Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Schrijfwedstrijd » Schrijfwedstrijd augustus (Zomer) - Zomer

Schrijfwedstrijd

21 aug 2014 - 23:47

2462

0

321



Schrijfwedstrijd augustus (Zomer) - Zomer

Avatar fan fictie, ditmaal over Jeong Jeong, een personage uit de serie dat wij leren kennen als de grootste deserteur van de Vuurnatie. Hier is hij nog even die ambitieuze jongeman die zich wil inzetten voor zijn vaderland.

Nog net op tijd wist Jeong Jeong zich vast te grijpen voor hij met tent en al het ijskoude water in werd gesleurd. Tijd om na te denken, kreeg de jongeman niet. Een watermeester stuurde direct dodelijke ijspegels op hem af. Jeong Jeong wist er water van te maken door zijn vuursturing te gebruiken.
Het was volle maan, winter en ijskoud. Alles werkte tegen voor het groepje verkenners dat de Zuidelijke Waterstam in de gaten moest houden. Blijkbaar hadden ze de vijandige troepen ontdekt. In een flits zag Jeong Jeong de banier van het kamp neergaan. De trotse vlam van een Vuurnatie lag bedolven onder sneeuw. Snel keek de jonge soldaat rond waar zijn bevelhebber was. De luitenant lag bewegingsloos op de grond. De sneeuw om hem heen kleurde rood.
Jeong Jeong ontweek opnieuw een aanval voor hij kans zag om dicht genoeg bij zijn tegenstander te komen en hem met een pook een klap tegen zijn hoofd te geven. De jongeman had al snel genoeg geleerd dat je in deze bittere kou niet op je vuursturing kon vertrouwen. Zijn eigen vuursturing was ook niet meer wat het geweest was. Ooit had hij vlammen kunnen schieten als een draak.
‘Een kleine draak,’ verbeterde zijn grootvader hem dan.
‘Je bedoelt een hagedis, schat,’ zei zijn grootmoeder er dan achteraan.
Nu, dit leek werkelijk op het vuursturen van een hagedis die hete peper op had. Laf, zwak en ongecontroleerd. Met een pook kon de jonge soldaat veel meer uitrichten.
Jeong Jeong schakelde nog twee vijanden uit toen er wel heel veel water op hem af kwam. Hij boorde de pook in het ijs en hield zich stevig vast. Een tweede golf spoelde over hem heen, feller en sterker dan de eerste golf. Jeong Jeong verloor grip. De restanten van de golf namen hem nog een stukje mee voor het water om de soldaat heen weer rustig werd.
Jeong Jeong bleef roerloos liggen tot de watermeester weg waren. Het werd akelig stil in het verwoeste kamp. De soldaat stond rillend op. Koud tot op het bot was hij, maar met enkel wat schaafwonden en lichte kneuzingen was hij er nog goed vanaf gekomen.
Een klein rondje om het kamp en Jeong Jeong moest constateren dat hij de enige was die nog wat voelde. De hele groep verkenners was uitgemoord. De jongeman keek rond. De sporen van de watermeester leidden niet terug naar hun stam, maar verder naar het noorden toe. Ze moesten op de hoogte zijn geweest van dit kamp en frontlinie, die zich langzaam aan het vormen was.
Volle maan, winter en ijskoud. De Vuurnatiesoldaten waren geen partij voor een stel moordlustige watermeesters. Binnen de kortste keren zouden ze door de frontlinie breken en een groot gevaar worden voor de schepen die de Vuurnatiesoldaten hierheen had gebracht. Als daar iets mee gebeurde, zou Jeong Jeong niet meer terug naar huis kunnen.
De jongeman rilde, deels van de kou, deels van het idee hier te moeten blijven. Jeong Jeong wrikte de pook uit het ijs en keek rond. Hij moest de frontlinie waarschuwen, maar hoe? Een lichtsignaal misschien? Vanuit het admiraalsschip kon je nog net het kamp zien.
Maar alles in het kamp was nat of bedekt met ijs. Jeong Jeong opende zijn hand om zijn vuursturing te testen. Een klein vlammetje, net duimhoog, verscheen. Een beetje licht en een beetje warmte.
De jongeman keek nogmaals rond. Vanuit een hoge positie zou hij misschien een straal vuur de lucht in kunnen schieten. De wacht op het schip moest dat dan wel zien en rapporteren. Ze zouden dan de admiraal waarschuwen en de verrassingsaanval zou dan mislukt zijn.
Dan bleven er nog drie vragen over: waar haalde Jeong Jeong warmte vandaan om zelf een vuur te
maken dat goed zichtbaar was, wat was de beste positie voor het licht en wat zou er met hem gebeuren als de watermeesters zagen dat hij hun plan had laten mislukken?
Jeong Jeong zag een steile heuvel die hij kon beklimmen en als hij zich niet vergiste had de luitenant nog een voorraadje hete pepers in zijn tent liggen. Daarmee had hij de eerste twee problemen opgelost. Dat derde zou later wel komen.

‘Admiraal Shu! Admiraal Shu!’ Shu zat direct rechtop in zijn bed toen een van zijn officieren binnen was komen stormen in het holst van de nacht.
‘Wat is er aan de hand?’
‘Een onbekend lichtsignaal aan de horizon, admiraal. We vermoeden van een vuurstuurder,’ rapporteerde de officier. Shu gooide de dekens van zich af en volgde de vrouw naar de brug van het schip toe. Daar tuurden enkele andere soldaten de horizon al af. Na enkele minuten zagen ze opnieuw het vreemde signaal.
‘Het is telkens hetzelfde, admiraal. Vier keer lang, een keer kort, twee keer lang, drie keer kort, een keer lang, een keer kort, twee keer lang,’ zei een soldaat.
‘Vier keer lang, een keer kort…’ mompelde Shu.
‘Morsecode! Ontdekt! Luid het alarmsignaal, maak de wapens klaar, laad de katapulten en kijk uit naar de vijand. Zhu Li, laat een sloep zaken en zet me aan wal. Ik hoor bij mijn mensen te zijn,’ riep de admiraal.
‘Misschien eerst een harnas,’ zei de vrouwelijke officier kalm.
‘Een harnas?’ Shu was vergeten dat hij nog in zijn pyjama stond. ‘Eerst kleding en dan ga ik aan wal. Oh, en help me er aan herinneren dat we die verkenner een lintje geven, mocht hij daar ooit levend vandaan komen,’ riep Shu nog, terwijl hij naar zijn kajuit sprintte.

Jeong Jeong kon de alarmen op het schip horen loeien. De verkenner haalde opgelucht adem. Ze hadden zijn signaal dus begrepen. Nu moest hij hier zelf alleen nog weg zien te komen. Vanaf hier kon hij al zien dat er wat commotie was ontstaan in de zuidelijke nederzetting. Gewapende mensen kwamen uit de poort en liepen regelrecht op het kamp af. Kleine zeilbootjes vertrokken uit de haven en zette koers naar de frontlinie. Het was duidelijk dat ze hem allang gezien hadden, maar beide partijen wisten dondersgoed dat Jeong Jeong de moeite niet waard was om te doden. Hij was een vuurstuurder die zijn laatste krachten had gebruikt om zijn kameraden te waarschuwen. Nu was hij een prooi voor de kou. Waarschijnlijk dat de watermeesters op de terugweg nog even kwamen kijken naar de verkenner. Als hij dan nog leefde, zouden ze hun woede voor hun mislukte plan op hem kunnen uitleven.
Jeong Jeong liep de heuvel af. Dood ging hij toch wel en dan kon hij maar beter bij zijn medesoldaten gaan liggen. Alleen was ook maar alleen.
Bij de afdaling zag Jeong Jeong een klein zeilbootje, eigenlijk niet meer dan een vlot met twee drijvers en een zeil, in de buurt van het kamp liggen. Lantaarnlicht in het verkennerskamp duidde er op dat de waterstam toch wel naar overlevende op zoek was gegaan.
Jeong Jeong keek naar het bootje en toen naar de watermeesters in zijn kamp. Ze lagen een behoorlijk eind van elkaar vandaan. Zelf was hij er nog geen honderd meter vanaf. Misschien…?
Jeong Jeong schudde zijn hoofd. Wat dacht hij nu? Dat hij een watermeester in zijn eigen element kon verslaan? Het was waanzin.
Terwijl de gedachten in zijn hoofd maalden, was Jeong Jeong het zeilbootje al veel verder genaderd. Hij kon zeilen. Wedstrijdzeilen in de zomer met Piandao, maar dan werd je niet achterna gezeten door woedende watermeesters. Wel een keer door een reuzekoikarper en die had Jeong Jeong toen wel kunnen afschudden…
Hoe groot waren zijn kansen? Nog altijd groter dan als hij hier zou blijven wachten tot de kou hem had verlamd.
‘Geesten, sta me bij,’ prevelde Jeong Jeong toen hij op het vlot sprong. Hij hees het zeil en de poolwind liet de boot over het water vliegen.

Er gingen inmiddels wat heldenverhalen rond, maar het enige wat Jeong Jeong zich later nog kon herinneren waren de muren van zwart water om hem heen en een eeuwigheid later: warmte. Heerlijke warmte.
Liggend in de ziekenboeg herstelde Jeong Jeong langzaam van onderkoeling. De admiraal had direct al geprezen voor zijn moed en kunde, maar schuwde niet om dat nogmaals te doen wanneer hij Jeong Jeong weer zag. De Vuurnatie had de aanval af kunnen slaan, maar Shu vond het risico te groot als ze bleven. Hij had zijn soldaten opgeroepen om weer in te schepen. In Yu Dao, een koloniestad, zou een grotere vloot zich verzamelen om de Zuidelijke Waterstam in te nemen.

Jeong Jeong lag nog in de ziekenboeg toen het schip aanmeerde. De dokter gebood hem te blijven liggen tot de verkenner toestemming zou krijgen om van boord te mogen gaan. Jeong Jeong had het echter wel gezien met de ziekenboeg en besloot voor de kajuit van de admiraal te wachten.
‘Laat me raden, jij wilt van boord?’ raadde Shu toen hij Jeong Jeong zag staan.
‘Alstublieft, meneer,’ zei Jeong Jeong.
‘Heb je al soldij gekregen?’
‘Nee, meneer.’
‘Wat heb je aan wal dan te zoeken? Je bent niet zo lelijk, dat ze je uit medelijden een drankje aanbieden en ook weer niet zo knap dat de hoeren je gratis een wip geven,’ lachte Shu. Jeong Jeong bloosde lichtelijk.
‘Kom binnen,’ zei de admiraal. Hij liep zijn kajuit in. De soldaat volgde hem ongemakkelijk en bleef staan tot Shu zei dat hij kon gaan zitten.
‘Wat je daar deed op de Zuidpool mogen wij een heldendaad noemen. Het is gebruikelijk dat ik je daarvoor bevorder in rang. Volgens mij heet dat bij de landmacht korporaal of sergeant,’ begon Shu. ‘Maar zeg eens, Jeong Jeong. Hecht jij bijzondere waarde aan de landmacht?’
‘Mijn grootvader en vader dienden beide bij de landmacht. Zij zijn beide gestationeerd in het thuisfront.’
‘Ik hoor een maar aankomen,’ zei Shu.
‘Maar ik was liever bij de marine gegaan,’ zuchtte Jeong Jeong, hopend dat het niet te slijmerig klonk. Shu staarde een moment naar de epauletten in zijn hand voor hij verder ging.
‘Je was een waardevolle verkenner en je zal zeker nog verder schoppen dan korporaal, maar ja…’
‘Maar wat?’ vroeg Jeong Jeong nieuwsgierig.
‘Mijn kapitein wil je wel aannemen als leerling. Als jij het wil en de Vuurheer me toestemming geeft, vaar je binnen vijf jaar je eigen schip in Vuurnaties admiraliteit.’
Jeong Jeong keek zijn bevelhebber stomverbaasd aan.
‘U maakt een grapje.’
‘Nee, ik ben bloedserieus. Wat doe jij op het land, Jeong Jeong? Ik zag je zeilen, huppakkee, die watermeesters voorbij. De marine heeft je nodig. Je hebt bewezen dat er een goed stel hersens daar onder dat haar zit. Verder heb je een vlekkeloze staat van dienst. Vergis je niet. Leerling zijn is ook dekken zwabberen, trossen opschieten en al het andere dat matrozen moeten doen, maar de beloning is uiteindelijk veel groter. Het soldij trouwens ook.’
‘Graag!’
‘Je doet het?’
‘Ja!’ Jeong Jeong sprong op waardoor zijn stoel naar achteren viel. ‘Ja!’
‘Dan ga ik wel een brief naar de Vuurheer schrijven. Hier is je achterstallige soldij en ga nu maar de stad in.’
Jeong Jeong zette de stoel overeind onder het prevelen van duizend bedankjes voor hij de deur uitliep.
‘Oh, en Jeong Jeong,’ riep Shu hem nog na. Jeong Jeong sprong direct in de houding. ‘Maak geen brokken. Vuurheer Azulon is zeer kritisch bij dit soort zaken.’
‘Ja, meneer. Nogmaals bedankt, meneer,’ zei Jeong Jeong.


Geen drie lagen kleren meer, doorweekte laarzen en dampende haren. Nu waren het gewoon luchtige kleren waar de wind zondermeer doorheen mocht blazen. De kou was weg. Die vervloekte kou was weg! Jeong Jeong kon wel zingen, dansen, rennen. Hij zat weer vol energie. Eerst die verdomde pool overleven en nu bevorderd! Dit was zonder meer de beste dag van zijn leven. Hij moest eigenlijk een brief naar huis toe schrijven, maar eerst wilde hij stappen. Hij had toch weer geld.
Onderweg naar het centrum kwam hij een paar kameraden tegen die hem op sleeptouw namen. Ze gingen van kroeg naar kroeg, deden ergens nog een bordeel aan en kwamen uiteindelijk in café “De vuurvreter” waar behoorlijk wat soldaten van de Vuurnatie te vinden waren.
In één slok leegde Jeong Jeong zijn glas met alcohol. Heerlijk die warmte. Een beetje soezend leunde hij tegen de muur aan toen wat medesoldaten aanschoven.
‘Ben jij niet die Jeong Jeong waar iedereen het overheeft?’ vroeg een van hen toen ze Jeong Jeong zagen.
‘Dat ben ik,’ zijn tong al wat dik.
‘Bedankt voor de redding, man. We waren net op tijd om die watermeesters een lesje te leren.’
‘Redding? Wat heeft hij gedaan dan?’ vroeg een andere soldaat.
‘Dat noodsignaal op de heuvel. Ik weet dat communicatie niet je sterkste punt is, Chan, maar dit…’
‘Worden verkenners tegenwoordig bevorderd als ze een noodsignaal uitzenden? Dat belooft wat voor de landmacht,’ zei Chan minachtend.
‘Ik kom waarschijnlijk naar de marine toe. Admiraal Shu is van mening dat ze me daar beter kunnen gebruiken,’ zei Jeong Jeong, die Chan had herkend als een marineman.
‘Als dekzwabber zeker? En dan steek je een noodsignaal af en word je hoofddekzwabber,’ zei Chan. De rest wachtte gespannen af hoe dit zou aflopen.
‘Mijn kameraden en ik werden overvallen in onze slaap. Onze vuursturing was praktische geblokkeerd, omdat we al weken in de kou zaten. Ik heb mezelf weten te redden door een pook te gebruiken, maar voor de rest was het te laat.’
‘Ze hebben daar gewoon een stel incompetente imbecielen daar neergezet. Anders hadden we al ruim van tevoren geweten dat de watermeesters een aanslag beraamden.’
‘Wij zijn verkenners, geen spionnen,’ verweerde Jeong Jeong zich. Zijn vuisten lagen gebald op zijn schoot.
‘En was dat lullige straaltje vuur het noodsignaal? Echt waar, de admiraal is een zeer kundig man dat hij dat niet verwarde met een debiel die zijn lantaarn in de lucht gooit,’ lachte Chan.
Hij lachte niet langer toen Jeong Jeong over de tafel sprong en hem met één duw op de straat deed belanden.
‘Wat? Geen vuursturing? Bang dat je de kaars aansteekt?’
‘Weet je wat het is met vuursturing, Chan? Het werkt het beste als je eerst eens diep inademt en tot tien telt,’ zei Jeong Jeong donker en hij voegde woord bij daad. Hij balde zijn vuist, ademde diep in, bracht zijn hand naar achteren toe en stootte naar voren toen zijn ogen het doel hadden vastgesteld.
‘Niet doen, Jeong Jeong!’ Zhu Li duwde Jeong Jeongs arm weg. De kleine steekvlam uit zijn vuist veranderde in een gigantische vuurzee, een draak waardig.
De mensen doken onder stoelen en tafels, terwijl de vlammen over hen heen rolden. Binnen geen tijd stonden wat huizen in brand. Er werden geroepen en gegild. Jeong Jeong stond als verstijfd midden op de weg.
‘Je leeft niet langer in de winter, Jeong Jeong,’ fluisterde Zhu Li. ‘Je vuursturen wordt niet langer geblokkeerd door de kou.’
De woorden drongen maar langzaam bij Jeong Jeong. Hij staarde naar zijn handen. Toen naar de chaos die hij had veroorzaakt. Geen winter meer. Geen beperkingen meer.
‘Het is zomer.’


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.