Hoofdcategorieën
Home » Overige » De rand [SA] » 1.
De rand [SA]
1.
Haar handen omklemmen de reling, zo hard dat haar vuisten wit wegtrekken. Met alle macht van de wereld schopt ze tegen de kiezeltjes die onder haar voeten liggen. Al zou ze het willen, ze weet dat het onmogelijk is om ‘verder te gaan met haar leven,’ zoals de mensen altijd zo luchtig zeggen. Haar oude, warme zelve is verdwenen als sneeuw voor de zon. Regen daalt neer op haar zandkleurige haren, de hemel huilt alsof het de pijn voelt die zich in haar binnenste heeft genesteld. Een schreeuw vult de nacht. Een schreeuw die meer emoties bevat dan miljoenen woorden zouden kunnen omschrijven. Haar grip verslapt, ze valt op haar knieën op de grond. De kiezelsteentjes doen pijn, maar het is slechts een peulenschil met hoe ze zich voelt. Met beiden handen grijpt ze naar haar hart, huilt mee met de wolken boven haar hoofd. Ze kan niet meer. Het proberen, vallen en opstaan en nog eens vallen heeft zijn tol geëist. Het nooit goed genoeg zijn, toekijken hoe andere mensen alles zijn wat zij niet is en nooit zal worden. Hoe ze beetje bij beetje haar persoonlijkheid verloor, haar kledingstijl veranderde en alles leuk vond wat ze diep van binnen verachtte, en tenslotte gewoon de zoveelste in de hoop werd. Het is haar teveel geworden. Ze heeft er alles aan gedaan om opgemerkt te worden, hopend om iemand tegen te komen die haar wou leren kennen en begrijpen. Maar die hoop heeft ze nu verloren. Langzaam staat ze op, en loopt terug naar de reling. Zwarte make up sporen tekenen zich af op haar wangen. Ze neemt een besluit. Ze neemt de reling vast, en zwaait haar benen er langzaam over. Ze beland op de stenen boord van het gebouw, zich nog steeds vasthoudend. Een onveilig gevoel bekruipt haar, en hoewel ze als de dood is van hoogtes, ontvangt ze het met plezier. Haar stalen masker valt af, ze kan eindelijk weer zijn wie ze is. Het onstabiele meisje dat eeuwig opzoek is naar een luisterend oor, iemand die begrijpt waarom ze is zoals ze is, en niet zijn neus optrekt bij het zien van haar zwart-omrande ogen, de polsbandjes met littekens onder, de excentrieke muziek in haar afspeellijst. Een glimlach breekt door op haar bleke gezicht. Geen warme glimlach, een bittere glimlach die alleen maar teleurstelling uitstraalt. Ze is teleurgesteld in de mensheid. Ze liet het zo vaak zien, maar niemand bekommerde zich om haar, als ze op het punt stond in tranen uit te barsten. Niemand gaf haar een welgemeende knuffel als ze nachtenlang niet had geslapen. Niemand hield haar hand vast om haar bij te staan in de moeilijke periodes. Ze stond er alleen voor, en ze zou er altijd alleen voor staan. De veranderingen die ze had ondergaan hadden niks uitgehaald, ze leek onzichtbaar voor iedereen. Het enige meisje dat nergens tussenpaste. De vrienden die ze had, waren bevriend omdat ze er nu eenmaal was. Ze konden haar niet links laten liggen, maar deden de moeite niet om te zien wie ze echt was, hoe hard ze snakte naar een arm rond haar schouders. Haar ogen glijden over de straten, de regen slaat haar in het gezicht maar ze geeft er niet om. Een groepje mensen staat aan de voet van het gebouw, roepen verschrikt dingen naar omhoog, maar de woorden bereiken haar oren niet. Ze heeft er lang genoeg voor open gestaan, nu hoeft ze het niet meer te horen. Niemand moet haar nu commanderen om naar beneden te gaan en terug onzichtbaar op te gaan in de menigte, alsof er niets gebeurd is. Die tijd is voorbij. Ze zal de donkere nacht tegemoet gaan, deze keer voor altijd. ‘Stop!’ Slechts een woord bereikt haar oren. Verbaast kijkt ze naar beneden. Vaag onderscheidt ze een figuur tussen de massa. Een lange zwarte leren jas, blonde haren die tegen zijn hoofd plakken. Ze duwt de verwarring uit haar gedachten en concentreert zich weer op de leegte voor haar. ‘Stop!’ Deze keer klinkt et krachtiger, luider, dichterbij. Ze draait haar hoofd, ziet de jongen van daarnet slechts enkele meters van de reling staan. ‘Het hoeft zo niet te eindigen.’ Hij spreekt haar toe met een kalmte, een warmte die ze nog nooit heeft gehoord. ‘En hoe kan jij dat weten?’ Een spottende toon in haar stem. ‘Omdat ik ooit ook op dit punt, op dit dak stond.’ De jongen heeft haar aandacht getrokken, en zet voorzichtig een stap dichterbij. ‘De leegte die jij voelt heb ik ooit ook gevoeld. Het gevoel van nergens bij horen en uiteindelijk opgeven. Ik ken het als geen ander.’ Voorzichtig draait het meisje zich om, enigszins verbijsterd door de plotse verschijning van de jongen. ‘Maar ik sta hier nu, bereid om jou erdoor te sleuren en je het geluk te geven dat je verdient.’ ‘Je kent me niet eens!’ Schreeuwt ze, met haar ogen vol tranen. ‘Maar is dat dan niet wat je wilt? Iemand die niet alleen naar de oppervlakte kijkt en je leert kennen voor wie je bent?’ De jongen legt zijn vinger pal op de zere plek, de reden waarom ze letterlijk op het randje van de afgrond bungelt. Het meisje herstelt zich, ze had haar keuze gemaakt, en ze zou zich niet van de wijs laten brengen. ‘Daar is het nu te laat voor.’ Ze doet een poging om terug om te draaien, maar haar voet glijdt van de rand. Haar schreeuw klinkt voor de tweede keer door de nacht, maar deze keer vervult van angst. Diep vanbinnen weet ze dat dit niet is wat ze wil. De blonde jongen verschijnt aan de reling, steekt zijn hand uit. ‘Laat me je weer naar boven trekken, en ik beloof je dat ik je gelukkig maak.’ Ze twijfelt, dit is haar kans. Ze moet een keuze maken. Loslaten, en verdwijnen in het niets. Weg van alle pijn en hopen op een betere wereld hierna. Of de hand aannemen, en hopen dat de jongen het meent. ‘Kijk in mijn ogen, alsjeblieft.’ Ze kijkt op, de chocoladebruine ogen nemen haar volledig in beslag. En dan ziet ze het, ze ziet de warmte waar ze zolang naar opzoek is geweest. Het gevoel van machteloosheid diep verdrongen achter de vastberadenheid om haar te helpen. ‘Ik beloof het.’ De laatste woorden trekken haar over de streep. Ze laat een hand los en grijpt naar die van de jongen. Zijn hand omsluit de haren en met een kracht die ze niet had verwacht trekt hij haar op. Ze komt met haar voeten weer op de betonnen rand. De jongen grijpt haar onder haar armen en hijst haar over de reling. Alsof ze gestoken is door een bij loopt het meisje van de rand weg, de jongen voor haar uit duwend, waarna ze zich in zijn armen laat vallen. Hij sluit zijn armen rond haar heen en drukt een kus op haar kruin. ‘Hoe komt het dat jij me kan doorgronden, weet wat ik voel, terwijl geen enkel ander persoon me zelfs maar een kans gaf?’ Ze snikt, kijkt in de ogen van de jongen. De piercings vallen haar nu pas op, ze ziet de tattoo op zijn hand als hij haar natte haren uit haar gezicht strijkt. ‘Omdat je pas weet wie je zielsverwant is als deze voor je neus staat.’ Hij drukt zijn lippen op de hare, wetend dat zij diegene is waarvoor hij twee jaar geleden van de reling is weggelopen.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.