Hoofdcategorieën
Home » De Kronieken van Narnia » A place called Narnia, You Said? » Bye bye London and the centaurs
A place called Narnia, You Said?
Bye bye London and the centaurs
‘Je zal het niet vinden,’ zegt Peter die inmiddels niet meer lacht maar me strak aan kijkt. ‘En waarom wel niet?’ vraag ik zowel nieuwsgierig als aangebrand. ‘Omdat het hier niet bestaat. Ik weet niet hoe je in godsnaam in Narnia beland bent, maar je kunt er niet meer uit totdat Aslan je er uit laat,’ antwoordt hij.
Ik kijk hem droog aan. ‘Tuurlijk, zeker wel, en als ik dat niet geloof, maak je me wel wat anders wijs,’ zeg ik met een stem waar het sarcasme van af druipt. Ik draai me gekrenkt om en been snel het bos in. Nagestaard door een verbaasde en enigszins beledigde Caspian en een overrompeld viertal.
’S Avond heb ik nog steeds geen bordje gevonden en nestel ik me zo goed en zo kwaad als het gaat tegen een boom aan. Ik ben niemand meer tegen gekomen en daar ben ik eigenlijk wel blij om. Ze lijken hier toch niet te sporen en ik heb geen behoefte aan domme gesprekken zoals die met het viertal en die Caspian. Ik heb het erg koud in mijn natte kleren en de boom schenkt me niet echt verwarming. Na een lange tijd verdraaien en nadenken begin ik te twijfelen of Peter geen gelijk had toen hij zei dat Londen hier niet bestond. Tenslotte moet hij wel een hele wijde fantasie hebben om zoiets te verzinnen. En die anderen deden mee met zijn komedie. Als het komedie was, tenminste.
En die Caspian, die leek echt niet te weten wat Londen en Schotland zijn. Meer en meer neemt de twijfel toe. Misschien was ik toch beter bij hen gebleven. Tenslotte zijn mijn kleren nog steeds niet droog, en barst ik van de honger. Ik pieker nog wat verder en val uiteindelijk in slaap.
Die nacht heb ik een hele bizarre droom. Over een reusachtige leeuw, die me vertelt dat ik terug moet gaan naar Caspian en hem moet helpen in de strijd tegen de Telmarijnen. Ik kreun en woel en schrik plots wakker wanneer ik een hand over mijn mond en koud metaal in mijn nek voel. ‘Niet weer, hé’ kreun ik wanneer de persoon zijn hand van voor mijn mond haalt en met een diepe stem zegt dat ik me om moet draaien. Ik doe wat hij zegt en schrik me kapot wanneer ik merk dat ik oog in oog sta met twee levens grote centauren.
‘What the hell..?’ hakkel ik met grote ogen. Snel schuifel ik achteruit en druk ik me angstvallig tegen de stevige stam van de reusachtige boom achter me. Ik laat mijn ogen over de twee mythologische wezens voor me dwalen. De kleinere centaur, die duidelijk de jongste is, heeft een heel mooi gezicht. Het is hartvormig met een prachtig paar doordringende, ernstig kijkende, lichtbruine ogen. Zijn mond is fijn en is net iets donkerder dan zijn huid, die vuil is van het zand. De oudere centaur heeft een heel woest uiterlijk. Zijn ogen zijn stormgrijs en over zijn wang loopt een donkerroze litteken. Zijn paardenlichaam is donkergrijs, zo donker dat het in het donker bijna zwart lijkt.
Maar door een plas maanlicht die zijn vacht verlicht, die ik dat het in feite donkergrijs is. De jonge doet een stap naar voor en laat zijn zwaard zakken terwijl de oudere het lemmet van zijn prachtig versierde zwaard nog altijd dreigend onder mijn kin laat rusten. ‘Wat doe je hier?’ vraagt de jongere. Door de verbazing en angst krijg ik niet meer dan een soort gepiep uit mijn keel dat de andere twee onmogelijk zouden kunnen verstaan.
‘Ben je gewapend?’ vraagt hij opnieuw. Trillend laat ik mijn hand ik mijn zakken glijden en vis ik mijn zakmes uit mijn zak. Ik laat het met schuddende handen zien en gooi het dan neer voor zijn hoeven. ‘Verder niets?’ gaat hij verder waarbij ik het ongeloof door zijn stem hoor. Ik schud zachtjes mijn hoofd. ‘Wat doen we ermee?’ fluistert de jonge tegen de grote centaur. Deze laatste kijkt me doordringend aan en zegt dan: ‘Deze jongeling lijkt me geen Telmarijn. Anders zou ze wel zwaarder gewapend zijn, denk ik. We nemen haar mee naar de koning, hij zal wel beslissen wat we ermee doen.’ De jonge knikt en neemt me op als een baby.
Ik schrik maar voel de moed niet me los te rukken dus laat ik hem doen. ‘Wat is je naam?’ vraagt de Centaur die me vasthoudt. ‘A-Aaron,’ mompel ik stilletjes. Ik zie hoe de jonge eens naar de oudere kijkt en hoe deze zijn mondhoeken naar beneden trekt en zijn wenkbrauwen omhoog en ze dan snel weer ontspant. Zonder dat ik het verwacht had, begint de jonge centaur opeens te galopperen. De oudere volgt meteen en zo zigzaggen we geruisloos maar aan een zeer hoog tempo tussen de bomen door...
Reacties:
waaah,, vet,, ik wil ook zo kunnen schrijven! Ok,, ik voel me heel dom,, wat is een Telmarijn??
Serieus, ik kan maar blijven herhalen hoe goed jij schrijft!
Man, ik zou bijna jaloers worden!
Maargoed, ik ga maar eens het volgende hoofdstuk lezen ^^
Zoooo mee eens! (En een Telmarijn is een inwoner van het land Telmar, het buurland van Narnia. De koning is Miraz en zijn pasgeboren zoontje is de prins. Caspian is ook een Telmarijn, maar werd er verdreven, en nu strijd hij aan de zijde van de Narniërs tegen zijn oom.)