Hoofdcategorieën
Home » Sprookjes » De sterrenkijkers (Fanfic schrijft) » Proloog
De sterrenkijkers (Fanfic schrijft)
Proloog
‘Zo, dat is dan de laatste.’
Antoine deed een stap naar achteren en bekeek het resultaat. Drie smalle plankjes boven elkaar waren bijeengehouden met een afgedankte paal en scheefgeslagen spijkers. Op de plankjes was een of ander monster geverfd. Het was een vreemd karikatuur van een wezen met zwarte haren, een enorme neus en wratten.
Let op! Trollen! Stond er in rode, uitgelopen letters onder. De geschreven waarschuwing was het enige dat werkelijk duidelijk maakte dat men niet met de heks uit Sneeuwwitje te maken hadden. Het monster in kwestie had dus voor een trol door moeten gaan.
De twee mannen schuifelden langs elkaar heen op het smalle, zwevende rotsblok. Het cirkelde rustig om een klein maantje heen. Het maantje waar sinds kort trollen op gevangen zaten.
‘En waar ga je nu heen?’ vroeg John, terwijl hij de moker in het ruimteschip van Antoine legde.
‘Ik denk dat ik een stuk die kant uit ga. Daar heb ik nog weinig in kaart gebracht,’ zei Antoine. Hij wees naar een sterrenstelsel met een sterke, gele gloed.
‘Ah, die richting. Daar zwerft zo’n planeet rond die bevorderlijk zou zijn voor je creativiteit en je openheid van geest,’ zei John.
‘Je klinkt niet bijzonder professioneel,’ merkte Antoine op. Hij tikte met zijn hamer tegen de paar spijkers die wel erg scheef stonden.
‘En meer als een astroloog.’
Die laatste opmerking deed Johns gezicht veranderen in een vreemde grimgras.
‘Je vangt nog weleens wat op als je continu met die stakkers moet werken,’ verdedigde hij zich.
‘Natuurlijk.’
Er viel een korte stilte.
‘En wat ga jij doen?’ vroeg Antoine uiteindelijk.
‘Als ik Harald moet geloven kan ik binnenkort op zoek naar een nieuwe assistent,’ zei John.
‘Hoezo?’
De twee mannen leunden nu tegen het ruimteschip van Antoine aan. Hun blikken gleden afwezig over de ring rotsblokjes die om de trollenmaan cirkelden. Op bijna elk blok stond een bordje. Vanaf hier konden ze ook mooi de grens van licht en donker in de gaten houden. De twee astronomen hadden de plaatselijke zon in hun rug. De schaduw van het ruimteschip tekende zich mooi af op het lichtende oppervlak van de maan, maar de schaduw was nog niet zo donker als de plaats waar werkelijk geen licht kwam.
‘Gaat Trostav weg?’ viste Antoine naar Johns knecht.
‘Hij schijnt liefde tegen te komen of zoiets. Je weet hoe dat gaat op die leeftijd. Lange wimpers, twinkelende ogen, slank figuur en bam! Daar vliegt het beetje concentratie van je knecht het raam uit. Tot die jongen dertig jaar getrouwd is met dat mens, zal ik hem niet meer terugzien,’ zuchtte John met nog een beetje spijt in zijn stem.
‘Kan Harald er niet naast zitten?’ vroeg Antoine. John haalde zijn schouders op. De twee mannen keken naar de sterren. John begon te fronzen. Zijn collega zat nog altijd met zijn gedachten bij de hofastroloog die de dubbelzijdige toekomst had voorspeld.
‘Ligt het aan mij…’ begon John. Hij wees omhoog. ‘Of hebben wij Indah niet goed teruggezet?’
Met zijn geoefende blik had Antoine het kleine, maar felle sterretje in enkele tellen gevonden.
‘Wacht even,’ mompelde hij. ‘Ik pak mijn boek.’
Drie minuten later zaten de twee astronomen niet al te geriefelijk op de kleine rots met het bord in hun midden en het boek zo goed mogelijk tussen hen in. Er werd wat gemompeld onderling. Dingen over banen, assen, gravitatiewetten en andere zaken waarin een mens zich werkelijk jaren hadden moeten verdiepen indien hij ze wilden begrijpen. Zo nu en dan wezen ze naar de ster, verhieven zij hun stem tegenover elkaar, duwden elkaar bijna een keer van de rots af en gingen toen, onder het gemompel van verontschuldigingen, weer door met het bepalen van de juiste plaats van de ster.
Uiteindelijk waren ze er uit. John pakte twee grote zaklampen uit het ruim van Antoine’s ruimteschip en ging kordaat op het rotsblok staan. De andere astronoom startte zijn voertuig, vloog naar de ster in kwestie en verplaatste het aan de hand van Johns lichtsignalen. Dit werd tot grote frustratie aan beide kanten, maar half begrepen. Antoine vloog nog drie keer heen en weer, de batterijen moesten een keer verwisseld worden en opnieuw viel John bijna van het rotsblok, maar uiteindelijk stond Indah toch op de juiste plek.
‘Kan ik jou niet uitnodigen voor een kop koffie?’ vroeg John.
‘Andere keer misschien. Ik moet mijn ouders nog snel opzoeken voor ik vertrek,’ zei Antoine.
‘Spijtig. De koffieoogst is geweldig deze maand. Ik kan je wel een zakje meegeven,’ bood John aan.
‘Dat sla ik niet af!’
‘Antoine!’
De twee mannen keken in de richting van het geluid. Een vliegtuigje, mandarijn kleurig en half doorschijnend met pastelblauwe randen, kwam hun richting uit. Op het vliegtuigje stond een blonde jongen in groene kleren en een gele sjaal. Hij zwaaide vrolijk naar hen. Zijn compagnon, een vos, ontwaakte uit zijn slaap en maakte ook een sprongetje van herkenning.
‘Ik moet een ruimteschip gaan bouwen,’ besloot John toen hij het vliegtuigje zag.
‘Loze belofte.’
‘Een mens mag toch dromen, nietwaar?’
‘Vraag je je niet af wie hij is? Hij roept mijn naam en jij ziet alleen het vliegtuig.’
‘Ik ben redelijk beroemd om mijn planeet. Ik dacht dat jij dat ook was.’
‘Maar dat is toch geen Chlorofiel. Dat zie je zo ook wel!’
‘Weet ik veel wat er allemaal nog meer op jouw planeet rondloopt. Wij hebben trollen. Misschien hebben jullie welke blonde jongelingen die ergens in grotten wonen.’
Antoine schudde zijn hoofd, herinnerde zich toen weer dat er naar hem gezwaaid werd en zwaaide terug.
‘Hallo, vrienden!’ riep hij terug. Het vliegtuigje minderde vaart tot het uiteindelijk bleef zweven langs de rots.
‘Hallo, Antoine. Hoe gaat het er mee?’ vroeg de blonde jongen.
‘Op het moment uitstekend,’ antwoordde Antoine. ‘Kleine Prins, Vos, mag ik jullie voorstellen aan mijn goede vriend en collega John Bauer. Hij komt van D456.’
‘Ah, uw buurman dus?’ merkte Vos op.
‘Inderdaad,’ zei John en hij schudde de twee de hand.
‘Je ziet er treurig uit, Kleine Prins,’ zei Antoine.
‘Ik mis mijn Roos,’ antwoordde hij met een droeve glimlach.
‘Allé, geen rede om droevig te zijn. De Slang is in geen velden of wegen te bekennen. Misschien heeft hij het wel opgegeven,’ opperde Vos. ‘En kijk een naar die komische tekeningen. Daar word je toch direct helemaal vrolijk van.’
‘Ik ben astronoom. Geen kunstenaar,’ verdedigde John zich. Hij trachtte wat verf van zijn vingers te wrijven.
‘Waarom zetten jullie die bordjes hier neer?’ vroeg de Kleine Prins.
‘Ik denk…’ begon John. ‘Dat dit een verhaal kan zijn dat de gedachten van de jongen even kan afleiden.’
‘Echt waar?’ vroeg de Kleine Prins nieuwsgierig.
‘Ooit een planeet moeten redden waar de lieden niets liever doen dan de toekomst voorspellen en koffie of thee drinken?’ zei John. De Kleine Prins keek naar Antoine.
‘Die Exupéry zijn niet helemaal wijs,’ zei de astronoom met een knipoog.
‘Hou je mond!’ zei John. Hij gaf zijn collega een duw waarbij het rotsblok gevaarlijk slagzij maakte. Dit hadden ze, door middel van veel oefenen, zo weer onder controle.
‘Wil je het verhaal horen?’ vroeg John.
‘Graag,’ zei de Kleine Prins. De twee astronomen maakten het zich gemakkelijk op het rotsblok en begonnen toen, om de beurten en soms door elkaar, te vertellen.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.