Hoofdcategorieën
Home » Avatar » Jeong Jeongs leerling » Winter (5)
Jeong Jeongs leerling
Winter (5)
Een straal vuur met een lengte van twee meter kwam uit Azelia’s vuist. Iroh keek er met enige verbazing naar. Zonder techniek was dat al een krachtige stoot. Haar beweging klopte echter niet.
‘Een beetje meer door je knieën. Zo ja. Je arm blijft op de hoogte van je schouder, je voeten moeten stevig op de grond staan. Je bent rechts? Goed, linkervoet vooraan. Adem in om energie op te bouwen en adem uit als je uithaalt. Probeer het nog eens,’ zei Iroh vriendelijk. Azelia knikte. Ze nam de houding aan die Iroh haar voor had gedaan en haalde opnieuw uit. Energie verzamelde zich luttele centimeters voor haar vuist, ontbrandde en schoten naar voren toe. Een klein deel van de ontbrandde energie schoot achter de tegenovergestelde richting in. Iroh zag het gebeuren en duwde snel Azelia’s arm omlaag. De beweging werd afgebroken en de stoot vuur kwam niet verder dan een meter.
‘Deed ik iets fout?’ vroeg Azelia.
‘…Nee…’ zei Iroh verbaasd. ‘Nee, helemaal niet. Zag je wat er gebeurde?’
‘Ja, het vuur kwam mijn kant op. Dat is zo vaak gebeurd,’ zei Azelia. Iroh knikte.
‘Wat is er mis mee?’ vroeg Azelia die zijn bedenkelijke blik zag.
‘Wanneer vuur niet alleen naar voren schiet, maar ook naar de stuurder zelf heet dat terugslag. Probeer de beweging eens droog uit te voeren,’ zei Iroh.
‘Droog?’
‘Zonder vuur.’
‘En hoe zou ik dat moeten doen?’
‘Je niet concentreren op het vuur maar op de beweging. Probeer het maar eens. Ik let wel op of er geen terugslag is.’ Azelia haalde haar schouders op en probeerde het. Er kwam vuur en wederom een terugslag waardoor Iroh de beweging afkapte. Ze probeerde het nog enkele malen maar met weinig succes.
‘Waarom kan ik kaarsen aansteken zonder enige moeite, maar niet mijn vuursturen blokkeren als het moet?’ mompelde Azelia. Iroh lachte vriendelijk.
‘Geduld, kleintje. Oefening baart kunst.’
‘Zo klein ben ik niet!’ protesteerde Azelia.
‘Je bent niet groot voor je leeftijd anders,’ plaagde Iroh haar. Azelia stak haar tong naar hem uit.
‘Prins Iroh! Admiraal Zhao vraagt uw aanwezigheid op de brug,’ meldde een soldaat.
‘Ik kom er zo aan. Ogenblik,’ zei de prins. ‘Jij daar, kom eens hier.’
Een soldaat die al een tijdje probeerde om onopvallend mee te kijken met Azelia’s training kwam dichterbij. Hij salueerde en wachtte het bevel af. Hij kwam duidelijk uit de Vuurnatie met een bleke huid, donkere haren en gele ogen. Zijn gezicht was echter vriendelijk. Hij kon niet ouder zijn dan een jaar of dertig.
‘Wat is je naam, soldaat?’
‘Koa, meneer. Eerste divisie vuurstuurders, meneer,’ zei de man.
‘Eerste divisie? Precies wat ik nodig heb,’ zei Iroh. ‘U herkent het verschijnsel terugslag?’
‘Jazeker, meneer. Een vriend van mij had er problemen mee. We hebben samen jarenlang getraind.’
‘Goed,’ zei Iroh. ‘Koa, ik moet nu naar boven toe. Azelia gaat verder met haar oefeningen. Ik wil dat ze leert hoe ze oefeningen droog uit kan voeren. Jij gaat de beweging afbreken wanneer er alsnog vuur komt. Begrepen?’
‘Ja, meneer. Geen enkel probleem. Tot hoe laat moeten we doorgaan?’
‘Ik weet niet wanneer ik terug kom.’
‘Uw rede van aanwezigheid kan te maken hebben met het formeren van de vloots positie. Ze waren op de brug de strategentafel aan het opzetten,’ zei de soldaat die de boodschap was komen brengen.
‘Ik neem de jongedame anders gewoon op sleeptouw,’ bood Koa aan. ‘We blijven gewoon trainen tot het middageten en dan zien wel weer. Als ze er genoeg van heeft zal ik haar naar uw kajuit brengen.’
Iroh keek de man een moment kritisch aan en knikte toen.
‘Vind je het erg om even bij hem te blijven, Azelia?’ vroeg Iroh. Azelia bekeek Koa van top tot teen.
‘Moet wel lukken,’ zei ze.
Iroh zei Azelia gedag en volgde de soldaat toen naar de brug. Azelia keek hem na.
‘Hoe heet je?’ vroeg Koa.
‘Azelia, maar volgens mij had je dat al gehoord. Je staat al de hele ochtend te kijken,’ zei Azelia. Koa grinnikte.
‘Waarom stond je te kijken?’ vroeg Azelia.
‘Gewoon nieuwsgierig. Ik zie de oude prins proberen een kleine vuurstuurder proberen te trainen. Was gewoon benieuwd hoe dat uitpakte,’ zei Koa eerlijk.
‘Oké,’ zei Azelia. ‘Kunnen we verder gaan?’
‘Prima, juffrouw,’ zei Koa. Hij ging naast haar staan en controleerde haar positie.
‘Elleboog een beetje hoger. Zo ja,’ zei Koa. Azelia probeerde de beweging droog uit te voeren, maar opnieuw rezen er vlammen op. Koa stopte het voor de terugslag Azelia’s hand zou branden.
‘Dit kan nog weleens lang gaan duren,’ mompelde Koa toen ze na een keer of tien nog steeds geen verandering zagen. Azelia haalde haar schouders op. Zij was immers degene die wilde vuursturen.
Benen op een kleine kist, rug tegen de muur, zittend op de grond. Het ruim was zo comfortabel als je het zelf zou maken. Jeong Jeong zuchtte. Hij wachtte op Zuko. De jonge prins zou op zoek gaan naar uniformen voor hem en Chey. De Deserteur bekeek verveeld de dolk die hij altijd bij zich droeg.
‘Volgens mij heb ik die nog nooit hoeven slijpen. U heeft toch alleen een dolk met een bruin heft?’ merkte Chey op. Hij leunde tegen een andere krat aan en verveelde zich minstens net zo erg als zijn meester.
‘Bedoel je deze?’ vroeg Jeong Jeong en hij haalde de dolk met het bruine heft onder zijn kleren vandaan. Hij gooide het wapen, het lemmet bedekt met een schede, naar Chey toe. ‘Deze kan je gaan slijpen.’
Chey haalde een slijpsteentje uit zijn zak. Nu had hij tenminste iets te doen.
‘Waar komt die dolk dan vandaan? Het lijkt wel antiek.’
‘Het is antiek, daarom heb jij hem nooit mogen slijpen,’ zei Jeong Jeong. Hij liet zijn vingers over het gegraveerde heft glijden. Het heft was gemaakt van een donker, koel gesteente dat prettig zwaar in de hand lag. Drakenvormen waren er uit gekerfd en opgevuld met donkerpaarse amethist en jade. Het lemmet zelf was van een blinkend metaal dat bij het kleine beetje zonlicht dat door de patrijspoort naar binnen kwam al begon te schitteren. Het moest alleen een keer geslepen worden. Met zorg en geduld begon Jeong Jeong aan het karwei. Chey, bezig met de andere dolk, bekeek zijdelings vanaf een afstandje de antieke dolk.
‘Waarom zit je me aan te staren?’
‘Ik ben nieuwsgierig naar het verhaal achter de dolk,’ zei Chey.
‘Dat is voor mij een weet en zal voor jou altijd een vraag blijven,’ zei Jeong Jeong droog. Chey zuchtte. De meester was weer eens chagrijnig. Chey haalde de slijpsteen nog maar eens over het lemmet. De dolken van Jeong Jeong en zijn gezellen waar vaak vlijmscherp. Niet omdat Jeong Jeong dat van hen verwachtte, maar meer dat ze vaak uit pure verveling niets beters te doen hadden dan hun dolken slijpen. Speerpunten vielen onder dezelfde categorie en als Chey de ingrediënten had voor explosieven dan was dat ook een prima bezigheid wanneer er niets beters te doen was. Meestal waren ze echter op zoek naar voedsel, bezig met een schuilplaats te onderhouden of de omgeving in de gaten houden. Wapens hadden natuurlijk wel een prioriteit, maar tegen de tijd dat de wapens weer bot werden, verveelden ze zichzelf meestal toch wel. Dat heette ervaring.
Een tijdje later kwam Zuko hen opzoeken. Hij had de twee sets uniformen mee weten te nemen. Jeong Jeong stond op en legde zijn dolk op de krat om te kijken naar de kleren.
‘Een bijzondere dolk heeft u daar, meester Jeong Jeong,’ zei Zuko. Hij wilde het wapen pakken.
‘Afblijven. Het is antiek,’ zei Jeong Jeong kortaf. Zuko rolde een keer met zijn ogen, maar liet het maar begaan.
‘Wat is nu verder het plan?’ vroeg Chey. Hij hield vertwijfeld zijn uniform omhoog.
‘We gaan ons mengen tussen de bemanning zoals ik je al eerder heb verteld.’
‘Ik vind het ruim anders prima,’ mompelde Chey.
‘Later vandaag zullen er soldaten worden aangewezen die het schip dagelijks moeten controleren op verstekelingen. We zullen ons dus wel moeten mengen,’ zei Jeong Jeong.
‘En u weet dit, omdat…?’
‘Ik een tijdje bij de marine heb gezeten,’ zei Jeong Jeong. ‘Daarnaast varen we richting noordelijke wateren, wordt het weer steeds kouder en wil ik dan niet in een ruim zitten, terwijl ik boven rond zou kunnen lopen.’
De Deserteur trok zijn kleren uit en het uniform aan. Het was uniform voor een vuurstuurder. Eentje die hij zelf jarenlang had gedragen. De kwaliteit was er in ieder geval op vooruit gegaan.
‘Het zat toen niet. Het zit nu niet,’ zei Chey over zijn eigen uniform. Jeong Jeong trok de harnasonderdelen recht, maar zweeg.
‘Meester?’
‘Nog bericht gekregen van de Lin Yee’s, Chey?’
‘Ik had u verteld over dat bericht waarin ze zeiden ons te volgen vanaf de kust?’
‘Ja.’
‘Verder had ik niets meer ontvangen.’
‘Ik hoop dat ze een voorraad kunnen aanleggen. De winter komt er aan,’ mompelde Jeong Jeong niet bepaald verstaanbaar. Hij zette de helm op, maar zijn haar zat in de weg. Geïrriteerd zette hij het ding weer af.
‘Een knot is makkelijker,’ zei Zuko. Jeong Jeong zuchtte en haalde een touwtje uit zijn broekzak. Blijkbaar was half werk niet voldoende. Hij maakte een knot, zo goed of zo kwaad als mogelijk was met zijn wilde haren en probeerde het opnieuw.
‘Wat?’ vroeg hij aan Zuko die hem aan stond te staren.
‘Ik heb weleens…mooiere knotten gezien.’
‘De laatste keer dat ik mijn haar heb gekamd, was in de tijd dat ik nog een kam had. Zo’n halfjaar terug naar ik meen,’ zei Jeong Jeong bits.
‘Zeven maanden,’ viel Chey zijn meester bij. Zuko haalde zijn schouders op.
‘Zuko, laat me het schip zien. Chey, blijf hier,’ zei Jeong Jeong. Hij was al bij de deur voor Zuko en ingehaald had.
‘Je bent hier om mij te helpen, meester Jeong Jeong. Niet andersom,’ zei Zuko zacht.
‘En ik zal je helpen, maar daarvoor moet ik wel meer te weten komen over onze situatie,’ zei de Deserteur. Hij liep het ruim uit.
De deur van Irohs hut ging open. Azelia keek op van de pai sho tafel. In haar handen hield ze de lotussteen en de fenikssteen. Jeong Jeong deed de deur achter zich dicht en zette zijn helm af. Het zweet veegde hij van zijn voorhoofd af.
‘Ik dacht dat u een hekel had aan de Vuurnatie,’ zei Azelia.
‘Heb ik ook, maar ik heb nu weinig keus. Is Iroh er?’ zei de Deserteur. Hij liep de hut door op zoek naar een goede schuilplaats om zijn kleren te verbergen.
‘Iroh is nog met Zhao op de brug aan het praten. Ze zijn al bezig vanaf voor de lunch,’ zei Azelia.
‘Wie heeft je vandaag dan getraind?’
‘Koa, een soldaat uit de eerste divisie,’ zei Azelia. ‘Wilt u nog wat eten? Ik heb wat brood bewaard.’
Het meisje stond op en haalde wat brood uit de la. Ze gaf het aan Jeong Jeong die het zwijgend aannam.
‘Weet jij waar ik dit kan verstoppen?’
‘Onder de kast is nog wat ruimte,’ zei Azelia. Ze pakte de kleren en schoof ze onder de boekenkast.
Er werd op de deur geklopt. Jeong Jeong vluchtte snel de slaapkamer in en luisterde vanachter de deur mee.
‘Prins Iroh vroeg me u mee te nemen naar het dek. We zijn daar aan het dansen en hij dacht u het misschien ook wel leuk zou vinden om daar bij te zijn,’ klonk een stem.
‘Graag,’ zei Azelia. ‘Ik kom er zo aan. Ga maar vast.’
De deur ging weer dicht. Jeong Jeong kwam tevoorschijn.
‘Dat was Koa,’ zei Azelia. Ze zette de pai sho stenen weer netjes op hun plaats. ‘Ik ga naar het dek toe. Is dat goed?’
‘Ik ben je meester niet, kind,’ zei Jeong Jeong. Azelia keek hem een moment ongemakkelijk aan voor ze wegging. Bij het openen van de deur stond ineens Iroh daar.
‘Jij gaat naar Koa toe?’ vroeg Iroh vriendelijk. Azelia knikte. ‘Veel plezier dan. Ik kom je wel ophalen als je naar bed moet. En jou wilde ik net spreken.’
Jeong Jeong liep naar de tafel toe en liet zich op een van de kussens neervallen. Duidelijk met weinig enthousiasme. Azelia liep de hut uit en Iroh sloot de deur achter zich.
‘Waren Azelia’s ouders sterke vuurstuurders?’ vroeg de prins
‘Ze konden niet vuursturen. Niemand in haar familie schijnbaar,’ zei Jeong Jeong. ‘Hoezo?’
‘Controleprobleem. Ze heeft last van een redelijke terugslag en kan haar vuursturen niet blokkeren.’
Jeong Jeong zweeg bedenkelijk. Terugslag was een niet veel voorkomend verschijnsel. Sommige meesters hadden er last van. De energie van het vuur keerde zich tegen zijn meester. Dit betekende dat ze niet hoger in niveau konden stijgen, maar op zo’n jonge leeftijd er al last van hebben…
‘Ik dacht dat een familieaandoening was,’ zei Iroh, ‘maar blijkbaar hoeft dat niet zo te zijn of haar ouders hebben verzwegen dat ze vuurstuurders waren.’
‘Dat lijkt me wel heel sterk. Dan hadden ze nog kunnen proberen hun leven te redden toen Zhao langs kwam.’
‘Hoe dan ook; dit wordt een behoorlijke handicap als ze nog verder wilt leren vuursturen. Ik probeerde haar droog te laten oefenen, maar dat lukt haar niet. Die terugslag blijft haar tegenwerken.’
Er viel een korte stilte waarin beide mannen nadachten.
‘Wat is er?’ vroeg Iroh.
‘Niets,’ zei Jeong Jeong. ‘Ik denk na over waar ik vanavond moet slapen.’
‘Je vindt het intrigerend, nietwaar?’
‘Wat? Een boerenkind dat wil, maar niet kan vuursturen door een bepaalde eigenschap.’
‘Ja, precies.’
‘Iroh, het kan me geen barst schelen hoe je het oplost, als je het maar oplost. Ik heb wel iets anders aan mijn hoofd dan het trainen van onbekwaam kind,’ zei Jeong Jeong. ‘Ik ga terug naar Chey en Zuko.’
De Deserteur stond op en liep naar de deur toe. Iroh riep hem echter terug.
‘Ze verwachten zwaar weer vanavond.’
‘Zwaar weer?’ vroeg Jeong Jeong droog. ‘Ik begin me lichtelijk zorgen te maken als de golven hoger worden dan het schip al weet ik niet of ik met een incompetente crew op de brug lekker zal slapen. In mijn tijd, generaal Iroh, wisten we nog wat zwaar weer was.’
‘In jouw tijd? We schelen vijf jaar, Jeong Jeong. Vijf jaar die ik op je voorloop.’
‘Vijf jaar waarin de kroonprins van de Vuurnatie nog beschermd werd tegen bepaalde zaken die normale jongens wel meekregen,’ zei Jeong Jeong bitter. Zonder verder nog een woord te zeggen liep hij de hut uit.
Voor Jeong Jeong viel het weer mee, maar het merendeel van de mensen aan boord van het schip hadden nog niet zoveel ervaring als de oude deserteur. De kok had in ieder geval niet veel te doen de dagen erna. Ook Azelia, Chey en Zuko bleven de hele dag maar in hun bed liggen van de ellende.
Jeong Jeong zelf stond aan dek ijs weg te kappen. De winter was vroeg gekomen dit jaar. Vroeg en hard. IJskoude windvlagen lieten regendruppels als hagelstenen op de mensen neerkomen. De temperatuur was sterk gedaald. Sneeuw was lang niet zo erg geweest als regen. De regen bevroor en zorgde er voor dat mannen nu op het dek ijs weg bleven hakken.
Aan het vaste land was het minstens net zo erg. De Lin Yee’s ploegden dapper door de onbegaanbare wegen. Ze zeiden niets. Ze dachten niets. Ze volgden alleen de vloot dat door de laaghangende bewolking niet langer meer zichtbaar was aan de horizon.
Een van de Lin Yee’s raakte uitgeput. Niet langer meer in de conditie om te staan, zakte hij door zijn knieen heen. Zijn broeders keken om, zwijgend, wetend. De uitgeputte Lin Yee zei dat hij hen later
wel zou zien. De rest knikten en liep door. Niet veel later kwam een hongerige vogelbekbeer op de plaats waar de uitgeputte Lin Yee in elkaar was gestort. De sporen waren nog in de modder te zien, maar van de groene man was niets meer te bekennen. Enkel wat kiezelstenen.
Twee dagen later was het weer rustiger geworden. Op het schip werd de dagelijkse routine weer opgepakt. Ook Azelia’s trainingen gingen weer verder, maar vorderingen waren er nog niet. Het meisje liet een geïrriteerde zucht ontsnappen toen ze voor de zoveelste keer de terugslag zag ontstaan. Inmiddels had ze Koa of Iroh niet meer nodig om het te herkennen.
‘Kijk!’ zei ze meer kwaad op zichzelf dan op iemand anders. Ze schoot een straal vuur af zonder op de terugslag te letten. Drie meter lang was de stoot en het had een terugslag van tien centimeter, maar Azelia staakte haar beweging niet. Iroh en Koa zagen het gebeuren voor ze er erg in hadden.
‘Nergens last van,’ zei het meisje. Ze liet haar ongeschonden arm zien. Ook de oude brandwonden op haar handen waren niet verergerd.
‘Omdat je dit met sterke wind mee doet. Als je een vuurstoot geeft met wind tegen was je zeker verbrand,’ zei Iroh geschrokken. ‘Dat moet je echt niet meer doen.’
Azelia haalde haar schouders op. Het bleef een beetje stil op het dek.
‘Heb je al geleerd hoe je een kaars moet aansteken?’ vroeg Koa. Iroh zond hem een blik toe dat hij moest zwijgen, maar Azelia had de vraag al gehoord.
‘Dat kan ik al,’ zei ze nauwelijks verstaanbaar, maar ze bleef niet lang bij de herinnering hangen. ‘Zou ik het misschien eens mogen proberen op grotere afstand.’
‘Wat bedoel je?’
‘Een kaars aansteken. Ik kan het alleen binnen op een afstand van twee meter. Mag ik het hier eens proberen?’ vroeg Azelia. Iroh keek het meisje schattend aan.
‘Weet je het zeker? Na wat er de vorige keer gebeurde…’
‘Ik wil leren vuursturen en hoe meer ik leer, hoe meer technieken ik zal kennen waarmee ik mijn ouders had kunnen redden, maar ik kan niet naar het verleden reizen. Ik kan er wel voor zorgen dat dit in de toekomst niet nogmaals gebeurd,’ zei Azelia. Iroh vermoedde dat het niet helemaal haar eigen woorden waren, maar het was de kern van waarheid die telde.
‘Oké, we gaan trainen met de kaarsen, maar laten we dit benedendeks doen. Er steekt een ijzige wind op. We beginnen wel met een grotere afstand,’ besloot Iroh.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.