Hoofdcategorieën
Home » De Hongerspelen » Finnick » 13.
Finnick
13.
Het duurt lang voor ik uitgehuild ben. Tenminste, het voelt lang, maar een minuut zou een uur kunnen zijn en ik zou het verschil niet merken. Ik weet dat ik nu live te zien ben op elk scherm in Panem en ik vraag me af wat ze van me denken. Vinden de sponsors het vertederend, hartverscheurend, zitten de Capitoolkijkers aan hun schermen gekluisterd? Dat kan me niet schelen. Het is District 4 waar mijn gedachten steeds weer naartoe vluchten. Mijn familie, de ouders van Loryn, Alden, Maya, mijn vrienden, Stella... Verafschuwen ze me al? Vervloeken Loryn’s ouders me op dit moment omdat ik hen ook hun jongste dochter heb ontnomen? Ik was niet goed genoeg, ik kon haar niet redden-
Ik heb haar vermoord.
Loryn.
Ash.
Ridley.
Sibell.
Ik laat het kleine, dode lichaam voorzichtig los en leg haar in het gras. Mijn handen zijn bloedrood. Hoe kan ik met deze handen ooit nog mijn zusje omhelzen?
Boven me hoor ik het ruisen van de hovercraft. Ze komen haar halen, mijn afscheid heeft lang genoeg geduurd. Een laatste keer strijk ik haar haren achter haar oor, schik het halssnoer met de schelp mooi over haar borst, dan kom ik overeind en keer haar mijn rug toe. Op benen van zeeschuim strompel ik een paar meter bij haar vandaan. Het ruisen wordt luider, de klauw wordt neergelaten en plukt haar uit het gras. Ik kijk niet om, ik wil haar niet zien verdwijnen.
Het geluid van de hovercraft sterft weg en ik ben eindelijk volkomen alleen. Ik leg de rugzak af, gooi mijn speer en mijn hakmes op de grond en laat me voorover vallen. Ik maak mezelf zo klein mogelijk, armen om mijn knieën gevouwen, mijn kin tegen mijn borst gedrukt. Het klapperen van mijn tanden vibreert door mijn hele lijf. Het is opgehouden met regenen, registreer ik vaag.
Een uur gaat voorbij, dan nog een. De namiddagzon breekt door het wolkendek en de stralen zinderen in de vochtige lucht. Ik heb dorst. Ik heb honger. Ik beweeg niet.
De Beroeps hadden me kunnen vinden, de Spelmakers hadden honderd slangen en alligators en God mag weten wat nog meer op me af kunnen sturen, het enige waar ik aan kan denken is dat ik Loryn een belofte heb gedaan die ik niet zal kunnen nakomen. Ik heb niks meer om op te offeren, niks meer om voor te vechten. Ik heb al mijn grenzen gebroken om tot de ontdekking te komen dat er zich aan de andere kant enkel duisternis bevindt.
Een zacht piepgeluidje boven mijn hoofd, het geluid van een parachute die neerdaalt. Hoe graag ik ook wil opgeven, in reflex open ik mijn ogen en rol me op mijn rug. En wat ik zie, zet mijn hart in brand.
Ik durf het niet te geloven tot ik mijn bevende vingers om de glanzend zilveren steel sluit, maar het is geen hallucinatie. Het is echt, en het is het mooiste wat ik ooit gezien heb. In mijn handen rust een drietand.
Mijn hartslag begint aan een wilde galop wanneer ik met het wapen in mijn hand oprijs uit het gras. Ik kan het niet bevatten, dit is ongezien, dit moet met voorsprong het duurste sponsorgeschenk zijn uit de geschiedenis van de Hongerspelen. Er gaat een dodelijke schoonheid uit van de elegant gevormde vork en ik kan zo zien dat de tanden vers geslepen zijn.
Ik zwaai de steel langzaam rond en een lach van puur plezier kruipt over mijn lippen. Nog een rondje, sneller, sneller. Het staal zingt en de warme lucht trilt om me heen. Mijn ogen kiezen een plek in het gras waar de rode aarde doorschemert, dertig meter verderop. Ik werp de drietand en hij zeilt door de lucht in een perfecte boog, komt moeiteloos neer waar ik hem wilde.
Wanneer ik de drietand uit de grond trek en de punten schoonveeg aan mijn hemd, valt me iets op. Dit is meer dan een professioneel gesmeed en geslepen wapen, dit is letterlijk perfect. Te perfect. Alles, de lengte van de steel, het gewicht, de balans, het is allemaal op mijn maat gemaakt. Dit is gecreëerd met mij in gedachten.
Het duizelt me. Ik moet onvoorstelbaar invloedrijke en welgestelde sponsors hebben, dat ze dit voor elkaar konden krijgen. Of heel veel verschillende sponsors. Zijn er echt zoveel onbekenden die mij willen helpen winnen? Ik weet dat het Capitoolinwoners zijn, dat ze mij steunen voor alle verkeerde redenen en dat ik hen zou moeten verachten, maar even ben ik toch ontroerd. In één klap vergeet ik de wanhoop en de leegte die me net nog aan de grond geketend hield en mijn hele lijf komt opnieuw tot leven.
Ik ben de grenzen van honger, dorst, vermoeidheid en vernedering ver voorbij. Ik heb duizend verschillende angsten geproefd. Ik heb levens genomen. Ik heb de waanzin tegen me aan voelen schurken, spinnend, bedelend om een weg naar binnen. Ik heb dat ene gedaan wat ik niet voor mogelijk hield. En ik heb opgegeven. Heel even, slechts een paar uur, was ik bereid om te sterven. Eindelijk ben ik gereed voor de Spelen. Niets meer te verliezen. Klaar om te winnen.
Ik druk mijn lippen tegen het gladde, koele metaal van de vork. De drietand is meer dan een stuk gereedschap, de komst van de parachute heeft een vonk geslagen ergens diep in mij en een razend vuur legt alles in de as. Nu alles is weggebrand, blijft enkel mijn belofte over.
‘Beloofd is beloofd,’ mompel ik. Ik gooi de rugzak over mijn schouders en verzamel mijn wapens. Even twijfel ik, dan plant ik de speer in de grond op de plaats waar haar bloed de aarde donker kleurt. Een rilling kruipt over mijn hart. Ik wens dat ik haar halssnoer had bijgehouden maar daar is het nu te laat voor. Mijn zeepaardje zal moeten volstaan.
Met het hakmes aan mijn riem en de drietand in mijn rechterhand verdwijn ik tussen de bomen.
Ik baan me een weg door het moeras tot de schemering invalt en ik noodgedwongen mijn kamp moet opslaan. Ik voel me nog niet moe, ondanks de afschuwelijke dag en het verdriet dat al mijn energie heeft weggevreten. Mijn lijf draait op een combinatie van adrenaline, moordlust en mijn pas herwonnen overlevingsinstinct, maar ik weet dat ik zal instorten zodra de vonkjes in mijn bloed uitdoven en de vermoeidheid kan doordringen.
Dit is niet het moment om roekeloos te worden, dus ik dwing mezelf om een stuk droog land uit te kiezen waar ik de nacht kan doorbrengen. Een deel van me wil doorzetten, dwars door het waterland naar de hoorn trekken en de overgebleven tributen één voor één uitroken. Het bloeddorstige stemmetje maskeert alles wat ik niet wil voelen, alle lege plekken in mijn ziel waar de Arena er stukken uit heeft gescheurd. Al lopend kan ik de dromen voorblijven. Zodra ik ga liggen zullen hun schreeuwen alles overstemmen.
Ik vind een vierkante meter droog land beschut door één enorme boom en begroeid met hoge varens. De takken zouden meer beschutting bieden voor de gevaren op de grond maar het idee van klimmen brengt een herinnering naar boven aan Loryn en het meisje van 8 dus ik vertik het. Ik nestel me tussen het groen en glip in mijn slaapzak.
Mijn voedselvoorraad slinkt alarmerend maar toch bewaar ik niks voor morgen. De laatste korst brood en de voorraad geroosterd slangenvlees is mijn avondmaal, weggespoeld met water en een paar stukjes gedroogd fruit. Opeens ben ik zo uitgeput dat ik nauwelijks nog de kracht heb om de fles opnieuw te vullen en mijn rugzak vertrekkensklaar te maken. Ik krul me op tegen de boomwortels zonder de drietand los te laten en sluit mijn ogen. De vierentwintig tributen zijn teruggebracht tot acht, wat wil zeggen dat de familieleden en vrienden van de overlevers op dit moment voor de camera’s worden gesleurd voor interviews. Neen, niet denken aan thuis, helemaal niet denken, ogen sluiten. Misschien kan ik in slaap vallen voor...
Het volkslied speelt en ik kan onmogelijk niet kijken. Loryn’s Capitoolfoto verschijnt pal boven me, haar boze ogen flikkeren elke denkbare pijn door me heen, maar het is niet genoeg om me te verdoven tegen het volgende gezicht. Ash, die amper een jaar ouder was dan ik. Hij verdwijnt, maar de helwitte projectie staat op mijn netvlies gebrand. Telkens wanneer ik met mijn ogen knipper zie ik hem verschijnen, een fractie van een seconde. Als ik me concentreer kan ik het beeld veranderen in het gezicht van zijn zus, het hysterische meisje tijdens de Boete in 12. Ik heb haar broer afgemaakt zonder verpinken en het dringt nu pas tot me door.
De slaap overvalt me. Ik glijd weg en de nachtmerries volgen, schreeuwend met de stemmen van de doden.
Ik schrik wakker en mijn droom lost op als rook in het donker. Gedesoriënteerd schiet ik overeind uit mijn slaapzak, even denk ik dat ik me alles van de voorbije dagen heb ingebeeld en dat het mijn eerste ochtend in de Arena is, op het eilandje met de alligator. Dan voel ik de steel van de drietand en de boomstam tegen mijn rug en ik weet weer waar ik ben.
Toch voelt deze ochtend gelijkaardig. Er hangt dezelfde soort spanning in de lucht die mij toen waarschuwde voor de alligator. Ik weet niet wat mijn instincten deze keer oppikten maar iets heeft me doen opschrikken en het moet wel dichtbij zijn.
Boven me. Geritsel in de takken. Mijn hart begeeft het en mijn adem stokt in mijn keel. Hoe hoog zit het? Is het een dier, een tribuut, een valstrik van de Spelmakers? Ik durf me niet te bewegen, waag het zelfs niet mijn hoofd te draaien. Ik luister zo ingespannen dat de gewone geluiden van het moeras oorverdovend lijken.
Daar is het weer. Ritselingen, een twijgje dat knapt, dan stilte. Het is alvast niet de wind, er zit een levend iets in de boomtoppen. Het bos is hier zo dicht en het geluid zit zo hoog dat ik niet met zekerheid kan zeggen uit welke boom het komt maar ik neem geen risico en blijf doodstil staan. Met een beetje geluk heeft het –wat het ook is- mij nog niet opgemerkt.
Het beweegt. Het geluid sluipt door de takken, het is nu vlak boven me en ik maak me klaar om de onvermijdelijke aanval af te slaan, maar er komt niks. En het geluid zit nu iets meer naar links, het draait weg van mij. Ik adem trillend in en uit en waag een blik.
Het moeras is donker maar de nachthemel is wolkeloos. Maanlicht speelt tussen de takken en tekent zilveren plassen op het water. In het schijnsel zie ik een dofgrijze schaduw over een hoge tak kruipen, overduidelijk een mens. Dan een tweede schaduw. In reflex duik ik dieper weg in de beschutting van mijn boom. Twee tributen, nauwelijks vijf meter boven me.
Ik voel het bloed pompen in de vingers van mijn rechterhand, verstevig mijn grip om de steel van mijn drietand. Wie zijn het? De Beroeps? Neen, die zijn allemaal te groot en te zwaar om zich zo stil voort te bewegen. De eerste figuur is overduidelijk een meisje en wanneer ze naar de volgende tak klimt en het maanlicht over haar vlasblonde haar en broodmagere lijf streelt, herken ik haar. District 9.
Tijdens de trainingen vielen zij en haar districtgenoot me op omdat ze er allebei zo uitgemergeld uitzagen dat het een wonder was dat ze overeind bleven staan met een zwaard in hun handen. De arena heeft ook het laatste vlees van haar botten gestolen en nu is ze weinig meer dan een skelet, maar toch lijken haar bewegingen niet onzeker. Ze lijkt eerder op een insect dan op een meisje zoals ze zich op handen en voeten door de boomkruinen beweegt. Chloe, valt haar naam me in.
De tweede gedaante is de jongen van District 10. Klein, op Loryn na waarschijnlijk de kleinste tribuut van dit jaar. Hij is minder zelfzeker op de dunne takken, maar blijkbaar heeft het leven in een district van veehouders hem toch één en ander geleerd over evenwicht. Wanneer hij zich in het licht begeeft, zie ik een filterfles aan zijn riem bungelen, naast een lang mes.
Ik kan een kleine glimlach van bewondering niet onderdrukken. Apart zijn ze geen van beide het soort tributen waar veel sponsors hun vertrouwen in zouden stellen, maar samen hebben ze het tot de laatste acht gehaald. Hun districtpartners zijn gedood tijdens het bloedbad op de eerste dag en misschien hebben die twee zich onmiddellijk bij elkaar gevoegd op goed geluk toen ze wegvluchtten van de Hoorn of zijn ze elkaar later tegen het lijf gelopen, maar het is duidelijk dat ze al even een team vormen. Ze bewegen zich voort als twee delen van eenzelfde wezen en communiceren zonder woorden.
Ze dragen ook geen van beide schoenen, merk ik. Ze vertrouwen op de grip van hun handen en voeten op de boombast. Ik durf erom wedden dat die twee sinds het begin van de spelen nauwelijks het water geraakt hebben. Dit is ongetwijfeld hoe ze het zo lang hebben volgehouden: in plaats van te vechten en als idioten rond te rennen in een moeras dat wemelt van de monsters, zijn ze in de dichte boomkruinen verdwenen en sluipen ze al dagen aan een stuk een etage hoger rond. Ze kunnen elk gevaar van meters ver zien aankomen en zolang ze zich koest houden merkt niemand hen op. Passerende tributen zijn stuk voor stuk te druk bezig met het troebele water onder hun voeten om naar boven te kijken. En meer dan een mes, een waterfles, en de plantenkennis van een tribuut uit District 9 hebben ze niet nodig om te overleven.
Ondanks mijn bewondering herinner ik me mijn belofte en besef dat deze twee ook moeten sterven als ik ze wil nakomen. En hoe sneller hun foto in de lucht verschijnt, des te eerder kan ik naar huis. Misschien maakt de drietand het makkelijker om de tributen weer als haaien te zien, misschien ben ik te uitgeput om me nog verscheurd te voelen over het nemen van mensenlevens. Hoe dan ook wacht ik tot ze nog een paar bomen voorsprong hebben, prop dan de slaapzak in mijn rugzak en zet de achtervolging in.
De rest van de nacht sluip ik achter het tweetal aan. Ik hou een veilige afstand, zo veilig dat ik hen een paar keer uit het oog verlies en hen enkel door puur geluk weer op het spoor kom. De hele tijd weeg ik mijn kansen af. Kan ik hen raken met mijn drietand? De afstand is geen probleem, maar door de boomtakken heb ik nooit een zuivere linie en als ik mis, riskeer ik mijn wapen te verspelen. Ik zou zelf ook in een boom kunnen klimmen op zoek naar een betere positie, maar de takken en twijgen waar die twee zich op wagen kunnen mijn gewicht nooit dragen. Eén krakend twijgje en ik verraad mijn positie. Niet dat ik bang ben voor een gevecht, het mes lijkt hun enige wapen te zijn en uit hun gedrag blijkt duidelijk dat ze eerder vluchters dan vechters zijn, maar in een arena is niks zeker, en bovendien wil ik een luidruchtige achtervolging vermijden als het enigszins kan. We zijn veel dichter bij de Hoorn en het kamp van de Beroeps dan ik leuk vind.
Het eerste ochtendlicht breekt door het bladerdak en ik sjok nog steeds door kniehoog water, piekerend over een onoplosbaar vraagstuk. De bomen zijn hier hoger maar de begroeiing is minder dicht dus mijn zicht is een stuk beter. Ik weet dat ik één van hen probleemloos zou kunnen raken vanuit deze positie, maar wie? De ander zal het ongetwijfeld op een gillen zetten, en als ik mijn drietand niet snel genoeg weer te pakken krijg en de Beroeps komen op de commotie af, moet ik me ongewapend tegen hen verdedigen. Zelfs als ik geluk heb en ze sleuren elkaar in paniek van de takken, is het risico te groot dat ik mijn wapen kwijtraak.
Knarsetandend van frustratie trek ik me dieper terug tussen het groen en staar naar hen, hoog en droog in hun boom. Ik zou hen naar de begane grond moeten dwingen, maar hoe doe ik dat zonder mezelf te verraden? Door de regenval van de laatste dagen is er nauwelijks nog droog hout te vinden, anders had ik kunnen proberen om het kreupelhout in brand te steken…
Mijn ideeën over het stichten van een moerasbrand versplinteren wanneer een projectiel de jongen van 10 zonder waarschuwing op zijn slaap treft. Hij gilt, maait wild met zijn armen maar zijn voeten glijden onverbiddelijk weg en hij valt zes meter naar beneden. Zijn schreeuw eindigt in een misselijkmakende dreun wanneer zijn lichaam op de boomwortels terechtkomt. Ik word een steen in het water.
‘Briar!’ De stem van Chloe is vervormd door hysterie. Ze roept zijn naam nog een keer, maar er komt enkel een kanonschot als antwoord. Toch klauwt ze zich langs de stam omlaag naar hem toe, zonder enige bekommernis om haar eigen veiligheid. Ze moet weten dat het te laat is, maar toch schudt ze hem heen en weer bij zijn schouders en gilt zijn naam, opnieuw en opnieuw, tot haar stem breekt onder een snik en ze met gierende uithalen begint te huilen over het lijk van de jongen die een minuut geleden nog haar teamgenoot was. Huiverend wend ik mijn blik af van het tafereel dat brandt als zout in mijn eigen verse wonden en speur in het rond op zoek naar het echte gevaar: de bron van het projectiel.
Het was geen pijl, het zag eruit als een steen. En hij kwam niet van beneden op hen af maar recht vooruit en van mijn rechterkant. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes, en dan zie ik haar, hoog in een boom en gecamoufleerd door overhangende bladeren. Als ik niet had geweten waar te zoeken, had ik haar nooit gezien: de laatste tribuut, het meisje van District 6. In haar rechterhand houdt ze een katapult, haar linker heeft ze vertwijfeld voor haar mond geslagen. Het is duidelijk haar eerste dode en ze was niet voorbereid op de terugslag, en Chloe’s tranen maken het alleen maar erger.
Chloe stopt abrupt met huilen en heft haar hoofd op. Doodsangst kruipt over haar gezicht, en ik hoor het ook. Rennende voetstappen in het water. Ver weg, maar ze naderen snel en ze komen recht op haar af. De Beroeps zijn op jacht. Jammerend laat Chloe Briar los en ze vlucht weg door het water. Ze vergeet zelfs het mes aan zijn gordel mee te nemen. Het meisje van 6 verdwijnt ook weer in haar cocon van groen. Ik kruip verder achteruit zodat ik in een wijde boog achter de Beroeps door kan trekken, maar ik vlucht niet weer weg naar een uithoek van de Arena. Ik ben klaar met vluchten. Als ik deze Spelen wil winnen, moet ik de jager zijn.
Ik zit verscholen in een boom aan de rand van de open plek. De gouden Hoorn schittert in het zonlicht maar er is geen teken van leven in het kamp van de Beroeps. Een uur geleden is Chloe’s kanon afgegaan en ze zijn nog steeds niet terug. Ofwel heeft Chloe hen verteld over de steen, of ze zijn zelf tot de conclusie gekomen dat er nog een tribuut in de buurt moest zijn dus ze kammen met z’n vieren de omgeving uit.
Ik zou hun kamp kort en klein kunnen slaan, al hun voorraden vernietigen, maar ik wil mijn aanwezigheid nog even niet kenbaar maken. Ik wacht wel. Ik ben geduldig. Laat ze maar jagen en energie verbruiken. Ik kies mijn perfecte moment uit om toe te slaan, en ze hebben geen idee.
Tussen de takken van mijn schuilplaats staar ik ingespannen naar het eilandje met de Hoorn. Op mijn schoot ligt een stapel stevige lianen die ik verzameld heb. Mijn vingers kennen de knopen blindelings. Stevig. Soepel. De gouden weerspiegeling van de Hoorn danst over het water. Een laatste knoop en het net is af. Nu rest er enkel nog wachten.
Niet slaan! Het duurde lang, I know, niet pijn doen! Examens en werken en aliens en yeti's en zo. Nu vakantie. Nu hopelijk sneller en meer. Beloofd. Zeur maar als het te lang duurt!
Oh, btw: Finnick heeft nu ook een cover, zie beginpagina. En per hoofdstuk post ik daar ook een link naar een bijpassende foto. Of een slechte foto, als ik niks beters vond. Y'all can go see for yourselves.
I send all my lovin' to you. <3
Reacties:
Ah, wat een heerlijk begin van mijn dag. Ik ben altijd heel blij als ik zie dat je weer iets gepost hebt. Het leest heerlijk.
Mwiiii ik ben zo benieuwd naar hoe hij het tegen de Beroeps op gaat nemen en wat hij gaat doen met het net en hoe het af gaat lopen, want ik vrees dat we daar wel naar toe werken met nog maar zes tributen over.
Ik wacht smachtend op het volgende stuk haha
Ik ben echt een slecht mens. Want ik lees dit nu pas. En ook omdat ik bloeddorstige, plottende Finnick veel leuker vind dan bezorgd om Loryn Finnick.
De transformatie met de drietand was wonderlijk bedacht en nog wonderlijker uitgeschreven en er waren momenten dat ik dacht weer bij in de arena te zitten en takken te horen kraken boven mijn hoofd.
Jouw grootste talent is om alles levensecht te laten voelen en dat komt in Finnick mooi tot z'n recht.
Ik kijk uit naar de volgende.