Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Tokio Hotel » Third World War » Seven

Third World War

9 maart 2015 - 15:01

1351

1

496



Seven

Ik verlies elke notie van tijd zodra we die hoek omslaan. Het riool spreidt zich voor me uit, een koninkrijk van kolkend afvalwater dat tussen twee nauwe richeltjes loopt.
Ook al schuifelt Bill achter me aan en blaast zijn adem tegen mijn nek voel ik me best alleen.
Ik hoop maar dat dit niet voor niets is.
We wandelen zwijgend voor een lange tijd. Elke keer we een richting moeten kiezen, gaan we voor de buis die dieper de grond in gaat.
Het signaal van Bills chip zou minder sterk moeten zijn hier, of helemaal verdwenen zelfs, dat is tenminste wat ik hoop. Ik had Emma moeten vragen of we überhaupt de chips kunnen omzeilen, maar ik wou geen tijd verliezen.
De angst dat ik ons onze dood in jaag volgt me met elke stap die ik zet.
We stoppen wanneer Bill niet meer kan.
Er is een klein trappetje naar een onderhoudskamer waar we ons neerzetten. De deur achter ons is op slot, dus leunen we er zwaar tegen, hijgend van de afstand die we hebben afgelegd.
“Stop wat van je spullen in mijn tas,” mompel ik. Ik had er rekening mee moeten houden dat hij voor het eerst weer vrij is sinds weet ik veel wanneer. “En neem maar wat te eten en drinken. Ik heb je op volle kracht nodig.”
Hij kijkt me dankbaar aan, glimlacht en begint stilletjes door zijn tas heen te gaan. Ik gesp zijn slaapzak bij die van mij. Zijn handen trillen wanneer ze zich om het rubberen heft van zijn messen wikkelen om ze me aan te geven. Weer vraag ik me af wat ze met hem hebben gedaan. Weer durf ik het hem niet te vragen.
Mijn gedachten zijn echter duister genoeg om me iets in te beelden, zo levendig dat ik ril. Maar overschat ik ze? Of ónderschat?
“Je had me kunnen achterlaten,” zegt hij, stem schor, nadat hij een slok water neemt. “Waarom deed je dat niet?”
Ik grijns, deels omdat ik (dróge) schoenen tussen mijn bevoorrading vind, deels omdat ik wachtte tot ik het hem kon vertellen. “Ik ben een Tokio Hotelfan. Dat zijn we eigenlijk bijna allemaal. Zo kennen we elkaar.”
Hij lijkt niet al te gelukkig dat te horen, en na een moment van ijzige stilte zegt hij, “Je zou niet de eerste fan zijn die haar leven voor me geeft.” Zijn blik is zo gekweld van geesten dat het me pijn doet. Hij moet zich zo schuldig voelen. “Dat wil ik niet van jou. Belóóf me dat je dat niet doet.”
Ik knik.
Het is stil voor een paar minuten, geen geluid buiten het ruisen van het stinkende water. Ik ben snel gewoon geraakt aan de drukkende stank en de hoofdpijn die er bij komt kijken. Ik ontdoe me van mijn doordrenkte schoenen en sokken. Mijn nieuwe paar sokken is felpaars. De schoenen hebben flinterdunne zooltjes, maar het is beter dan mijn aquariumsneakers waarmee ik door de sneeuw ben geploeterd.
“Begrijp me niet verkeerd…” Hij heeft zijn mouwen opgerold, ondanks de kilte hier beneden. Het valt me nu pas op hoe bezweet hij is; zijn korte haar kleeft tegen zijn slapen, zweet parelt op zijn voorhoofd. “Ik ben dankbaar, maar ik ben niet… belangrijker, dan iemand anders. Dan jou.”
Ik voel iets warm in mijn borst.
Hij is nog niet klaar met praten. Blijkbaar krijgt geen enkele gevangenis de kletskous uit Bill Kaulitz. “Dus als het er op aankomt, dan je jezelf. Daar hoef je je niet voor te schamen.”
Ik zucht. “In wat voor wereld leven we als dit ons eerste gesprek is. Ik had hele andere dingen verwacht.”
Met fonkelende ogen draait hij zich naar me toe. “Zoals?”
Dus verbijt ik mijn lach en vertel over hoe veertienjarige ik fanficties schreef over hem en een overmaat aan zelfverzonnen vrouwelijke personages.
Wanneer hij me doodserieus vertelt dat hij homo is, schater ik het bijna uit.
Natuurlijk.

Er is een zekere spanning weg als we weer vertrekken. Soms kan ik mezelf doen geloven dat we niet aan het vluchten zijn, ver weg van alles dat ik nog ken en heb, maar dat ik op trektocht ben met een vriend. Door de riolen weliswaar, en zonder bestemming, maar dat is oké.
We praten niet, om onze energie op te sparen, maar af en toe voel ik Bills vingers langs mijn arm strijken of grijp ik zijn hand om hem over een glibberig deel te leiden.
Ik ben blij dat hij bij me is. Ik zou hier niet zijn zonder hem, gewoon thuis zitten, maar het voelt goed om hem uit de klauwen van het systeem te redden. En het kan niet anders dan dat deze situatie een vriendschap gaat smeden waar ik me aan kan omhoog trekken.
Bill is iemand die me niet zoveel mensen heeft zien vermoorden, hij vermoedt het misschien, maar ik voel me alsof ik opnieuw kan beginnen met hem.
Ik kan zijn wie ik wil.
En meer dan wat dan ook wil ik gewoon terug dat meisje zijn dat al haar cd’s zo vaak speelde dat de schijfjes in tweeën braken en zo veel fanfictie schreef dat de realiteit soms verloren ging om haar heen.
Er gebeurt iets heel vreemd enkele uren in onze wandeling. Ik word enthousiast. Ik kan niet wachten om iedereen te vertellen dat Bill bij mij uit de kast is gekomen. En dan beginnen de spinnewieltjes in mijn hersenen te ratelen en voor het eerst in jaren springen beelden weer voor mijn ogen, stuiteren woorden door mijn hoofd.
Ik bedenk een verhaal, met de man achter me in de hoofdrol, en mijn eigen hoofdpersoon verandert in een door de oorlog gebeten soldaat, een tengere jongen.
Ik verberg mijn glimlach.
Ik heb al lang geen fanfictie meer bedacht.

’s Avonds kruipen we met onze slaapzakken tegen elkaar aan in een groezelig hoekje. Om ons heen wikkelt het geroeste ijzer zich nog steeds om het water heen, en galmt af en toe geplons door de ruimte, maar we zijn nog geen enkel teken van leven tegengekomen en niemand lijkt ons op de hielen te zitten.
Ons avondeten van koude bonen in tomatensaus heeft me niet veel goeds gedaan en de brij plakt in mijn mond, maar Bill leek er wel van te genieten.
Ik had erger van die jongen verwacht. Veel erger.
Hij wandelt zonder morren, vraagt enkel om te stoppen als hij écht niet meer kan, als zijn dunne beentjes bijna onder hem uit zakken. En hij glimlacht, heel de tijd. Hij lijkt het beter te verwerken dan Daan, denk ik.
Maar wanneer hij in slaap valt, eindelijk, na stiekeme angstige blikken links en rechts, zijn ogen steeds dansend over zijn omgeving, realiseer ik me dat het een front was, een masker.
Hij is er zo op getraind dat altijd te doen: alsof alles oké is, alsof hij reden heeft om elk moment van de dag te glimlachen, ondanks zijn gebrek aan privacy, aan heel de wereld die hem in de gaten houdt.
In zijn slaap wordt hij geplaagd door nachtmerries, zijn gezicht vertrokken in angst. Ik trek hem tegen me aan en probeer zijn angst in me over te nemen en het te vervangen door mijn warmte.
Ik maak hem pas wakker als ík niet meer tegen zijn nachtmerries en angstig slaapgemompel kan.

Bills angst lijkt daadwerkelijk in mij gekropen te zijn. Ik droom van een stalen gevangenis, van ketens die me tegen de muur slaan, de geur van bloed en rot zo levensecht dat ik zuur proef in mijn keel.
Ergens besef ik me dat ik aan het slapen ben, dat dit niet echt is, maar ik ben nog nooit zo bang geweest dat iemand mij te pakken heeft gekregen, dat ik al mijn misdaden tegen mijn land verwijt ga worden. Dat ze mij gaan straffen.
Ik leun zo ver naar voren als de boeien rond mijn polsen willen geven, het metaal snijdt in mijn vel en mijn gewicht trekt me naar beneden, mijn spieren kreunend.
Mijn keel knijpt samen als ik begin te schreeuwen, terwijl ik de ketens van de muur probeer te trekken, maar ik word terug gebeukt door een magere hand, pikzwarte nagels. De lucht slaat uit mijn longen.
Bills ogen zijn duistere, stalen poelen waar ik niets van zijn vriendelijkheid in kan zien.
Ik word wakker met zout op mijn lippen, een bonkend hard en de wereld die davert.


omdat het kan.


Reacties:


xNadezhda zei op 17 okt 2014 - 21:19:
Mijn gedachten zijn echter duister genoeg om me iets in te beelden, zo levendig dat ik ril. Maar overschat ik ze? Of ónderschat?
Hier kreeg ik kippenvel.
En dan beginnen de spinnewieltjes in mijn hersenen te ratelen en voor het eerst in jaren springen beelden weer voor mijn ogen, stuiteren woorden door mijn hoofd.
Hoe kríjg je het voor elkaar om me in zo'n duister verhaal tegelijkertijd weer hoop te laten voelen? God, you're good.
Hij is er zo op getraind dat altijd te doen: alsof alles oké is, alsof hij reden heeft om elk moment van de dag te glimlachen, ondanks zijn gebrek aan privacy, aan heel de wereld die hem in de gaten houdt.
En dit is zo .____. Je schrijft hem heel mooi. Heel geloofwaardig.

I'm so hoooooooked. <3