBEET TE BEHANDELEN! Ik ben niet verantwoordelijk voor ongevallen of verloren ledematen. Just saying.
And I still love you all. <3
Reacties:
Wou, Finnick is zo lief voor Loryn. Ik vind dit echt heel erg goed geschreven. Hopelijk overleven ze beide nog een tijdje. Want ik denk ik dat ik ga als een van beide sterft. Dit is echt waanzinnig gaaf
snel verder
Heel mooi geschreven. Echt prachtig!
Snel verder!