Hoofdcategorieën
Home » Lord of the Rings » The Lord of Moria » 2 - De reis begint
The Lord of Moria
2 - De reis begint
Onze reis richting het werkelijke thuisland Moria is vandaag eindelijk begonnen. Met een kleine groep wagen we de expeditie naar het rijk waar eens Dúrin de doodloze, onze stamvader, heerste. Onze leider is Balin de wijze, die samen met onze compagnons Óin en Ori eens Erebor, de eenzame berg, heroverde van de wrede draak Smaug. Met hen wagen onder andere Frár, Lóni, Náli en vele vooralsnog onbekende dwergen de reis naar Moria, waar de afstammelingen van Dúrin eens grote hoeveelheden Mithril uit de diepe mijnen dolven. Ik, Flói, vrees echter de legendes over Dúrins vloek. Er zou een onvoorstelbaar wreed wezen huizen, een afstammeling van de Balroggen. We hebben een groots doel, namelijk om de relieken van Dúrin te vinden, een doel, dat ons zal bevrijden van de kwellingen der aardmannen. Hier verlaat ik het verhaal, opdat de reis spoedig kan worden voortgezet.
Toen vertrok het geringe gezelschap van de eenzame berg. Beladen met grote hoeveelheden voedsel en gereedschap, gingen de pony’s reeds voort. Een lange weg zou volgen, vandaar de grote hoeveelheden voedsel, met zware beproevingen, vandaar het gereedschap. Tussen Erebor en Moria lag in die jaren namelijk een moeilijk begaanbaar gebied voor dwergen. De rechtstreekse weg door het Demsterwold was niet mogelijk, daar de woudelfen en de dwergen reeds jaren op vijandige voet met elkaar stonden en het woud vol duistere creaturen was. In eerdere jaren hadden Balin, Óin en Ori negatieve ervaringen gehad met het woud. Ze waren er eens gevangen gezet door Thranduil, koning van de woudelfen. Ze hadden geen trek gehad in een hernieuwde confrontatie met de elfen. Ook de zuidelijke route was erg gevaarlijk, omdat de duistere tovenaar van Dol Guldur naar Mordor terug was gegaan en in Mordor vielen hierdoor enige duistere activiteiten te bespeuren. Vijfenveertig jaar voor de reis naar Moria had de witte raad de tovenaar verdreven. Hoewel Dol Guldur nu bevrijd was van Sauron, de duistere tovenaar, waren ook nu nog duistere activiteiten in dit fort. Tegen deze donkere krachten waren grotere krachten nodig om ze voor eeuwig te verdrijven. In Mordor scheen de kracht van de duistere heer weer te zijn toegenomen. Duizenden orks werden in dit land voortgebracht, zoals ook onkruid zich razendsnel vermenigvuldigt. Het zou nog enkele jaren duren voordat de duistere heer volledig herrezen zou zijn, maar een reis via dit bolwerk zou ondenkbaar zijn, ook in deze tijden. De overgebleven optie was de route langs de noordelijke rand van het woud, hoewel deze ook niet zonder gevaren was. De aardmannen mochten vijfenveertig jaar gelden vrijwel uitgeroeid zijn, ze vermenigvuldigen zich sneller dan ieder ander wezen. Wanneer de dwergen te veel richting het noorden zouden afdwalen, zouden ze gevaarlijk dichtbij het hoofdkwartier van de aardmannen uit de bergen komen, berg Gundabad. Hoewel deze boosaardige lieden zich de laatste jaren slechts zelden in de buurt van de dwergen hadden begeven, hadden ze de nederlaag van hun verwanten niet vergeten en waren ze bloeddorstiger en gehaaider dan ooit. Ook was te midden van hen weer een echte leider opgestaan, de grote voorman Rizlig. Hij bezat de bloeddorst van Azog in combinatie met de kracht die een trol benaderde. Boze tongen hadden reeds het nieuws over de zoektocht naar het thuisland van Dúrin, Moria, verspreid en in opdracht van een grotere en boosaardigere macht kregen de aardmannen de taak om de dwergen weg te houden van de relieken of om zelf de relieken te bemachtigen voor de grotere macht. Deze relieken waren reeds jaren spoorloos, maar de populariteit van deze voorwerpen was niet verminderd.
Het gezelschap had de eerste reisdag niet erg op kunnen schieten, daar het landschap ten westen van Erebor woest en heuvelachtig was. Het was overal bebost en heiig en wanneer het gezelschap dacht op te schieten, waren weer moeilijk begaanbare rotsafzettingen op het pad. De pony’s hadden minder moeite gehad met de ongelijke gronden dan de dwergen, die door hun voorkomen ook niet gebouwd waren voor dit soort marsen. Nadat ze een hele dag heuvel op en heuvel af waren gegaan, waren ze toe aan hun verdiende rust. Ze sloegen hun kampementen op onder enkele grote eiken. Dit was een goed idee, omdat ze de pony’s vast konden maken aan de bomen. Zelf begonnen de dwergen na te denken over de weg die voor hun zou liggen en over het beloofde land, Moria. Hoewel allen verheugd waren om Moria weer te zien of voor het eerst te aanschouwen (Loni en Náli en de meesten van de overige dwergen), spookte de legende van de Balrog door de dwergenhoofden. Deze Balrog, Durin’s vloek, was per ongeluk uit de mijnen van berg gehakt. Daar had de Balrog in de grond gezeten, totdat Nár hem uit de berg hakte. Durin’s vloek, de Balrog van Moria, zaaide dood en verderf bij de dwergenpopulatie. Uiteindelijk werden de dwergen geheel uitgeroeid in deze bergen. Zoals dwergen bezongen de kwestie, zoals de gewoonte was. Ik heb niet alles kunnen horen maar een deel klonk als volgt(. Ik heb zelfs nog een duidelijke intonatie kunnen horen):
In de bergen diep,
Waar de Balrog sliep,
Nár hem opeens schiep,
Nu de Balrog liep
Door de gangen diep
Ach, Dúrin zijn vloek,
Naar dwergen op zoek,
Beschreven in ‘n boek
Is Dúrin zijn vloek
Moria, z’n gebied,
Waar niemand hem ziet,
Kende hij verdriet?
Over dwergen niet,
Die hij niet meer ziet
Ach, Dúrin zijn vloek,
Naar dwergen op zoek,
Beschreven in ‘n boek
Is Dúrin zijn vloek
Over d’ oude brug,
Greep hij vliegensvlug
Dúrin zijne rug
Wij gaan nu terug
Over d’ oude brug
Dit gedeelte alleen zou mij al weerhouden van de reis, maar dwergenharten zijn anders ingesteld. Bij deze kleine lieden staat eer hoog in het vaandel, want ze sterven liever in een dapper gevecht dan door ouderdom, hetgeen bij dwergen overigens lang op zich laat wachten. De laatste echte leiders der dwergen, Thrór en zijn kleinzoon Thórin, waren op de dappere manier gestorven, om de legendes over de eerdere koningen maar achterwege te laten. Allen van deze compagnie zouden later op de dappere manier sterven, hoewel dit vele jaren onopgemerkt zou blijven.
Vroeg in de ochtend, de vogels zongen nog niet, vervolgde het gezelschap de reis richting het westen. Vroeg vertrekken was toch iets eenvoudiger gebleken zonder een Hobbit, die voldoende nachtrust en een stevig ontbijt erg op prijs stelde. Los daarvan was een Hobbit als compagnon voor deze reis geen overbodige luxe geweest. Dwergen bleven toch voorspelbare lieden, die ook nu de meest voor de hand liggende weg kozen. Ze hadden de spullen ingepakt om de reis te kunnen vervolgen. Met hun zwaar beladen pony’s begaven ze zich zo langzamerhand richting de landen ten noorden van Demsterwold. De gebieden schenen verlaten, de landen waar eens vele aardmannen huisden en het noordelijke deel van het groene woud binnengingen. Eens hadden hier mensen geleefd, zoals thans te zien viel aan de ruïnes van eerdere bolwerken. In vroegere tijden hadden de mensen van Dal hier kleine uitkijkposten gehad, waar tevens boeren gemeenschappen waren geweest. Nu was het een land van kraaien en andere schimmige wezens.
Lange tijd waren de dwergen, op de vele dieren na, alleen geweest in dit gebied, althans, zo voelde het. Toen, zo uit het niets, zagen de dwergen uit de verte een schim naderen, een grauwe en duistere persoon op een paard. Hij zag er erg onverzorgd en bereisd uit. Toen de figuur op een steenworp afstand was, herkenden Balin, Óin en Óri hem.
‘Het was Gandalf de grijze, de rondzwervende tovenaar,’ zei Balin, in eerste instantie verheugd, maar dat verminderde zeer toen hij er overna begon te denken. De tovenaar stond, ondanks zijn wijze adviezen, al dan niet opgevolgd door de dwergen, bekend als een stormkraai.
Gandalf leek niet op zijn gemak te zijn, hetgeen veelvuldig het geval was. Bij de groep Dwergen aangekomen, sprong Gandalf van zijn paard en hij sprak: ‘Dus jullie wagen de reis naar Moria, dwazen. Onderweg ving ik het nieuws op, zelfs de bomen schenen het te weten. Ik zal niet het hele verhaal, dat mij ter ore kwam, herhalen, maar ik verbied jullie deze weg te vervolgen.’
‘We zullen onze reis voortzetten, we gaan niet terug,’ zei Balin.
‘Ik zag op de weg aardmannen in slagformatie, dwazen,’ sprak Gandalf weer.
Voor een hele poos keken de dwergen zowel de wereld, als elkaar aan, waarna het hele stel koppig naar Gandalf keek.
‘Daar had ik me al op voorbereid. Bespaar me verdere onhebbelijkheden van dwergen! Jullie zullen de weg door het noorden voortzetten, maar wel door de Grijze bergen. Daar zal de vijand jullie niet verwachten en daardoor kunnen jullie mogelijk met een hoop geluk ooit Moria bereiken. Jullie zullen de Dorre Heide moeten doorkruizen om de verborgen pas door de Grijze bergen te vinden, te midden van de twee bergruggen. Hier zullen jullie de bergen ingaan, richting het noorden. Nu heb ik belangrijkere zaken te doen. Bovenal is dit niet mijn reis, vaarwel,’zei Gandalf en hij reed in galop richting het oosten. Enkele woorden als verdomde dwergen, nooit meer en als ik er niet was geweest kwamen veelvuldig in het gemopper van de wegrijdende tovenaar voor.
De dwergen stonden ietwat verbijsterd om zich heen te kijken, waarna ze begonnen te ruziën. Ze hadden deze route zeer goed voorbereid en dan kwam deze oude man vertellen, dat zij de weg niet konden vervolgen.
‘Is die oude man de grote tovenaar Gandalf? Hij ziet er niet bepaald uit alsof hij nog een vlieg kwaad kan doen,’ klonk het in de menigte.
‘Ik dacht dat hij allang met pensioen was, we luisteren toch niet naar een krankjorume oude man?’ zei een ander.
Na een tijdje verhief Balin, die een andere mening over Gandalf had, zijn stem: ‘Makkers, er zit niets anders op, we maken een rechtsomkeer.’
‘We zijn helemaal niet gebouwd voor dit soort langstondige reizen met vele omwegen,’ mopperde Loni,’ bovendien wil ik mijn vechtkunsten met de bijl best eens in praktijk brengen.’ Dit laatste was grootspraak, maar het kwam er brutaler uit dan bedoeld was. Tot overmaat van ramp maakte zijn broer het nog erger.
‘We zijn goed bewapend,’ zei Nali en hij haalde heel trots zijn bijl tevoorschijn. Hij had duidelijk de larie van zijn broer niet goed geïnterpreteerd. ‘Ik wed dat die grijze bejaard ons de lol wil ontnemen.’ Hij voelde zich duidelijk in zijn element.
‘Jongens, jongens, ik snap zeer zeker dat jullie je willen bewijzen, maar een echte aardman onder ogen is toch heel iets anders,’ sprak Floi tenslotte. Allen hadden tamelijk moeizaam gekeken, maar de schrijver van het stel schatte het kattekwaad op maat. Een grote uitbrander bleef de jonge broers bespaard, maar een betoog over de schaduwzijde van de gevechten kwam daarvoor in de plaats. Floi, die reeds veel tijden van oorlog en vrede in zijn toch al lange leven had meegemaakt, kon uitgebreid vertellen over de vele manieren die de aardmannen hadden voor het verwonden van de dwergen, daar hij de meester van de overgeleverde kennis was. Hierdoor kwam de groep tot bedaren en Balin kon allen aansporen het door Gandalf uitgestippelde pad te volgen. De groep moest een halve dagmars terugreizen, hetgeen veel gemopper onder de dwergen opleverde, ookal had Floi hen even geleden veel wijzer gemaakt. Wijsheid was iets, wat zo weer weg leek te zinken bij deze dwergen, zoals een zware steen in een rivier. ’s Avonds laat kwam het gezelschap in het dorre gebied ten zuiden van de Dorre Heide, waar ze de nacht zouden doorbrengen.
Eenmaal aangekomen bij de rustplek, konden de jongeren onder het gezelschap de slaap goed vatten. De ouderen, en veelal wijzeren, onder hen waren nog diep in vergadering over het preciese plan voor de aangepaste reis. Hetgeen de concentratie enigszins verzwakte was de aanblik van de eenzame berg. Waar men een dag geleden afscheid had genomen van deze voor hen wonderschone aanblik, ontroerde de hernieuwde confrontatie de meesten duidelijk. Terugkomend op de plannen voor de komende periode, hadden de leiders van de compagnie besloten in ieder geval haast te maken naar de pas. Een groep aardmannen op de hielen was niet goed voor het gemoed, zeker niet in zo’n vroeg stadium van de reis. Terwijl ze de gedachte aan een confrontatie met deze aardmannen uit hun geest probeerden te verdrijven, vatten ook de meesten van de ouderen slaap.
De volgende ochtend vertrok het gezelschap richting de Dorre Heide, waarvoor ze eerst een bergrug hadden moeten doorkruizen. Daar de bergrug in deze contreien minder geplooid was, leverde dit geen noemenswaardige moeilijkheden op. Wel was het nog een heel karwei geweest het gezelschap in zijn geheel een lage heuvel over te krijgen, waarna de dwergen opnieuw een grijze vlakte, de Dorre Heide, zagen. Aangekomen op deze Dorre Heide, stuitten de dwergen echter op de eerste echte problemen. Zoals in vroegere jaren, leefden hier ook nu nog draken, alhoewel, slechts één draak vloog over de vlakte. Volgens de legenden hadden op deze vlakte eens grotere groepen draken geleefd, maar deze waren grotendeels vertrokken naar het noorden of waren gestorven aan ondervoeding. Toch was deze ene draak voldoende geweest om de dwergen te doen huiveren. Dwergen hadden een fobie voor draken overgehouden aan de legendes van Erebor. Met argusogen zagen ze de draak met zijn majestieke vleugels de vlakte over razen. De dwergen wachtten onder een beschutte overkapping nabij de heuvel die ze net bedwongen hadden tot de draak uit het zicht verdween. De dwergen hadden nu de tijd in overleg te gaan, hoewel lang niet allen daartoe in staat waren. Loni en Balin waren echter hevig in discussie.
‘Balin, laat het los. Ik weet dat je nog een wrok koestert tegen de draken, maar we zijn hier met een ander doel.’
Balin keek met vurige ogen richting de draak.
‘Je hebt gelijk, ik moet verder en we moeten allen verder,’ sprak Balin, waarna hij even zweeg, in gedachten verzonken. ‘Er was een doorgang,’ sprak hij tenslotte half fluisterend.
De weinigen, Floi, Óin en Ori, die nog in staat waren hun angstige ogen van de draak te houden, gaven hun ogen de korst. De vlakte was omgeven door vele soortegelijke overkapte inhammen, hetgeen de zoektocht voor een duidelijke pas niet gemakkelijker maakte.
‘Gandalf had op zijn minst een herkenbaar teken voor de ingang kunnen geven,’ mopperde Óin.
‘Wellicht achtte hij het niet nodig,’ Floi,’ de tovenaar wist wellicht dat een bepaalde gebeurtenis zich voor zou doen.’
Juist op dat moment kwam de zon door de wolken tevoorschijn. Waar de vlakte eerst onder een grote schaduw had gelegen, kwamen nu de fleurige kleuren van de heide tevoorschijn.
‘Kijk, er glinstert daar iets. Het lijkt wel goud,’ zei Ori vol enthausiasme. De ogen van nagenoeg de gehele groep hadden gericht gestaan op de draak, maar nu zagen allen plots dit glinsterende teken. Het leek een deurpost te zijn. Ook de draak begaf zich veelal rond deze plek, omdat het van goud hield. Draken hebben een onbeschijfelijke liefde voor goud, hoewel ze er in onze ogen weinig mee kunnen. De draak vloog nu richting de andere kant van de pas.
Toen waagden ze de grote oversteek richting de ingang van de pas. Ze waren reeds een groot eind gevorderd, toen plotseling de draak weer in het zicht kwam. Deze had hen opgemerkt en kwam reeds naar beneden getorpedeerd. Zeer waarschijnlijk had de draak in geen tijden dwergenvlees geproefd. De dwergen waren genoodzaakt bescherming te zoeken in een nabijgelegen berginham. Ternauwernood waren de dwergen met hun pony’s ver genoeg de inham ingesneld, toen de draak met veel geweld nog steeds naar beneden gesuisd kwam. Deze was niet meer in staat voldoende vaart te minderen en een botsing met de ingang van deze berginham volgde, waarna enkele brokstukken de ingang van de grot verkleinden. De dwergen hadden een klein gelukje gehad; deze draak was te groot om de grot in te kunnen en te vermoeid om de eerste tijd vuur te spuwen. Ook had deze inham enkele zijgangen waar de dwergen veilig waren voor een naderende vuurzee, voor zover dat mogelijk zou zijn. Daar zaten ze dan met hun pony’s, gevangen in een inham van een berg die de Dorre Heide omgaf. Wanneer draken eenmaal hun prooi gezien hebben, laten ze deze niet meer ontglippen. Een draak is in staat te wachten tot de dood door verhongering zou volgen, maar dit duurt vrij lang en dat wisten deze dwergen ook. Náli, die Gandalf niet eerder ontmoet had, begon hun beslissing te bekritiseren: ‘Waarom luisterden we in de naam van Dúrin naar die kreupele oude man, als we reeds de landen aan de westelijke kant van Demsterwold hadden kunnen bewandelen? Wil één van jullie beweren, dat deze situatie ons meer voordeel oplevert?’
Toen zwegen allen, want ze waren het allen eigenlijk wel met hem eens geweest. Toch viel Balin hem tenslotte in de rede, meer uit rationeel oogpunt dan uit zijn hart: ‘Wij mogen een tovenaar niet in de rede vallen, wanneer hij ons iets gebiedt of verbiedt. Hij kan grotere gevolgen overzien dan de stervelingen. We hebben juist gehandeld. Als we westwaarts waren gegaan, had de dood zeker gevolgd. Op dit moment zit het ons simpelweg niet mee, maar er zullen tijden komen waarin we meer geluk hebben. Bovenal hebben we nog voldoende proviand.’
Toen durfde niemand zijn woorden te betwisten en allen zwegen.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.