Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Hammonds Iland » De vlucht van de Galliminus

Hammonds Iland

11 juli 2014 - 22:33

4735

1

298



De vlucht van de Galliminus

De Gallimimus is een tweepotige herbivoor die leefde in het late Krijt. Van deze dinosaurus zijn diverse complete skeletten weergevonden waardoor wetenschappers zich een goed beeld hebben gevormd over het uiterlijk en de gewoontes van het dier. Vermoedelijk kwamen Gallimimussen voor in kuddes, die zowel uit volwassen, als jonge dieren bestonden. In tegenstelling tot andere planteneters beschikte deze soort niet over hoorns, stekels of een enorme omvang om roofdieren af te weren. Maar met hun lange achterpoten en goed uitgebalanceerde staart konden ze met gemak predatoren te slim afzijn als het aankwam op snelheid en wendbaarheid. Dankzij deze uitvinding konden ze vermoedelijk zelfs ontkomen aan de grootste vleeseter uit hun tijd: de Tyrannosaurus rex.

Enkele uren later zat ik met mijn knieën opgetrokken mijn dinoboek te lezen. Het was ondragelijk heet en het liefst van al had ik alle cola uit de automaten gehaald en over mezelf uitgegoten. In plaats daarvan wapperde ik met een geïmproviseerde waaier frisse lucht naar me toe en had ik mijn haar opgestoken om te voorkomen dat het aan mijn rug bleef kleven. De eerstvolgende binnenlandse vlucht verloste me gelukkig van het meeste rumoer: de irritatie kinderen en huilende baby’s werden afgevoerd naar het vliegtuig en lieten een zalige stilte achter. Ik sloeg een pagina om in mijn boek en keek vlug even in het rond, de ruimte was bijna leeg op enkele verdwaalde zielen na: een politieagent stond wezenloos voor zich uit te kijken, een man met een zwart hemd en dito broek zat in de hoek en keek me schattend aan door de brilglazen van zijn zonnebril, enkele oudere vrouwen waren op hun dooie gemakje de vloer aan het dweilen.
Ik concentreerde me terug op mijn boek en las verder aan het hoofdstuk over de Gallimimus. Daarin stelden wetenschappers dat deze wezens bedekt waren met een primitief soort veren en vermoedelijk ook aas of kleine reptielen aten. Mijn aandacht werd echter een gevoel van onbehagen, ik keek op en keek vlug in het rond. De omgeving was weinig verandert: ik zat nog altijd in een afgeleefde luchthaven op een harde plastiek stoel, de poetsvrouwen begonnen nu de ramen te zemen en de politieagent geeuwde uitgebreid. Ik wou me terug verdiepen in de leefgewoontes van de Gallimimus, maar ik kon het niet laten om mijn omgeving nog eens op te nemen. Nu zag ik wel enige verandering: de man in het zwart zat niet meer in de ene hoek, maar in de andere en zijn zonnebrilglazen waren strak op mij gericht. Ik slikte en wende vlug mijn blik af. Wees kalm, zei ik tegen mezelf die kerel mag zich toch verplaatsen? Maar mijn buikgevoel protesteerde hier hevig tegen. Weer sloeg ik een pagina om en begon foto’s te bestuderen van verschillende vondsten. Maar hoe meer ik me trachtte te verdiepen in de literatuur en de afbeeldingen van mijn boek, hoe moeilijker het werd. De reden was: de man in het zwart. Niet dat hij me stoorde of zo, maar hij haalde me om een of andere onbekende reden het bloed vanonder mijn nagels. Het ene moment zat hij nog in die “andere” hoek, het volgende ogenblik had hij zich verplaatst naar een plaats achter mij, tien minuten later verscheen hij weer in mijn gezichtsveld toen hij tegenover me kwam zitten op een manier die me uiterst irriteerde. Wie was die kerel in godsnaam? Waarom gedroeg hij zich zo vreemd? En waarom droeg hij in godsnaam een zwart hemd met lange mouwen en dito broek in dergelijke hitte? Was hij getikt of hield hij ervan om te zweten als een otter? Hij staarde me aan, niet dat ik dat kon zien, want zijn zonnebril verborg zijn blik voor me. Mijn irritatie sloeg om in regelrechte ergernis: ik wou van die weirdo af en vlug! Enkele minuten later hield ik het niet meer uit. Ik stond op griste mijn spullen bijeen en beende ietwat nijdig naar het wc. Weer ging ik naar het wc en na afloop verfriste ik me of eerder ik verbruikte een kilo vochtige doekjes om alle overtollige transpiratie weg te krijgen. Na een kwartier kwam ik weer uit de toiletten in de volste overtuiging dat die vreemde kerel ditmaal een plaatsje had uitgekozen dat verder van de mijne was. Tot mijn grote frustratie zat die onnozelaar op mijn oude plek. Ik kneep mijn handen tot vuisten en had hem liefst een oplawaai van jewelste verkocht, maar ik hield me in. Met driftig tikkende pumps passeerde ik hem, met de borst vooruit en mijn neus in de lucht, vastberaden om het plaatsje in te pikken dat het verst van hem verwijdert was. Even later zat ik effectief op het zitje dat het verst verwijdert was van mister Black, maar toen ik terug mijn boek wou nemen en opkeek, zat ik oog in oog met hem. Hij had zich doodleuk op de plaats tegenover me gezet! Over brutaliteit gesproken!
Ik wou opstaan en weggaan, maar hij gebaarde dat ik moest blijven zitten. Na hem enkele ogenblikken verbluft te hebben aangestaard, besloot ik om dat dan ook maar te doen en in ruil extra boos naar hem te kijken. Hij ontving mijn niet bepaald vriendelijke blik met gegrinnik:
‘Donaldo Duck,’ stelde hij zichzelf joviaal voor en hij stak zijn hand uit. ‘Maar hou het maar bij Ian Malcolm.’
‘Donaldo DUCK?’ flapte ik uit voor ik er erg in had. Ik sperde mijn ogen open, vandaag had ik mijn dagje wel: uren gestrand in de verloederde luchthaven van een of ander bananenrepubliek dat me om een of andere onbekende reden weigerde, me vervolgens een ongeluk zweten tijdens het wachten op de volgende vlucht huiswaarts en als klap op de vuurpijl zat ik nu opgescheept met een of andere bizarre kwast die bij overmaat van een ramp luisterde naar een naam als Donaldo Duck. Voor de mensen die het rats vergeten zijn of nog nooit een fatsoenlijke les Engels hebben gehad: Duck is Engels voor “Eend”.
Donaldo Duck grijnsde breed naar me en kon zijn lol blijkbaar niet op.
‘Merkwaardig niet?’ polste hij. ‘Maar ik kan je toevertrouwen dat de douaniers er veel minder mee inzaten dan jij… Mochten ze weten dat ik ook luister naar Ian Malcolm zou het heel anders geweest zijn.’
‘Hoe bedoel je?’ sneerde ik ijziger dan ik bedoelde en Duck hield ogenblikkelijk zijn mond. Na enkele seconden grijnsde hij echter weer.
‘Het is allemaal afhankelijk van de kans op slagen,’ zei hij toen gespeeld mysterieus. ‘De ene keer heb je meer kans om ergens mee weg te komen dan op een ander ogenblik.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Nou, een naam zoals Donaldo Duck valt doorgaans altijd op. Het zal in de meeste gevallen wenkbrauwen doen fronsen, schampere glimlachjes opwekken of zelfs lachsalvo’s… In sommige uitzonderlijke gevallen word je met dergelijke naam direct verdacht van fraude of een spaak gelopen carrière als komediant. Een naam zoals Ian Malcolm daarentegen is doorgaans geen probleem, slechts enkele ingewijden weten dat die naam synoniem is voor de chaostheorie die vele jaren geleden populair was in wiskundige kringen.’
‘Kunt u me nu eindelijk zeggen waar u naar toe wilt? Donaldo?’ snauwde ik want ik was z’n gezeur over de reacties op z’n uitzonderlijke naam beu gehoord. Ik wou opstaan en weg schrijden maar hij greep me vliegensvlug bij m’n pols en trok me hard terug op de plastieken stoel. Door zijn snelheid wankelde ik en kwakte ik met mijn achterwerk pijnlijk op de harde rand van de plastieken stoel.
‘Wat denk je wel,’ siste ik totaal buiten zinnen op het ogenblik dat er een simpele agent in uniform opdook. ‘Laat me alstublieft uw hand voorspellen, siniorita,’ mekkerde Donaldo op een luide, suikerzoete toon en hij boog zich voorover zodat hij bijna helemaal over me lag. De agent liep nerveus neurend voorbij en wierp vlug een snelle blik op me, zonder me echt in zich op te nemen.
Nu Duck zo dichtbij me was kon ik hem beter opnemen. Hij was duidelijk ergens halverwege de dertig, met een stevige huid die de indruk wekte dat hij nooit echt goed bruinde, maar al lang genoeg in een tropisch klimaat verbleef om toch enige kleur te hebben opgedaan. Zijn gelaat was best knap met twee donkere ogen die opgetogen blonken, een rechte neus, speelse lippen en donkere haren waar slechts enkele grijze haren doorheen zaten. Hij ademde zwaar en zijn blik gleed over mijn jeugdige lichaam.
‘Je moet mijn toekomst helemaal niet voorspellen,’ snauwde ik. Ik sloeg Donaldo’s hand weg en vervolgens schopte ik de rest van zijn taaie lijf ook van me af. Ik fatsoeneerde boos mijn bloes, want het was me niet ontgaan dat zijn blik langer dan nodig in mijn decolleté was afgezakt.
Duck grimaste verontschuldigend.
‘De verre toekomst moet ik je misschien niet voorspellen, omdat niemand –zelfs ik niet- die kan voorspellen,’ murmelde hij. ‘Maar volgens mij kan ik je perfect het hoe en waarom van de hele nabije toekomst voorspellen.’
‘Hoe ga je dat dan doen?’ beet ik hem agressief toe.
Hij zuchtte vermoeid en wreef zijn hand door zijn glanzende zwarte haren. ‘Als je terug zou neerstrijken op je zitje en je niet verder verdacht zou gedragen, zou ik het maar al te graag doen. Maar dan moet je eerst mijn raad opvolgen juffrouw Hammond.’
Eerst staarde ik hem aan, besefte toen dat ik inderdaad overeind was gesprongen en toen ik opkeek naar het punt waar de douaniers bagage controleerden zag ik dat ze bijna allemaal onze richting uitkeken. Vlug deed ik alsof ik een vies beest op mijn kleding afklopte en ging vervolgens weer fraai zitten. Na enkele ogenblikken verslapte hun belangstelling voor me. Het viel me op dat er tussen de douaniers ook enkele politieagenten stonden.
Donaldo Duck die mijn blik had gevolgd knikte zachtjes. ‘Er zijn inderdaad ook agenten bijgekomen.’
‘Maar hoe?’
‘Ze zijn hier voor jou,’ zei Donaldo Duck en zijn speelse manier van doen was plotseling verdwenen, als sneeuw voor de zon, terwijl hij me recht in de ogen keek. ‘Jij staat in Costa Rica te boek als staatsvijand nummer zoveel en moet ogenblikkelijk worden gearresteerd wanneer je het land probeert in te komen.’
Geschokt keek ik hem aan.
‘Het heeft allemaal te maken met je verleden, je heden en je toekomst.’ Zei Donaldo Duck op een toon alsof hij één plus één is twee wou uitleggen. ‘Om te beginnen stam je in rechte lijn af van John Hammond wat niet altijd handig is en al helemaal niet als je onverwachts afreist naar Costa Rica. Ten tweede is John Hammond zowat staatsvijand nummer één van Costa Rica nadat hij in de jaren negentig voor een groot schandaal zorgde en dit bananenrepubliekje een jaarinkomen aan bananen koste. Ten derde bevind je, je momenteel in het bijzijn van een van John Hammonds handlangers of eerder gezegd onfortuinlijke raadgevers die Hammond zijn willetje moesten inwilligen en daardoor medeverantwoordelijk wordt gesteld voor de fiasco waarin alles ontaarde. Ten vierde bevind er zich nog één eilandje voor de Costa Ricaanse kust die in privéhanden is van je familie en waar niemand de afgelopen tien jaar mocht komen en als het aan deze overheid ligt zal er niemand de eervolgende miljoen jaar nog een poot aan wal zetten. Ten vijfde: ja, ik keek zopas in je decolleté en neen ik heb er geen spijt van. Ten zesde: mocht je het afgelopen kwartier degelijk naar me geluisterd hebben dan zou je doorhebben dat mijn naam niet Donaldo Duck was, maar Ian Malcolm en zou je beseffen dat ik in hetzelfde schuitje als jij zou zitten mocht ik niet over een valse identiteit beschikken. Ten zoveelste: al dat gespuis bij de douane is aan het wachten tot er een speciale brigade komt om je in de boeien te slaan, de enigste reden dat ze dat niet ogenblikkelijk hebben gedaan.’
Na dat gezegd te hebben slaakte hij een tevreden zucht en leunde hij ontspannen achterover in zijn zitje. Hij deed zijn hoed wat voor zijn ogen en verviel in een ogenschijnlijke vredige slaap. Ikzelf zat er verstijfd van schrik. Slechts één vraag teisterde mijn wezen: hoe in hemelsnaam?
‘Hoe in hemelsnaam, weet je dat allemaal?’ fluisterde ik geschokt en met iets van ontzag in mijn stem. ‘Hoe weet je wie mijn grootvader is? Weet je dan ook wat er al die jaren geleden is gebeurt? Jezus, dat weet ik zelfs niet meer.’
Een glimlach sierde Ducks mond. ‘Als je echt goed had geluisterd, wist je nu wel dat ik Ian Malcolm ben.’
Bij het horen van de naam hapte ik naar adem. ‘Ian Malcolm,’ zei ik harder dan verwacht en bij de douane keken ze weer onze kant op en Duck verstijfde onbewust.
‘Die naam ken ik! U was degene die grootvader een nieuw softwareprogramma zou ontwerpen. U was een befaamd wiskundige en u verdiende uw geld door wereldwijd computers en programma’s aan te passen aan uw wiskundige modellen.’
Ditmaal ontstond er in geen tijd een triomfantelijke grijns op het gezicht van de vreemde Donaldo Duck. ‘Blij dat je dat nog weet,’ zei hij geamuseerd. ‘Als je ik het goed voorheb is dit trouwens niet onze eerste ontmoeting. Toen je grootvader me inviteerde op zijn privé-eiland ben ik nog langsgegaan bij je moeder Yvonne Hammond. Ze woonde toen nog langs de kusten van Costa Rica waar ze veldonderzoek deed naar de reptielen en amfibieën. Jij en je broer woonden toen nog bij haar in, maar jullie waren amper zes jaar oud. Ik en je moeder hebben toen een lang gesprek gehad, waarin ze me waarschuwde voor de gevolgen mocht ik ingaan op het verzoek van je grootvader om voor hem te werken. Jong en onbezonnen als ik was sloeg ik haar goede raad in de wind en ging ik toch naar het eiland van je grootvader.’
Malcolm grinnikte. ‘Je moeder had het echter niet nog meer bij het rechte eind kunnen hebben: binnen de maand stond ik hier niet alleen geseind als de grootste misdadiger, ik was zowaar een vijftal keer aan de dood ontsnapt in nog geen weekend tijd!’
Zwijgend keek ik hem aan: de dingen die hij net gezegd had, waren totaal nieuw voor me. Over het project van mijn grootvader dat had plaatsvonden op één van zijn vele privé-eilandjes wist ik amper iets. Het enigste dat ik te weten was gekomen, was dat het een grootst project had moeten wezen, maar door diverse opeenvolgende mislukkingen was het uitgedraaid op een gigantische catastrofe. Rond de tijd van de ramp had mijn moeder samen met mij en m’n oudere broer Costa Rica verlaten. Officieel omdat ze genoeg veldwerk had verricht en een interessant postje had weten te bemachtigen aan een gegoede universiteit, waar ze onder de naam van m’n vader was gaan doceren. Tegen mij en m’n broer had ze dat verhaal ook staande gehouden en zelfs beweerd dat ze haar laboratorium in Costa Rica had verkocht om de financiële fiasco van grootvader te dekken. Dat laatste had ik altijd met verbijstering aanhoort: de laatste jaren van zijn leven was m’n grootvader zowel psychisch als fysiek een wrak geweest, maar hij had nog altijd in een gigantisch slot gewoond met diverse bedienden en raadgevers. Waarom had mijn moeder dan moeten bijspringen om zijn schulden af te betalen? En daarbij: waarom zou mijn moeder zijn schulden moeten afbetalen? Uit bezorgdheid alleszins niet want ze hadden sinds mensenheugenis ruzie met elkaar…
Ian Malcolm keek me schattend aan vanonder zijn zwarte hoed. ‘Het gefladder van vlinders vlakbij de Andes kan ervoor zorgen dat er aan de andere kant van de planeet een tyfoon in alle hevigheid losbarst. Beeld je in dat dergelijke kleine bewegingen van een vlindervleugel zo’n zware gevolgen kunnen hebben en je weet direct waardoor het weer nauwkeurig voorspellen een ramp is.’ Mompelde hij hees. ‘Ieder model - al dan niet ontworpen door de mens – heeft zijn tekortkomingen. Met behulp van de chaostheorie die ikzelf verfijnd heb en in kaart heb gebracht kun je die tekortkomingen afleiden en gedeeltelijk voorspellen, waardoor catastrofes mogelijks uitblijven.’
‘Nou in geval van mijn grootvaders project was het vooral jou theorie die tekort schoot, want uiteindelijk is heel zijn project gekelderd en zit ik hier – zoveel jaren na data nog altijd vast in een luchthaven van Costa Rica.’ Zei ik langs mijn neus weg en Malcolm keek me even schuldbewust aan.
‘Dat laatste komt gewoon vanwege het feit dat sommige dingen gedoemd zijn om te mislukken,’ mompelde Malcolm en hij boog eerbiedig zijn hoofd.
‘Hoe bedoel je?’
‘Simpel… Wat denk je wanneer je een oude bok ziet lopen met een jong grietje van negentien dat stellig beweert dat ze smoorverliefd is op haar zestig jaar oudere vlam? Die belazert ze! Wat denk je als je een of andere wrede dictator hoort zeggen dat hij rechtvaardig is en dat heel z’n volk van hem houdt? Die belazert de hele wereld, heel z’n volk, vooral zichzelf en foltert hier en daar enkele opstandelingen dood.’
‘Maar wat hebben die oude bok, het jonge grietje en die dictator te maken met het project van m’n grootvader?’
‘Simpel: hetgeen hij wou verwezenlijken was te groots. Het was gedoemd om te mislukken net zoals de Titanic gedoemd was om te zinken.’
Een drietal agenten passeerden de plaats waar we zaten en met moeite wist ik mijn blik los te scheuren van Malcolm en me te concentreren op de beveiliging van de luchthaven. Wat ik zag maakte me niet vrolijk: er waren minstens zeven agenten bijgekomen en dat terwijl er nog steeds amper toeristen of andere reizigers waren. Malcolm die mijn blik volgde zei sereen: ‘De kans dat ze plots overijverig worden is zeer groot, we zullen het dringend over je ontsnappingskansen moeten hebben.’
‘Onmogelijk,’ zei ik met een brok in mijn keel ‘Ze zijn met teveel… Ik kan het wel schudden.’
‘Niets is onmogelijk,’ zei Malcolm berispend en hij raakte voorzichtig mijn hand aan. ‘We zullen alleen héél, héél voorzichtig te werk moeten gaan.’
Verbijsterd keek ik hem aan.
‘Hoor eens,’ fluisterde Malcolm ‘Voor jou is het misschien toeval dat je hier bent verzeilt, voor mij is dit geen toeval. Toevallig heb ik een software programma uitgevogeld dat in alle illegaliteit de klantgegevens opvraagt van alle vliegtuigmaatschappijen. Ik wist dus dat je op weg was naar hier, nog voor die snolletjes van de douane het wisten en dat gaf me tijd genoeg om een degelijk ontsnappingsplan uit te dokteren.’
Hij likte zenuwachtig zijn bovenlip waar er wat transpiratie was verschenen.
‘Om te beginnen zal er binnen een kleine drie kwartier een binnenlandse vlucht vertrekken, mijn software systeem beweert dat er een zesentwintig tal mensen van eenzelfde organisatie dat vliegtuig zal nemen. Die mensen zullen ons helpen bij ons plan.’
‘Zesentwintig mensen?’ stammelde ik verbluft. Wat haalde Malcolm zich in zijn hoofd?
‘Ze gaan ons natuurlijk niet actief helpen, maar eerder onbewust,’ knipoogde Malcolm ‘Als de douane je wilt arresteren gaan ze dat doen, wanneer niemand het ziet en niet tijdens de volle spits.’
Ik knikte nadenkend: Malcolms relaas klopte tot nu toe als een bus.
‘Dat spitsmoment kan ieder moment plaatsvinden dus ofwel gaan ze je nu direct arresteren ofwel wachten ze tot kort na hun spitsmoment,’ redeneerde hij verder. ‘Aangezien je nog niet gearresteerd bent vermoed ik dat ze je pas nadien gaan opsluiten. Het komt er dus op neer dat je tussen dit moment en het moment dat de passagiers aan boord gaan er van onder moet muizen. Ik stel voor dat je het drukste ogenblik neemt.’
Vertwijfeld keek ik naar het tarmac dat ver en onherbergzaam leek.
‘Neen, dat is niet je vluchtroute,’ zei Malcolm streng. ‘Je vlucht in een doodlopend straatje als je dat doet. Ze verwachten dat áls je vlucht, je het zult doen door “per ongeluk” een vliegtuig te nemen. Ze denken niet aan het feit dat je ook plompverloren de straat kunt oprennen.’
De wachtruimte van de luchthaven was iets drukker geworden: er kuierden enkele zakenmannen rond en een jonge vrouw met een baby op haar arm voerde een druk telefoongesprek. Mijn gesprekspartner bracht zijn mond naar mijn oor en fluisterde zijn plan gedetailleerd in mijn oor. Verstijfd luisterde ik naar zijn relaas dat hoe langer, hoe vreemder en onrealistischer klonk.
Even later stond Malcolm op en kuierde hij ontspannen naar de wc’s. Ik bleef verweest achter en bladerde nog wat in mijn dinoboek, me pijnlijk bewust van het volledige douanekorps dat me aanstaarde. Mijn keel voelde droog aan dus kocht ik vlug nog een blikje cola uit de roestige automaten. Langzaam en zo nonchalant mogelijk dronk ik de lauwe frisdrank, nauwkeurig waargenomen door het voltallige beveiligingsteam. In tussen tijd was er nog meer volk gekomen: diverse toeristen waggelden nu luid tetterend rond en enkele kinderen bestormden de frisdrankautomaat. Vanuit mijn ooghoek zag ik hoe Malcolm plots de toiletten uitglipte en ik kon mijn lach amper verbijten: Malcolm ging nu gekleed in een korte, ivoorkleurige short die zijn witte benen nog meer accentueerde met daarboven een glasgroen hemd met lichtgroene palmboompjes op. Alsof hij nog niet genoeg modeblunders begaan had zette hij een olijk strooien hoedje op zijn hoofd en staken zijn voeten in sokken met sandalen. Een van de vrouwelijke toeristen stootte haar vriendin aan, wees zonder enige vorm van gene naar Malcolm en maakte overduidelijk een grap over zijn allerminst stijlvolle outfit. Vlug wende ik mijn blik af en observeerde de douanebeambte: ze hadden duidelijk geen oog voor het feit dat Malcolm – als ze hem dan al herkend hadden als de man die zojuist met me had zitten praten – zicht zojuist zo wansmakelijk mogelijk had gekleed. Ik goot de laatste restjes frisdrank naar binnen, kneep het blikje samen met een hand en wierp het in de dichtstbijzijnde vuilbak. Na een paar minuten schraapte ik mijn bagage bijeen en ging ik ook naar de toiletten. De blik van de douane had niet argwanender kunnen wezen. Even later sloeg ik de deur achter me dicht en liet enkele seconden later koud water langs mijn polsen stromen in een poging om mijn groeiende angst onder controle te houden. Goed, als Malcolm effectief was wie hij beweerde dat hij was en al zijn praatjes waar waren dan zat ik behoorlijk diep in de shit. Aan de andere kant klonk alles nogal onrealistisch: waarom zou Costa Rica mij verantwoordelijk achten voor een flater die mijn grootvader zoveel jaren geleden beging? Wat zouden ze met me doen? Me ondervragen en opsluiten? Zo ja, voor hoelang? Ik begon te trillen op mijn benen en besloot om me terug te trekken in de toilethokjes. Ik sleurde mijn bagage achter me aan en begon me om te kleden: ik ruilde mijn jeans shortje voor een lila exemplaar en wisselde mijn doorweekte rode bovenstuk voor een ruimzittend topje met bijpassende rode en paarse strepen. Vervolgens viste ik een sjaaltje uit mijn koffer en wikkelde die rond mijn klamme haren. Als laatste zette ik een zonnebril op mijn neus waarvan de glazen de helft van mijn gezicht bedekte en stak een paar, grote oorbellen in mijn oren. Ik haalde een paar keer adem en hoorde de deur van de toiletten open en dicht gaan, mijn hart klopte direct overuren. Gelukkige blekken het een paar vrouwelijke toeristen te zijn die vrolijk kwetterden over de bezienswaardigheden in het zuiden van het land en hun handen wasten aan de wastafel. Koortsachtig zocht ik al mijn belangrijke spullen tezamen: ik propte een paar slipjes in mijn handtas evenals de helft van mijn EHBO-kit en het dinosaurussenboek. Daarna glipte ik uit het hokje, liet mijn bagage liggen en sloot de deur van buitenaf met een muntje zoals ik had afgesproken met Malcolm. Mijn pumps hield ik bewust aan: behalve zware bottines en ongemakkelijke teenslippers had ik niets anders om aan mijn voeten te doen. Ik kwam uit het hokje en voegde me bij de toeristes die zich volop aan het verfrissen waren een kleine minuut later ging ik samen met hen de toiletten uit. Toen ik de toiletten uitging passeerde een vrouwelijke douanebeambte me rakelings. Haar ogen stonden strak gericht op de inhoud van de toiletten, dus ze merkte me niet op. Ik slikte. Nog even en ze zouden doorhebben dat ik ervandoor was. En dan? Dat simpele zinnetje bezorgde me kippenvel. Gelukkig merkte ik al vlug Malcolm op en de zwerm toeristen dat door de douane trachtte te komen. Een zucht van opluchting ontsnapte me: toch iets dat via plan verliep. Malcolm liet zijn zonnebril iets zakken en knipoogde me toe. In tussentijd begon ik de rijen van toeristen die de inhoud van hun tasjes en rugzakken moest tonen af te speuren, ik zag een mollige vrouw met dezelfde bleke huid als ik: ze kon perfect voor een ouder familielid doorgaan. Resoluut stapte ik op haar af: de vrouw sprak een of ander gebroken soort Engels en zocht blijkbaar naar een verloren gegaan flesje vloeistof in haar gigantische rugzak terwijl de douanebeambten haar chagrijnig aankeken.
‘Ben je zeker dat het niet in zo’n geheim zakje met zo’n ritsje zit?’ vroeg ik behulpzaam en ik kwam naast haar staan.
Ietwat verbaasd keek de vrouw me aan: ze zag knalrood van de hitte en het zweet stroomde over haar nek. ‘Wat? Eh… Kan zijn,’ hakkelde ze verstrooid en ze begon te zoeken ‘Ik geloof dat er in deze tas een stuk of drie zitten.’
‘Meestal zitten ze aan de rugzijde van je tas,’ zei ik vriendelijk en ik hielp haar met zoeken. Vanuit mijn ooghoeken zag ik hoe de vrouwelijke beambte uit de toiletten kwam met een zorgelijke trek op haar gezicht, ze wenkte een paar mannelijke collega’s die ogenblikkelijk de wc’s indoken. Vlug keerde ik mijn rug naar de wc’s toe. In geen tijd vonden we de drie geheime zakjes van de rugzak, maar de verloren vloeistof zat er nergens in. Schijnbaar geduldig onderzocht ik de tas verder, maar inwendig was ik een draaikolk van angst en twijfel. Malcolm was nergens meer te zien, ieder ogenblik konden de douaniers alarm slaan vanwege mijn verdwijning en dan gingen de poppen aan het dansen. “Wacht op mijn teken,” had Malcolm me toegefluisterd, maar in godsnaam welk teken? “Wacht op mijn teken,” Wat was Malcolm van plan? Had hij überhaupt wel een plan? En wie zei eigenlijk dat Malcolm te vertrouwen viel? Ongewild kreeg ik last van die ellendige symptomen die je altijd krijgt als je zenuwachtig bent: trillende handen, angstzweet… o, help nou begonnen ook mijn handpalmen al te zweten! Verward veegde ik mijn bezwete handen af aan mijn korte short en koortsachtig zocht ik verder in alle tasjes. Op het ogenblik dat ik er een kort verdraaid stuk metaal uit opviste, kwamen de douaniers verontrust de toiletten uit. Als een dodelijk virus verspreide ze zich door de massa mensen die nu door de luchthaven liepen, ze stootte collega’s aan en snauwden hen enkele woorden toe. Ik boog mijn hoofd en glimlachte – of eerder grimaste – tegen de dikke vrouw die mijn moeder kon wezen. Wat er het volgende moment gebeurde, zou ik nooit of te nooit exact weten, zelfs jaren later herinnerde ik het me enkel maar als een waas… Het ene ogenblik had ik nog bij de controle geforceerd staan grijnzen tegen een vrouw die ik zogenaamd had geholpen, het volgende moment weerklonk een kreet die door merg en been ging, een explosie, nog meer gegil, het loeiende geluid van een alarm en vermoedelijk iets dat achteraf gezien geweerschoten waren… De bleke vrouw krijste angstig en deinsde verschrikt achteruit, haar tas viel op de grond evenals al het volk dat achterhaar stond. Het volgende moment verloor ik ook mijn evenwicht en kwakte ik op de grond. Paniek. Overal was er paniek ronddom mij. Mensen liepen gillend door elkaar, kinderen brulden achter hun ouders en ouders schreeuwden om hun kinderen. Nog meer tassen en rugzakken vielen op de grond. Ik probeerde overeind te krabbelen maar vond geen houvast. Het volgende ogenblik werd ik ruw bij mijn nekvel overeind getrokken en overeind gehesen, in de volste overtuiging dat ze me te grazen hadden genomen sloeg ik instinctief naar achteren, maar het volgende moment sneerde Malcolms stem “Rennen, NU,” Dat liet ik mij geen twee keer zeggen, ik schoot ervan door als een pijl uit een boog, wurmde me langs de bleke, dikke vrouw die ongewild had gefungeerd als dekmantel en trachtte zo vlug mogelijk tussen alle andere paniekerige mensen te passeren. Ergens klonk opnieuw een luide BENG en nog meer mensen begonnen hysterisch heen en weer te komen. Zo snel als mijn pumps me konden dragen vloog ik door de inkomsthal met maar één doel: de uitgang. Links en rechts volgden mensen mijn voorbeeld. Dankzij de meute en de wanorde wist ik ongemerkt het gebouw uit te glippen. Maar daar eindigde mijn toch niet. Ik bleef rennen en rende zo mijn vrijheid tegemoet.


Reacties:


Rebella
Rebella zei op 25 juli 2014 - 22:00:
SPannend!!!