Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Schrijfwedstrijd » Schrijfwedstrijd juli (reizen) - De vogels van P'lu

Schrijfwedstrijd

22 juli 2014 - 0:05

1625

1

314



Schrijfwedstrijd juli (reizen) - De vogels van P'lu

Nog niet echt tevreden over, maar goed. Deadline. Avatar fan fictie vanuit een bijzonder oogpunt. (Drakenhaviken zijn posthaviken en Sokka had een vogel van deze soort)

Er is een tijd geweest dat wij geen daglicht zagen tot het moment dat een van ons aan het werk moest. Er is een tijd geweest dat wij vastgebonden aan onze stokken kwijlend keken naar de ratten die over de grond kropen om ons voedsel op te eten. Er is een tijd geweest dat onze uitwerpselen de grond bedekte. Er is zelfs een tijd geweest dat we bijna stikte van de hitte, omdat er geen ventilatie was.
Dat vertellen de ouderen ons tenminste. Ik weet niet of ik het moet geloven. In dit verbannen oord zijn wij de enige die het contact met de buitenwereld kunnen bewaren. Ze moeten ons wel goed verzorgen. Ze zijn van onze kracht en snelheid afhankelijk.
De ouderen denken daar echter anders over. Ze vrezen dat we spoedig weer terug zullen keren naar de bittere tijden uit de verhalen.
‘Hij wordt oud,’ zeggen ze. ‘Hij zal ons spoedig verlaten.’
Opnieuw betwijfel ik hun woorden. Het leven heeft mij meerdere keren bewezen dat de dood van sommige mensen niets wilt weten. Hij is een van die mensen.
Zware stappen galmen door de gang heen. We kijken elkaar een moment aan. Meerdere mensen. Meer dan twee. Dat is een slecht teken.
Er wordt aan het slot gerommeld. Drie man komen binnen. Ze lichten het hok bij met hun vuursturing. Eventjes kijken ze rond voor ze de oudste van zijn stok los maken. Voor een van ons beseft wat er aan de hand is, wordt de nek van de oudste omgedraaid. We beginnen de krijsen en te roepen, maar de bewaarders trekken zich er niets van aan. Ze gaan door. Meer ouderen worden van hun stok genomen en gedood. Dan pakken ze Hakama, onze oorlogsheldin. Jarenlang heeft ze de eer gehad om topgeheime berichten rond te brengen. Ondanks haar leeftijd brandt er nog een vuur in haar dat weigert te doven. Ze laat zich rustig van haar stok halen, maar op het moment dat ze vrij is, vliegt ze de bewaarder aan. Haar klauwen boren zich in zijn vlees en met haar snavel pikt ze zijn ogen uit. De twee andere mensen schieten hun collega te hulp, maar Hakama is te snel voor hen. Ze vliegt via de openstaande deur naar buiten toe. De bewaarders zijn te druk bezig met hun collega om op de ontsnapte vogel te letten. Wij jouwen ze uit, krijsen naar ze en schijten op hen wanneer ze te dichtbij komen. Ons lawaai trekt andere bewaarders aan. De gewonde bewaarder wordt weggedragen. De twee moordenaars blijven in de kooi staan. Op de gang staan nog wat mensen te overleggen. In hun ogen brandt het verlangen om ons allemaal de nek om te draaien. Op dat moment horen we iemand de trap op rennen. Nog geen twee tellen vliegt er een kruk door de gang heen. Een van de mensen wordt geraakt.
‘Mijn kooi uit!’ schreeuwt een schorre stem aan het einde van de gang. De bewaarders krijgen geen tijd om na te denken. Een kruiwagen vol uitwerpselen volgt de kruk. Het is een schitterende voltreffer. Direct daarna stormt de werper zelf de gang binnen. Hij zwaait woest in het rond met zijn schep, rent onze kooi binnen en slaat de twee moordenaars in één klap neer.
‘Haal weg,’ zegt de woesteling plotseling rustig. Hij laat de schep op zijn schouder rusten en gaat
beschermend tegenover ons staan. De overige bewakers komen voorzichtig dichterbij, pakken hun collega’s onder de oksels en willen ze voorzichtig wegtillen.
‘Weg! Weg! Weg!’ roept onze redder plotseling uit. Hij zwaait opnieuw met zijn schep. De nog staande bewaarders trekken hun bewusteloze collega’s snel uit de kooi, maar dat is nog niet ver genoeg. De woesteling gaat hun achterna. Stuntelend proberen te bewakers buiten bereik van de schep te blijven en hun collega’s in veiligheid te brengen. Ze zijn gedwongen om de bewusteloze lichamen mee van de trap te slepen. Met enig genoegen horen wij het doffe gebonk van hun lichamen op het oude ijzer galmen. Er slaat een deur dicht. Even later staat onze redder in de kooi. Hij sluit zichzelf bij ons op, maakt onze riemen los en haalt het slot van het geheime luik af.
‘Hachwagma,’ zegt de man. Hij kijkt door het luikje naar buiten. Daar komt Hakama aan. Met een sierlijke landing gaat ze weer terug op haar stok zitten.
‘Hachwagma. Weg. Weg,’ zegt de man. Hij probeert haar van haar stok te jagen. ‘Kwade bewaarders. Weg. Weg. Hachwagma. Dood.’
Hakama kijkt de man rustig aan. Iedereen wist dat Hakama niet bang was voor de dood. Anders was ze nooit teruggekomen. Een moment schudt ze haar verenkleed op voor ze bij onze redder op de schouder gaat zitten. Ze strijkt een paar keer met haar kop langs zijn wang en pikt een bloedluis uit zijn haren. De man streelt haar verenkleed, maar haalt haar dan van zijn schouder af.
‘Hachwagma gaan.’
Er klinken voetstappen op de trap. De man blijft aandringen, maar wij allen weten dat het tevergeefs is. Hakama gaat terug op haar stok zitten. Wij vliegen naar de zoldering en wachten daar af.
‘Zorg goed voor P’lu, dan zal hij goed voor jullie zorgen,’ zegt Hakama tegen ons. Nu kunnen we duidelijk de voetstappen van de bewaarders horen.
‘P’lu kan niet meer zien, dus wees zijn ogen wanneer hij zoekende is,’ gaat Hakama door. ‘Hij hoort ook nog maar half. Volgens mij was het een van onze voorvaderen die P’lu’s oorschelpen te eten kreeg en zorg er voor dat hij zijn reukzin niet nodig heeft.’
De bewaarders kwamen de gang oplopen en maakten de kooi open. Ze grepen onze redder, P’lu, beet en hielden hem in bedwang, terwijl de laatste man zijn aandacht vestigde op de enige drakenhavik die nog op haar stok zat.
‘Zorg goed voor P’lu,’ drong Hakama aan, terwijl ze met haar snavel de stukjes oogbal tussen haar klauwen uitpikten. Vuur maakte een einde aan haar leven.

Nu zijn wij de ogen van P’lu, de oren van P’lu en de neus van P’lu. Niet dat hij ons echt nodig heeft. Dit mens, of wat er nog van over is, kent de Kokende Rots als zijn broekzak. Soms besluit een van ons weleens naar buiten te vliegen om te luisteren naar wat de mensen tegen elkaar te zeggen hebben. Af en toe gaat het over P’lu. Zeker de nieuwe gevangenen schrikken zich een ongeluk als ze het mismaakte schepsel voorbij zien komen. Zo zonder neus, oorschelpen of ogen is hij ook niet het friste aanblik. Nu ik er aan denk: volgens mij proeft P’lu ook niets meer. Ze zeggen dat hij zijn eigen tong heeft verbrand om zo niet te hoeven proeven wat voor walgelijks hij allemaal moest eten. Meestal eet hij de restjes van de gevangenen, maar wij laten ook regelmatig wat voor hem over. Je wordt er niet dik van, maar het is tenminste eten. Spreken kan hij alleen niet meer goed.
P’lu is een gevangenen. Ooit is hij hier gekomen en nooit meer lieten ze hem gaan. Hij zou allang een keer dood moeten zijn als hij niet alle vuile klusjes voor de bewaarders opknapte.
En zoals Hakama weleens zei wanneer we het over P’lu hadden: ‘Voor sommige wezens haalt zelfs de dood zijn neus op.’
Onder mijn vleugels schiet het landschap voorbij. Ik voel de wind door mijn veren strijken en ik besef hoeveel ik mijn vrijheid mis wanneer ik in de Kokende Rots moet wachten tot mijn volgende opdracht. Ik heb echter een belangrijke taak te volbrengen. De brief in de koker op mijn rug moet zo snel mogelijk naar de hoofdstad. Ik ken mijn plicht.
Tijdens mijn vluchten vraag ik me vaak af of P’lu zich iets kan herinneren van het leven van buiten de muren. Hij heeft het er nooit over wanneer hij ons hok aan het schoonmaken is (een klus waar je uren voor nodig hebt, wil je het goed doen).
Ik lever mijn brief af en wordt beloond voor mijn snelle diensten. Een collega neemt het tijdelijk over,
zodat ik kan rusten. Ik ga op mijn stok zitten en sluit mijn ogen wanneer ik plotseling een koude rilling over mijn rug voel gaan. Het is niet onprettig, maar wel vreemd. Ik open mijn ogen en voor mij staat een geest. Wij drakenhaviken zijn er niet bijster van geesten onder de indruk.
‘Ga terug naar huis,’ zegt de geest. Zijn lichaam verscholen achter zwarte sluiers. Enkel zijn witte wolvenklauwen waren zichtbaar.
‘Breng P’lu ogen. Breng P’lu ogen. Breng P’lu neuzen,’ zegt de geest.
‘Pardon?’
‘Laat P’lu de wereld zien.’
Dan verdwijnt de geest. Ik schud een keer mijn veren op voor ik het hok uitvlieg. Het is marktdag. De woorden van de geest spoken nog rond in mijn hoofd. Nu ben ik er niet bijster van onder de indruk, maar waarom zou ik geen presentje voor P’lu meenemen. Drie duikvluchten later heb ik de ogen van drakeneland, de oren van een nijlpaardkoe en de neus van een schaapvarken in mijn klauwen.
Terug in de Kokende Rots geef ik ze aan P’lu. Vandaag is hij in een vrolijke bui. Hij bedankt me en plaats als grap de schaapvarkenneus over de holte waar zijn eigen neus had moeten zitten. Plotseling verstijft hij. Dan grijpt hij plotseling naar de dierenoren en drukt die tegen zijn eigen oren aan. Hij begint te jammeren. Snel bindt hij de dingen aan zijn gezicht vast. Vervolgens drukt hij de drakenelandogen in zijn oogkassen. Wij kijken hem een beetje verwonderd aan, maar ik heb hen verteld over de geest.
‘Vuurnatie,’ zegt P’lu huilend van geluk. ‘Nu ben ik er geweest.’
We kijken elkaar aan, beseffen wat de geest heeft gedaan en vliegen ons hok uit. We gaan hem ogen brengen. We gaan hem oren brengen. We gaan hem neuzen brengen. We gaan hem de wereld laten zien.


Reacties:


Rebella
Rebella zei op 23 juli 2014 - 17:03:
Het is dat het snikheet is vandaag anders had ik beslist nu de koude rillingen over mijn rug lopen.
Prachtige opbouw, sterk neergezet.
En vooral ook uitdagend om verder te lezen!
I LOVE IT!