Hoofdcategorieën
Home » One Direction » Twijfel [3-shot] » De appelboom
Twijfel [3-shot]
Geschreven door:
Onderdeel van:
Laatst bijgewerkt:
6 aug 2014 - 19:43
Aantal woorden:
811
Aantal reacties:
6
Aantal keer gelezen:
505
De appelboom
outside the rain’s pouring down
there’s not a drop that hits me
scream at the sky but no sound is leavin’ my lips
it’s like I can’t even feel after the way you’ve touched me
I’m not asleep but I’m not awake after the way you loved me
there’s not a drop that hits me
scream at the sky but no sound is leavin’ my lips
it’s like I can’t even feel after the way you’ve touched me
I’m not asleep but I’m not awake after the way you loved me
De eindeloos lange gang kwam uit op een tuin. Harry rende, rende, rende oneindig ver tot hij bij de deur was. Met een ruk trok hij haar open en hij racete naar buiten, struikelde over een losliggende tegel en viel plat op zijn gezicht. Hij hijgde en huilde en snakte naar adem. De energie om weer op te staan ontbrak hem, dus bleef hij liggen waar hij lag, op zijn knieën.
Hij vroeg zich plotseling af of hij de enige was. De hal, de gang, de tuin – waren ze alleen van hem, of waren er anderen? In alle honderd, tweehonderd, driehonderd dagen dat hij er was, had hij er nog nooit iemand anders gezien. Niemand behalve hemzelf, en het schilderij. Het verdomde schilderij met de stem.
Uiteindelijk kwam Harry op adem. Hij bleef nog even liggen, rustig, niet willend de wereld onder ogen te zien. Niet de lege wereld, de wereld waarin hij niet bestond.
Het duurde nog een minuut of vijf voor hij zijn hoofd optilde en zag wat hij al honderd, tweehonderd, driehonderd keer had gezien: de appelboom waar nooit appels in groeiden in het midden van de tuin, de eindeloze hoeveelheid grassprietjes eromheen, de heg die het geheel omringde.
De tranen voor zijn hoornvlies.
Er was geen pad. Als Harry de tuin wilde doorkruisen, moest hij dor het gras heen. Het deed nooit pijn en hij werd nooit vies of nat. Het was zoals met zijn voetstappen in de hal en zijn adem en zijn stem: hij hoorde ze, zag ze, voelde ze. Maar alleen hij.
Of niet. Misschien was er wel iemand anders die het hoorde, hij wist het eigenlijk niet. Misschien hoorde het schilderij wel.
Harry stond op. Zoals gewoonlijk was zijn hemd niet vies geworden, noch zijn knieën of handen of voeten. De eerste keer had hij zich afgevraagd of hij dood was. Inmiddels twijfelde hij niet meer.
Het begon zachtjes te regenen. Harry keek omhoog, zag de regenwolken aan de hemel en rende naar de beschutting van de appelboom. Hij haatte de regen meer dan wat dan ook. Meer zelfs dan het schilderij en de stem.
In het begin zat hij droog, keek hij toe hoe de regendruppels de grassprietjes streelden. Het was rustgevend om naar te kijken, vertrouwd. Alsof alles nog gewoon was. De zachte regen was eigenlijk wel fijn.
Het bleef echter niet bij miezer. Harry kroop zo dicht mogelijk tegen de dikke stam van de appelboom aan, maar het hielp slechts een beperkte tijd. Daarna kwamen de druppels door het bladerdek heen. De eerste spatte twee centimeter van hem vandaan in het gras uit elkaar, de tweede en derde en vierde nog iets verder.
Harry sloot zijn ogen. Hij luisterde naar het roffelen van de regen, het eindeloze, oorverdovende roffelen dat maar niet ophield, ongeacht Harry’s smeekbedes, dreigementen en overgaven. Hij wist het niet meer, kon het niet meer. Dat was het punt waarop de woede hem overnam. Dat was altijd het punt waarop de woede hem overnam.
Hij sprong overeind, sperde zijn ogen wijd open en rende de regen in. Voel, voel, voel, scandeerde hij in zijn hoofd, maar er gebeurde niets. Hij voelde niets.
Verslagen stak Harry uiteindelijk zijn hand uit, staarde ernaar terwijl de regen er dwars doorheen ging.
Het was één van de dingen die de twijfel wegnam.
Hij kon aan de regen ontsnappen, dat wist hij – hij kon naar binnen en luisteren naar de stem, hij kon in de appelboom verdwijnen, door de appelboom heen zoals de regen door hem heen ging.
Geen van beide zou helpen, dat wist hij uit ervaring. En het frustreerde hem.
Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en gilde, gilde, gilde de longen uit zijn lijf. Hij hoorde het en zijn trommelvliezen trilden, steeds harder, protesterend. Hij voelde het en hij hoorde het, zijn eigen stem, zo verschrikkelijk luid dat het wel echt moest zijn, dat de hele wereld het moest horen.
Het regende nog steeds genadeloos door hem heen en hij voelde de handen weer, op zijn schouders, op zijn heupen. Hij hoorde de stem, voelde de stem in zijn oor fluisteren: ‘Harry, Harry, Harry.’
Hij stopte met schreeuwen en het stopte met regenen en hij stond nog steeds in de tuin. Hij voelde niets, niet echt. Hij voelde alleen de herinneringen, herinnerde alleen het voelen. De handen, de stem. Zijn handen, zijn stem, als in een droom, maar dan geen droom maar de werkelijkheid, of een herinnering ervan. Omdat hij niet sliep maar ook niet wakker was. Omdat hij het allemaal niet meer wist.
Hij rende.
Sorry dat het allemaal een beetje roestig is, ik heb een beetje opstartproblemen na een jaar niet geschreven te hebben.
Ik merk niet dat het heel roestig is. Je begint wel gelijk te krijgen dat het nogal vaag is. Maar gelukkig komt er nog een hoofdstuk en misschien wordt het dan duidelijker. Of niet, dat kan natuurlijk ook.