Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijden » Harten in Atlantis
Schrijfwedstrijden
Harten in Atlantis
Golven spoelen over mijn voeten. Het geruis van de beweging deed mijn trommelvliezen trillen. Normaal stelt ze me gerust. Eigenlijk herinner ik me geen moment waarop ze me niet wist te kalmeren. Behalve dat moment dus.
Ik viel bijna van schrik toen ik een hand op mijn schouder voelde. Toen ik me omdraaide, zag ik hem staan. Niets aan hem was eigenlijk opmerkelijk, al zag hij er misschien iets te goed uit voor zijn leeftijd (maar oké, dat heb je sowieso bereikt als je meer dan drie millennia rondhuppelt en er niet uitziet als een skelet). Hij was gewoon een man: ruige zwarte haren en baard, een zongebruinde huid, een hawaiishirt, korte broek en simpele sandalen. Werkelijks niets bijzonders.
Hij zei niets, staarde enkel voor zich uit, naar de uitgestrekte eindeloosheid van de zee. Ik deed dus maar hetzelfde. Zijn hand was koel als het zeewater rond mijn enkels, maar wist met net zo min als dat tweede gerust te stellen.
“Ze was bijzonder. Natuurlijk was ze bijzonder, anders was jij niet geweest wie je nu bent. Maar zelf was ze dat ook, honderd procent. Niemand daarboven moest iets van haar weten, zelfs Aphrodite niet. En toch raakte de liefde ons als een razende storm op open zee en werden we de diepte in gesleurd. Zo bijzonder was ze.”
“Ze was bijzonderder dan dat.” Shit, de tranen rolden weer over mijn wangen. Misschien zou ik hem moeten knuffelen. Misschien zou dat helpen. Dat is toch wat vaders en zonen normaal doen?
Hij zweeg enkel. Bleef voor zich uit staren, ook al kan hij mijn snikken moeilijk gemist hebben. Maar hij was er – dat was al meer dan waar ik op had durven hopen.
“Kom,” zei hij uiteindelijk zachtjes. Ik keek hem vragend aan. Zijn ogen deden de rillingen over mijn rug lopen. Ogen die zijn ware aard verraadden, ze hadden de kleur van de lucht tijdens een heftige storm. In tegenstelling tot mijn ogen. “De kleur van de oceaan in rust – rustig kabbelend water onder de zomerzon. De ogen van je moeder,” mompelde mijn vader. Vervloekte goden met hun gedachtenleeskrachten! Hij trok zich niks aan van mijn verwensingen en pakte mijn hand. Samen liepen we verder het water in tot we niet meer konden staan en moesten zwemmen.
Eén van de voordelen van de zoon van Poseidon, de zeegod, zijn, is dat je ontzettend hard kunt zwemmen. Maar zo snel als de god zelf? Helaas niet, want ik heb ik beslist niets op tegen om vaker met zo’n supersonisch hoge snelheid door het water te zoeven. Ik kon zelfs geen zeilvissen, de snelste zwemmers van de oceaan, meer onderscheiden, zo hard gingen we.
Het nadeel van onze enorme snelheid was wel, dat het zo weer voorbij was. Voor ik het wist, doemden enorme torens voor me op. Het was het mooiste dat ik ooit gezien heb (en dat zegt wat, want ik ben op de Olympus geweest, en Zeus heeft niet bepaald kosten noch moeite gespaard om het optrekje van de goden tot de mooiste plek in het universum te maken – op één na dus). Een gigantische onderwaterstad, die al van verre opvalt door haar vele torens en het gigantische paleis dat overal bovenuit torent. Het is niet alleen versierd door dingen als parels, goud en zilver, maar de muren worden bedekt door een materiaal dat op vissenschubben lijkt en overal zijn de meest exotische schelpen aangebracht. Nog voor mijn vader de naam noemde, wist ik dat het Atlantis moest zijn.
We stopten vlak voor de poort. “Wauw,” wist ik uit te brengen. Mijn vader glimlachte. “Ik wist wel dat je het mooi zou vinden.”
“Vond zij het ook mooi?”
“O, bij de goden, ja.”
“Verbaast me niets. Wie wordt hier niet meteen verliefd op? De Olympus mag dan gebouwd zijn als het mooist mogelijke gebouw, maar deze stad wint met een kilometer voorsprong. Minstens.”
Bulderend gelach vulde de zee. “Het is maar goed dat we in mijn rijk zijn, jongen! Maar je hebt gelijk: Zeus moet zich in elk mogelijk dier veranderen, terwijl ik mijn oogappels enkel hier naartoe hoef te halen om ze voor me te winnen. Iedereen verloor zijn hart in Atlantis. Behalve zij. Wij waren onze harten op de wal al kwijt.”
“Was ze daarom bijzonder?”
“Nee, Percy. Deels misschien, maar er zijn nog miljoenen andere redenen. Kom mee.”
Ik weet niet of het aan mij lag, maar de zeegod vervolgde zijn weg zo snel, dat ik zou zweren dat hij dat deed om zijn gezichtsuitdrukking voor mij te verbergen. Maar hij was een god, dus ik was wijs genoeg om er niet op in te gaan en volgde hem braaf.
Al snel kwamen we aan in het paleis. Bediendes snelden naar hun meester toe, maar bleven weer abrupt staan als ze hem zagen. Ik zwom er hulpeloos achteraan. Wat moest ik anders doen?
Uiteindelijk kwamen we aan bij twee grote deuren. Mijn vader stopte en keek snel om om zich ervan te verzekeren dat ik hem nog steeds braaf volgde. Toen hij me zag, wendde hij zich weer tot de deur en zuchtte diep.
“Gaat het goed?” vroeg ik voorzichtig.
Even was er een pijnlijke stilte. “Nee,” gaf de god uiteindelijk toe. “Ik heb iets gestolen, Percy. En ik ben vergeten het terug te geven.”
“Doe dat dan alsnog.” Dat was niet het goede antwoord, realiseerde ik me zodra ik het zei. Stomme ADHD!
Mijn vader kon er niet om lachen. Integendeel, de uitdrukking op zijn gezicht leek nog bedrukter. “Ik wou dat ik dat kon, maar daarvoor is het te laat.”
“Zelfs als je het had geprobeerd, denk ik niet dat ze het aangenomen zou hebben.”
De zeegod lachte koud. “Waarschijnlijk niet nee.”
“Bovendien was ze zelf net zo goed een dief.”
Oeps. Ook die opmerking verbeterde de uitdrukking van de god niet bepaald. Hoe ging ik dit in vredesnaam oplossen? Voor ik het goed en wel besloten had, sloeg ik mijn armen om de man heen. Eerst bleef hij verstard gaan, maar enkele seconden later ontspanden zijn spieren onder mijn greep. De tranen die hij al die tijd tegengehouden had, biggelden over zijn wangen (een vreemde gewaarwording onderwater). Evenals die van mij trouwens, waardoor het erop neerkwam dat we samen gezellig een potje aan het janken waren. Anderhalve huilende god, ze hebben zich vast doodgelachen daarboven!
“Wat wilde je me laten zien, pap?” vroeg ik toen onze jankpartij over zijn hoogtepunt heen was.
Mijn vader knikte en zuchtte. “Toen je moeder erachter kwam dat ze zwanger was – de anticonceptiepil blijkt niet zo goed te werken tegen goddelijk zaad - , stortte mijn wereld in. Niets persoonlijks, Percy, ik hou van je. Maar je weet hoe het zit: geen kinderen van de grote drie, dat is de afspraak. Je moest kostte wat kost geheim blijven, en dat betekende dat ik je moeder vaarwel moest zeggen. Mijn wereld stortte in. Klinkt dat gek? Vast. Hoe kan een god zo van slag zijn door een sterveling?” Weer dat koude lachje. “Ik zou het graag willen weten. Maar goed, ik miste haar zo verschrikkelijk, dat ik alles deed om mezelf af te leiden. De Romeinen vonden beeldhouwen een nogal goede remedie tegen liefdesverdriet, dus dat probeerde ik maar. Ziehier het resultaat.”
Hij opende de deuren en een enorme hal openbaarde zich. Met mijn adem ingehouden schuifelde ik naar binnen. Overal waar ik keek waren beelden en muurschilderingen. Toen ik Atlantis zag, dacht ik dat ik nooit meer iets mooiers zou mogen aanschouwen. Ik bleek het mis gehad te hebben: goden met liefdesverdriet produceren zulke prachtige kunst, dat je niets anders kunt dat je ogen uit je kop huilen, zo blijkt. Of misschien kwam het doordat ik geheel omringt werd door mijn moeder, in elke mogelijke verschijningsvorm.
Mijn vader sloeg zijn arm stevig om mijn schouder. “Ze is weg. Nooit meer zal ik mijn Sally terugzien. Hades zal het me niet toestaan en stennis schoppen zoals Demeter zal mij niets opleveren dan de toorn van Zeus. En met haar is mijn hart ook afgezonken in de eeuwige nacht van de Tartarus, dat is de enige manier waarop ik de wanhopige leegte in mij kan verklaren,” zei de god met gebroken stem. “Het is voorbij, dat moet ik accepteren. Dit is de tombe waarin ik mijn gevoelens moet begraven, zodat Hades en Zeus zich niet woedend komen beklagen over al die schipbreukelingen. De deur moet op slot, dat is de enige manier waarop ik mijn rust terug kan brengen. Maar je moest het zien. Dat recht kon ik je niet ontzeggen.”
Ik knikte door mijn tranen heen. “Bedankt, pap.”
“Goed dan. Dan staat me nog maar één ding te doen.” De zeegod reikte in het borstzakje van zijn hawaiishirt en haalde er een, voor het borstzakje absurd grote, glazen pot uit. Er zat een menselijk hart in, maar het klopte niet meer. “Vaarwel, Sally,” fluisterde hij, net hard genoeg om voor mij hoorbaar te zijn. Toen hij de pot neer had gezet, sloeg hij zijn arm weer stevig om mij heen en sleepten we elkaar naar buiten.
De deuren sloten voorgoed. Mijn moeders hart was begraven in Atlantis.
Author's note: Dit is Percy Jackson fanfiction. Voor wie de boeken niet kent: Percy Jackson de zoon van Poseidon (de Griekse god van de zee) en Sally Jackson (en daarmee is hij dus een halfgod).
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.