Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Lord of the Rings » The Lord of Moria » 1 - Balins besluit

The Lord of Moria

24 juni 2014 - 19:13

3119

0

316



1 - Balins besluit

In het noordoosten van middenaarde was een berg, een eenzame berg. In deze berg, die overigens Erebor heette, woonden eigenaardige lieden. Deze lieden, niet al te groot van stuk, waren dwergen, de grootmeesters in het vervaardigen van metalen voorwerpen en geweldige mijnwerkers waren het bovendien. Daar deze berg vol ijzererts was, was er voldoende werk en kon men in luxe leven van de verkoop van spullen aan andere volkeren. Ook was deze berg overladen met schatten uit eerdere jaren. Eens had de koning onder de berg, Thror, een groot gedeelte van die rijkdommen verzameld, waarna de draak Smaug de dwergen verjoeg uit de berg om over de schatten te waken. Na vele jaren werd de berg bevrijd van deze draak, waardoor de dwergen hun berg weer konden bewonen. Een eigenaardig gezelschap bestaande uit dertien dwergen, een hobbit en een tovenaar bevrijdde de berg van zijn vloek. Volgens het contract, dat allen op voorhand hadden getekend, kreeg een ieder van de dwergen en de hobbit een veertiende deel van de rijkdom. Eenmaal aangekomen in de berg verliepen zaken ietwat anders dan gepland, waardoor ook de mensen van meerstad en de elfen van Demsterwold zich begaven in het gevecht, dat later die dagen zou plaatsvinden. Veel dwergen, elfen en mensen kwamen om, maar de aardmannen en wargs dolven het onderspit in de hevige gevechten. Hoewel ze de schatten nu hadden moeten delen met andere lieden, was er nog steeds een overvloedige rijkdom in de berg voor de dwergen. Men zou dus verwachten, dat allen daar in volle tevredenheid leefden. Toch leefden niet allen in volle tevredenheid.

In een rijkversierde zaal, een Koninklijke zaal, zat een groep welgestelde dwergen, naar hun kledij te oordelen, aan een lange tafel. Allen hadden lange baarden, maar één dwerg, degene aan het eind van de tafel droeg veruit de duurste kledij. Dat moest de huidige koning onder de berg zijn. Er hing een gespannen sfeer, daar een voor velen gevoelig liggend thema besproken werd. De groep dwergen bediscussieerde de omstandigheden met betrekking tot het onderwerp, terwijl de lieden genoten van veel spijzen en dranken. Op dat moment begon de koning onder de berg te spreken.
‘Balin, Bifur, Bofur, Bombur, Dori, Durin, Dwalin, Flói, Frár, Gimli, Glóin, Lóni, Náli, Nár, Nori, Óin, Ori en Thorin; Makkers, voorstanders, tegenstanders. Vandaag zijn we bijeengekomen om te redetwisten over een wens van mijn waarde vriend Balin. Hoewel ik, Daín, koning onder de berg, me niet kan voorstellen, dat mijn makker zich hier niet op zijn gemak voelt, zal ik zijn situatie uitleggen. Eens, nog voor Thrór koning werd, leefden in een ander gebied ook dwergen. Ik heb het nu niet over de Blauwe bergen, de mistige bergen of de ijzerheuvels. Ik heb het over Moria, het gebied waar Dúrin, de vader der dwergen eens leefde. Tijdens zijn koningstijd werden onbeschrijflijke rijkdommen gedolven in de mijnen van Moria of beter Khazâd-Dum, stad der dwergen. Vele jaren was hij de koning van dit machtige rijk. De rijkdom begon onmetelijke maten aan te nemen, toen een desastreuze gebeurtenis plaatsvond. Doordat de dwergen van Moria veel ertsen uit de mijnen hadden gedolven, moesten ze steeds dieper in de aarde delven, op zoek naar verdere schatten. De duistere dieptes van Moria bleken echter iets anders in petto te hebben dan de Mithril die de dwergen veelal dolven. Mithril is één der waardevolste stoffen in geheel middenaarde. In deze dieptes bevond zich geen Mithril, maar een duister creatuur, vele malen duisterder dan een draak. Dit wezen, ook wel Durin’s vloek genaamd, is één van de Maiar, de Balrogs van Morgoth. Deze naamloze verschrikking, tweemaal de grootte van een man, heeft manen met rode vlammen, waar het de naam vlam van Udûn aan te danken heeft. Het was die duistere dag, dat Nár de ondergang van de dwergen uit de berg hakte. Het wezen zaaide dood en verderf onder de dwergen, waarna ook Durin zijn dagen telde. Na zijn dood gingen belangrijke relieken zoals Durin’s ring en Durin’s bijl verloren. Er is nooit meer een teken van leven gevonden van één van de dwergen uit deze kolonie.’
Toen zuchtte koning Daín even. Een jongere dwerg, Gimli genaamd, nam van deze spraakpauze gebruik.
‘En die Balrog, is die reeds gestorven? Die moet nu al aardig op leeftijd zijn,’ sprak hij.
‘Wel nee, was het maar waar! Zulke duistere creaturen mogen dan jaren in de aarde rusten, sterven uit ouderdom doen ze niet. Er zijn grotere krachten nodig om wezens als deze ten onder te doen gaan,’ antwoordde koning Daín.
‘Er zijn sinds jaren geen tekenen van leven vertoond door de Balrog. Ik heb jaren geleden, tijdens de oorlog van ons volk tegen de aardmannen geen Balrog bespeurd, ook niet toen jij, mijn waarde koning, me erop wees. Ik geloof dat enkel degenen die het kwaad willen zien, het enkel zien,’ legde een andere dwerg, Balin, hem tegen. Hij was zeer zeker van plan het beloofde land te herwinnen.
‘Denk je dan werkelijk, dat ik het verzonnen heb? Jaren geleden keek ik naar binnen, door de ingang van Moria en ik zag de vlammen uit de dieptes nog oplichten. Het waren vlammen, warmer dan enig vuur dat we ooit in onze ovens hebben gemaakt. Daarom heb ik de deur met enkele anderen laten forceren, zodat nooit meer iemand de gangen in zou komen. Er is in de laatste eeuwen genoeg dood en verderf onder ons volk gezaaid. Ik wil niet, dat je naar Moria vertrekt, mijn makker, en ik hoop, dat niet velen jouw plannen zullen instemmen,’ wierp koning Daín tegen, hevig ontdaan uit verontrusting.
Daín bleek veel medestanders te hebben voor zijn standneming, maar niet allen bleken onwelwillend te staan tegenover een terugkeer naar hun Moria.
‘Waar ik vele jaren geleden Balin reeds wilde volgen, zal ik ook nu zijn pad willen kiezen,’ sprak Gimli weer.
‘Dat zul je niet, mijn zoon, ook nu acht ik je nog te jong voor een dergelijke reis. Overigens zie ik geen grote kans op succes in voor het voortbestaan van de kolonie in Moria,’ antwoordde Glóin, een dwerg die veel op zijn zoon Gimli leek.
Gimli was niet blij weer door zijn vader te worden teruggeroepen, maar hij hield wijselijk zijn mond. Enkele onbeduidende uitspraken later kwam het dan eindelijk op stemmen aan. Het ging erom wie van de voornaamste dwergen de reis wilde maken. Koning Daín begon de dwergen op alfabetische wijze te ondervragen.
‘Van Balin weten we reeds, dat hij de reis gaat maken. Ik zal dus beginnen bij Bifur. Hoe sta jij tegenover deze reis?’ begon de koning onder de berg.
‘Ik ben niet een afstammeling van Durins volk en ik zal de reis niet maken,’ antwoordde Bifur.
‘Bofur?’
‘Ik zal ook niet gaan, want ik moet mijn broer Bombur verzorgen, die niet meer voor zichzelf kan zorgen.’
‘Bombur hoef ik dus niet meer te vragen; Dori?’
‘Ik zou graag zijn gegaan, maar zonder een Hobbit durf ik niet weer zo’n reis aan.’
‘Durin, jij bent nog te jong voor deze reis,’ sprak een bezorgde Dain tot zijn zoon.
Een veelzeggende verwijtende blik weerspiegelde de gedachte van de jonge dwerg Durin. Deze adele dwerg was verreweg de jongste van het gezelschap, wellicht zelfs nog een kind. Wel had hij reeds een lange baard.
‘Dwalin?’
‘Ik had veel geloof in onze reis richting Erebor, maar sinds onze leider Thorin Eikenschild heen is gegaan, reis ik niet meer.’
Balin’s gezicht betrok reeds, want geen van de zes dwergen had welwillend tegenover een reis richting Moria gestaan. Zelfs zijn bloedeigen broer, Dwalin, liet hem hier in de steek, nadat ze zoveel samen hadden meegemaakt als broers, zowel in vrede als oorlog. In Balins steeds groter wordende teleurstelling zou echter bij de volgende naam verandering komen: ‘Flói?’
‘Ja, ik ga mee, indien dat mogelijk is. Alleen, ik heb één groot probleem: ik ben geen echte krijger,’ sprak Flói. In veel opzichten weerspiegelde hij niet de gemiddelde dwerg aan de tafel, want zijn baard groeide niet zo gestaag als bij de anderen. Bovendien was hij tengerder gebouwd.
‘Dat is helemaal geen probleem, jij wordt onze denker en avonturen beschrijver, mijn waarde Flói,’ antwoordde Balin, die toch liever had kunnen kiezen uit de krijgers.
‘Frár?’
‘Ook ik zal me, als krijger, aansluiten bij het gezelschap. Moge velen mij volgen,’ antwoordde Frár vol zelfvertrouwen. Hij vond het blijkbaar nodig om het verschil tussen hemzelf en de in zijn ogen nutteloze Flói duidelijk te maken.
Balin had nu behalve een schrijver ook een echte krijger in zijn midden. Uit respect voor Flói durfde Balin zich niet te openlijk te verheugen over het instemmen van Frár. Wel kleurden zijn wangen weer wat bij, want met een denker won je geen veldslagen, zo was Balins gedachtengang.
‘Gimli?’
‘Hij gaat niet, zoals ik al eerder heb verteld, hij is veel te jong. En ik ga ook niet,’ antwoordde Glóin. Hoe durfde de koning het uberhaupt ter discussie te stellen? Daín weerhield zijn zoon ook wel van de reis.
‘Lóni?’
‘Ik mag dan jong zijn, ik durf deze reis aan. Mijn vader kan me niet meer tegenhouden,’ antwoordde Lóni, een sterke en jonge dwerg.
‘Náli?’
‘Ik zal mijn broer Lóni en de anderen vergezellen op de reis,’ stemde ook Náli in.
‘Nou, vader, deze dwergen zijn toch echt enkele jaren jonger dan ik,’ sprak een koppige Gimli opnieuw.
‘Nee, nee, en nog eens nee,’ antwoordde Gloin nogmaals aan zijn zoon,’ jij hebt nog een vader.’
Gimli zuchtte weer.
Náli en Lóni waren zeer aangedaan door de uitspraken van Gloin. Een woordenwisseling ging de tafel rond en binnen de korste keren werd zelfs met eten over en weer gegooid, veelal door dwergen die geen deel hadden in de conversatie. Tenslotte sloeg de koning hard met zijn vuist op tafel, hetgeen de kemphanen tot bedaren bracht.
‘Ik zou niet willen dat je eerder sterft dan ik,’ sprak Gloin. Zijn stem was nu erg aangeslagen.
Gimli berusste nu echter wel het besluit van zijn vader.
Hoewel Náli en Lóni nog jong waren, was hun vader niet present tijdens het overleg. Deze was jaren geleden gestorven in de gevechten om Moria.
‘Moge we onze vader wreken,’ sprak Lóni weer.
Náli keek bedroefd, doch hoopvol, evenals zijn broer. De tweelingbroers leken erg op elkaar, maar waar Náli een donkerbruine baard had, was die van Lóni roodharig.
‘Nár?’
‘Ik ben nu oud en ik heb reeds een maal de reis gewaagd, maar ik zal niet weer gaan.’
Hoewel het van een zekere elegantie betuigde van de koning om de vraag uberhaupt te stellen, had Nár niet van enig substantieel nut kunnen zijn gedurende de reis. Zijn lichaam was simpelweg versleten van het lange, zware leven. Ook was zijn zicht slecht. Niettemin was zijn geest nog scherp als altijd en hij vertelde veelvuldig over zijn tochten in de weide wereld.
‘Nori?’
‘Ik sluit me bij mijn broer Dori aan, ik onderneem de reis niet.’
Nog geen van de dwergen uit het gezelschap dat eens de reis naar de eenzame berg had ondernomen had zijn jawoord gegeven.
‘Óin?’
‘Ik heb me altijd betrokken gevoeld bij de ondernemingen van heer Balin. Echter ben ik tamelijk oud en blijft mijn broer Glóin ook in Erebor,’ sprak Óin, waarna hij in diep beraad met zichzelf verzonk en tenslotte met zijn mededeling kwam,’Ik zal Balin volgen waar hij gaat.’
Nu bevond zich naast een schrijver en enkele al dan niet jonge krijgers ook een ervaren reiziger in het gezelschap van Balin.
‘Ori?’
Dori en Nori verwachtten, dat Ori in Erebor zou blijven, omdat hij hen altijd gevolgd had.
‘Jarenlang heb ik achter mijn broers aangelopen, ook tijdens de vorige expeditie. Nu wil ik een keer op eigen staan. Ik volg het pad van Balin,’ zei Ori en daarmee had hij zijn broers en de rest van de lange tafel erg doen verbazen.
Nu had zich ook een jongere, maar reeds ervaren dwerg bij het gezelschap gevoegd.
‘Thorin, mijn zoon, ik verbied jou te gaan en daarmee is de balans opgemaakt,’ beëindigde Dáin de rondvraag,’zeven van mijn zeventien waarde raadslieden zullen ons binnenkort verlaten, tot mijn spijt. Ik had gehoopt, dat dit moment nooit zou aanbreken.’
Nu toonde Dáin zijn weemoed weer, waar hij altijd een schijnbaar sterke dwerg was. Hij was vol van verdriet, want een deel van zijn beste makkers was van plan Erebor te verlaten.
‘Hierbij sluit ik onze zitting, moge het jullie allen goed gaan. Morgen zal ik jullie voor een laatste keer toespreken. Indien geen van de dwergen zich bedenkt, zullen we jullie zo goed als mogelijk vergezellen, voor zover dat mogelijk is.’
De koning keek de zeven dwergen die in hadden gestemd voor de reis nogmaals met een diepe blik aan en hij sloot het beraad. Na deze woorden verlieten allen, enigszins ontzet en verward, de grote zaal. Allen, op Balin na, want Dáin wilde hem graag voor een laatste keer spreken. Wellicht bedacht zijn oude makker zich toch, zeker nu alles zo dichtbij kwam. Balin was immers altijd een belangrijke dwerg geweest binnen de heerschappij. Hij had veelal goede ideeën en hij gaf de koning dikwijls raad waar nodig.
‘Balin, mijn waarde makker, hoewel ik je deze reis zeer gun, gaat mij jouw lot al te zeer aan het hart. Ik vrees Durin’s verderf elke dag nog.’
‘Ik weet hoezeer je hiermee zit, waarde Dáin, maar ik moet deze reis maken. Anders zou ik mezelf eeuwig verwijten, dat ik mijzelf tekort heb gedaan.’
‘Laten we dan alsjeblieft nog een laatste keer ’s nachts onder de sterren over onze avonturen praten.’
‘Maar natuurlijk, Dáin. Als het kon zou ik dat nog tot in de eeuwigheid willen doen.’

Die avond begaven de twee zich buiten de beschutting van de rotswanden van Erebor, onder de sterrenhemel. Reeds vele wonderlijke rookringen doorkruisten elkander, terwijl de dwergen genoten van hun wijn.
‘Balin, mijn vriend, ken je de dag nog, dat wij samen ten strijde trokken op de trappen van Moria, dat we samen standhielden tegen de grote witte ork?’
‘Als de dag van gisteren. Ik herinner me nog goed hoe je de nek van Azog doorhakte, alsof het geen moeite kostte.’
‘Dat was slechts een kleine zonnestraal in een duister wolkenpak. Ik herinner me mijn vader, Náin, nog, zelfverzekerd als hij was.’
‘Ik leef nog altijd met je mee, dat je op die leeftijd reeds je vader hebt moeten verliezen.’
‘Bedenk je hoeveel vaders hun zoons en zoons hun vaders hebben verloren in die strijd.’
‘Dat waren andere tijden, Dain, in een wereld vol aardmannen.’
Dain was echter ongevoelig voor deze onderbreking.
‘Thans zie ik mijn vader nog voor me, zijn bijl in stukken liggend op de stenen. Azog verslond hem, onteerde hem. Ik zal de aardmannen haten, voor altijd,’ sprak Dain zeer luid verbolgen.
‘Van alle dwergen heb jij de grootste reden de aardmannen te haten.’
Balin wist dat de wrok van de koning nog diep zat en hij sneed een ander onderwerp aan.
‘Weet je wat jou nou goed zou doen?’
Dain, opgehitst door zijn bloeddruk, keek ietwat warrig naar zijn makker. Een vragende, maar weinig interesserende blik doorscheen zijn pupillen.
‘Een hobbit,’ sprak Balin opnieuw,’ het is echt verwonderlijk hoe zulke wezens zelfs in de donkerste dagen zoveel durf kunnen tonen. De gehele compagnie werd destrijds veelvuldig aangespoord door te zetten. Zonder Bilbo Balings waren wij nooit in het beloofde Erebor gearriveerd.’
Dit laatste was zeer zeker waar, want Bilbo had veelvuldig het verschil kunnen maken tussen de ondergang en de doortocht. In het begin hadden de dwergen zo hun twijfels gehad bij het nut van deze wezens, die alles behalve krijgers waren. Toch bleken Bilbo alles behalve een zachtzinnig wezen, toen de dwergen verstrengeld zaten in de webben van de spinnen in het Demsterwold. Ook had de brein van de hobbit ervoor gezorgd, dat de dwergen dit elfenwoud hadden kunnen verlaten via de wijnvaten. Ook in en buiten de eenzame berg had Bilbo het verschil gemaakt.
Balin keek een poos voor zich uit, Bilbo’s stoutmoedigheid overdenkend. Zelfs Dains gelaat trok bij door het gezicht dat Balin erbij trok.
‘Ik denk dat ik een deel van van hem heb meegekregen tijdens die reis. Hij heeft me moed gegeven.’
Berust door deze woorden, bliezen de makkers met hun laatste tabak zwijgzaam de mooiste rookringen.

De volgende dagen werden ook de minder voorname dwergen geïnformeerd over de plannen van Balin en zijn gezelschap. De berg en het dal eronder stonden in rep en roer. Koning Bain van Dal wilde het gezelschap nog tegenhouden, maar het animo onder de dwergen bleek te groot te zijn. Vooral onder de afstammelingen van Durins volk leefde de wens naar Moria te gaan. Vandaar moest onder de minder voorname bevolking zelfs nog uitgekozen worden wie mee konden. Na enkele hectische dagen kwam Balin met de lijst van namen die mee op reis mochten naar buiten.
‘Mijn waarde vrienden, minder bekenden en andere waarde belangstellenden, bij deze lees ik de namen voor van de dwergenmannen en vrouwen die mee mogen op reis,’ zo begon Balin.
Daar dit een erg lange lijst is, zal ik hier verder niet te diep op ingaan, maar ik zal enkel aanstippen, dat het om enkele tientallen dwergen ging. De dag voordat het stel zou vertrekken, werd door de mensen uit Dal en de dwergen uit Erebor een groots afscheidsfeest georganiseerd. Koning Bain gaf alle reizigers geschenken, eenzelfde soort geschenken als die hij twaalf jaar later naar Bilbo’s afscheidsverjaardagsfeest zou sturen. Allen feestten tot diep in de nacht, maar tegen het eind van de avond begon vooral het besef familieleden wellicht nooit meer te zien door te dringen. De stemming was dus erg dubbelzinnig, zowel vreugde over de kans naar Moria te gaan als het verdriet van Erebor en zijn inwoners wellicht nooit meer te zullen zien.

De volgende morgen, toen veel dwergen nog dommelend rond de feesttafels hingen, was het vertrek van Balin en zijn reisgenoten aanstaande. Reeds bepakt en bezakt marcheerde het gezelschap eerst de eenzame berg door. Toen het gezelschap de uitgang van Erebor bereikte, werd het dronken feest gespuis plotsklaps nuchter. Velen voelden hernieuwd de weemoed vanwege het vertrek van hun makkers. De dwergen volgden het gezelschap, dat marcheerde richting Dal. Koning Bain der mensen en koning Dain der dwergen spraken het gezelschap herhaaldelijk toe, toen het de grote, vorstelijke feesttafel had bereikt. De heersers over de berg en het dal spraken hun zegen over het reisgenootschap van Balin uit. Hier en daar werd een traan weggepinkt en vele omhelsingen vonden plaats gedurende deze dierbare ogenblikken. Hoewel deze momenten een lange tijd voortschreden, waren deze oogwenken voor geen ieder lang genoeg. Toch moest het gezelschap eens voortgaan.
‘Mijn waarde vrienden, bekenden, minder bekenden, een ieder in en buiten deze berg heeft mij kunnen bekoren. Mooie momenten heb ik mogen meemaken met velen van jullie. Veel frivole, maar ook moeilijke gebeurtenissen heb ik met jullie mogen delen. Toch zal ik voortgaan, mijn lot tegemoet. Moge jullie hartelijkheid ook het verre Moria eens te meer vullen. Vaarwel,’ sprak Balin tenslotte.
De compagnie van Balin zette nu zijn eerste voeten buiten het vertrouwde thuisland. De hoeven van de pony’s schreden reeds voort over de wegen voor het dal.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.