Hoofdcategorieën
Home » Harry Potter » I've Come To Burn Your Kingdom Down » vi.
I've Come To Burn Your Kingdom Down
vi.
Het wende verbazend snel. Harry moest nu rekening houden met een kleine twintig anderen, maar dat viel wel mee. De badkamer had vijf douchehokjes, waardoor er ’s ochtends en ’s avonds geen file ontstond, en eten deden ze nog altijd in de Grote Zaal, al kwamen er elke dag tóch heerlijke geuren uit het keukentje. En wakker worden in dezelfde kamer als de jongen die al snel zijn beste vriend aan het worden was? Dat was ook niet slecht.
Maar recruteerweek was meer dan alleen de activiteiten die de club had georganiseerd of het gewoon worden te wonen in een huis waar zijn ouders niet waren, waar hij niet even de straat kon oversteken om met Sirius te praten.
De acties die hem bij Griffoendor hadden gebracht, hadden nog meer gevolgen.
Hij had net Inleiding tot het Recht achter de rug en was nog eens door zijn notities aan het lezen toen hij voor het kantoor van het schoolhoofd zat te wachten. Het was een mooie ruimte, maar vanbinnen werd hij verteerd door zijn zenuwen dus dwong hij zichzelf om enkel naar zijn eigen handschrift te kijken, naar de termen en de beschrijvingen van rechtszaken die ze die dag behandeld hadden.
Zes weken. Zo lang had hij het uitgehouden voor hij bij het schoolhoofd belandde. Zelfs zijn vader was nog niet zo erg geweest, zijn kuren waren pas in het tweede semester begonnen.
Hij betrapte zich erop dat hij steeds dezelfde zin las, al minstens tien keer, en niets meer in zich leek op te nemen. Toen hij omhoog keek, begreep hij waarom. Fonkelende, blauwe ogen keken hem aan boven een dun brilletje.
“Oh, sorry professor,” mompelde hij en sprong vlug recht, sloeg daarbij bijna de stoel omver. “Ik had u niet gezien.”
“Dat is wel oké, Harry. Kom binnen.” Hij stapte opzij zodat Harry als eerste het kantoor binnen kon wandelen en dat deed hij met een baksteen in zijn maag.
Perkamentus’ kantoor was ruim, met grote ramen die uitzicht gaven op het Hoofdplein, waarrond de administratiegebouwen en de kantoren van de professoren zich allemaal bevonden. Op planken aan de muren stonden vele boeken en zilveren instrumentjes die Harry niet had verwacht te zien in de kamer van een directeur, en zelfs een paar waarvan hij eigenlijk niet wist wat ze waren of deden. Een glanzende bureau stond in het midden en de oude man wees naar de stoelen aan de andere kant. “Ga zitten.” Zelf ging hij in een stoel met een hoge rug en een plijzig, rood kussentje zitten.
Harry voelde de jeuk aan zijn arm intenser dan ooit nu hij wist dat hij zijn breinaald niet even boven kon halen. Met zijn goede hand dekte hij het merendeel van zijn gips af, want niet alles was voor onschuldige oude mannetjes’ ogen bestemd.
“Toen ik gisteren aankwam, stond er een kapot wagentje op me te wachten. Vreemd, toch?” Hij knikte en beet op de binnenkant van zijn wang. “Na onze veiligheidscamera’s raad te plegen, kwamen we erachter dat jij, Ron Wemel, Fred Wemel en George Wemel onze schuldigen zijn.”
Hij wist niet wat te zeggen, dus bleef hij stil.
“Als schoolhoofd kan ik dit niet ongestraft laten. Maar met je arm in het gips zal ik je werkstraf uitstellen tot je beter bent.”
Eindelijk wist hij iets uit te brengen: “Werkstraf?”
Er schenen ondeugende fonkelingen in Perkamentus’ helderblauwe ogen. “Het is grappig, eigenlijk. Vroeger zouden we je voor de kosten laten opdraaien en dan was het wel goed, maar een zekere James Potter haalde daar gewoon zijn erfenis voor aan en deed dan wat hij wou, dus sindsdien gebruiken we werkstraffen. Ironisch, niet?”
Harry slikte de krop uit zijn keel. “Dus… wat voor soort werk is dat dan?”
“Oh, niets vreselijk. Als je periode aanbreekt, vraag ik rond welke staffleden er een handje kunnen gebruiken. Vaak is het Hagrid die gezelschap en hulp wilt voor al dat hij doet op het domein. Over Hagrid gesproken… Hij wilt je graag even spreken. Wanneer past dat voor jou?”
Hij haalde zijn schouders op en keek naar een punt boven Perkamentus’ schouder. “Ik heb morgen van elf tot drie les.”
“Ga maar bij hem langs na je lessen, dat vindt hij vast fijn.”
Fijn? “Professor Perkamentus, waarom zou hij dat fijn vinden?”
De oude man grinnikte en drukte zijn magere vingers samen zodat hij er met zijn kin bovenop kon rusten. “Herinner je je dat niet meer? Hagrid kwam vroeger heel vaak bij jullie thuis over de vloer. Als ik me niet vergis, komt hij nog steeds bijna wekelijks bij Sirius langs.”
Hagrid. Hagrid… Er begon Harry iets te dagen. Meerdere dingen, zelfs. En weggestopte herinnering aan een kerstfeestje, waarbij een reusachtige man met een ruige baard dronken liedjes zong en met een grote hand op de rug van de Kerstman beukte. Behalve dat de Kerstman… Oh.
Zijn wangen gloeiden kersenrood toen hij opkeek naar Perkamentus en zag dat de man doorhad dat hij erachter was. “Rubeus. Dat is Hagrids voornaam, toch? En u… ik noemde u de Kerstman vroeger.”
“Inderdaad.” Perkamentus leunde achterover in zijn stoel en leek Harry in zich op te nemen. “Ik wist beter dan te verwachten dat je me nog zou kennen, de laatste keer dat ik bij je thuis was, was je nog maar vier.”
“Ik nóemde u de Kerstman. Waarom verbeterde u me niet… Professor,” voegde hij kuchend toe, want er mochten dan professoren van zijn school bij hem thuis geweest zijn door het beroep van zijn vader en de positie van Remus, dat maakte hen niet minder volwassen voor wie hij respect diende te hebben.
“M’n beste jongen, er zijn ergere dingen in het leven dan door een kind Kerstman genoemd te worden.”
Donderdagochtend was het gebouw waar de geschiedenis- en cultuurvakken gehouden werden omgetoverd tot een hindernissenparcours met een zwaar, dicht net dat tegen de grond gehouden werd met gewichtjes en waar leerlingen onderdoor moesten kruipen, gevolgd door muurtjes waarover ze moesten klauteren, een hellende klimmuur waarop ze moesten klimmen en een touw bevestigd aan het plafond waaraan ze over een plas glibberig, groen slijm moesten slingeren.
Harry had graag meegedaan, maar met zijn arm kon hij dat niet. Dus spendeerde hij de twee uren voor zijn les begon buiten het lokaal Amerikaanse Geschiedenis, waar Ron zweterig achter een tafeltje zat en bleef zeuren over sms’en dat hij liever bij de groep zou zitten om te lachen met de kindjes die nu gepest werden met het parcours en in het slijm donderden.
Na zijn lessen ging hij naar zijn kamer om zijn boeken te dumpen, een nieuw T-shirt aan te doen en de doos chocolaatjes die hij gekocht had te pakken, voor hij vertrok naar het Flammelpark waar hij afgesproken had met Hagrid.
Hoe had hij kunnen vergeten dat hij Hagrid kende? Natuurlijk had hij hem altijd als Rubeus gekend, “Rubie” zelfs omdat de naam te moeilijk was geweest toen hij nog klein was, maar een man als hem kón je niet vergeten. Twee meter lang en enorm breed, met boomstammen voor armen en benen, met haar dat zo hoog stond dat hij nog groter leek en een baard waarachter je zijn altijd lachende mond en kleine kraaloogjes niet kon zien, was Rubeus Hagrid een persoon die zich in je geheugen prentte en daar nooit meer wegging.
Hij was als eerste op de open plek en ging op een bankje zitten om te wachten. Een paar minuten lang vreesde hij dat Hagrid niet zou komen, dat dit zijn verdiende loon was voor het mollen van iets dat niet van hem was, maar toen verscheen de reusachtige man om de hoek met een brede grijns verscholen achter zijn dikke baard.
“Hé Harry!” schreeuwde hij, alsof de jongen hem niet gezien had. Iemand op het Zuiderplein zou hem nog gezien hebben. “Hoe gaattie, knul?”
“Goed, goed. Hier –“ Hij stak de doos chocolaatjes naar hem uit. “En sorry voor- jeweetwel.”
“Jeweetwel? Die man zien we hier hopelijk niet meer terug. Maar bedankt, Harry. Dat is hartstikke aardig van je.”
Ze maakten een wandeling over de campus en hoewel Hagrid er niet mee leek te zitten dat Harry zijn karretje in de prak had gereden, bleef hij toch zenuwachtig en verkrampt naast hem en sloeg elke bonbon af. Ze wandelden en wandelden, Harry luisterde terwijl Hagrid praatte, en pas toen ze een paar uur later afscheid namen zodat Harry eindelijk zijn schoenen uit kon trekken en zijn voeten masseren, vond hij dat het prima gegaan was.
Maar hij had liever gehad dat Hagrid op hem geroepen had, gewoon even kwaad, want doodgeslagen worden door aardigheid was een uiterst langzame straf.
Het laatste bezoek dat hij die week maakte, was niet gepland en van een heel andere aard.
Het was zaterdag en zijn ouders hadden, na heel wat heen- en weergepraat, eindelijk besloten dat Harry prima voor zijn zusje kon zorgen. Toen de auto de hoek om draaide, haalde hij Grace’s rolschaatsen uit de kast en propte zijn portemonnee, zijn zusjes schoenen en zijn sleutels in een tas die hij over zijn schouder gooide. Hij hielp de kleine telg haar elleboog-, pols- en kniebeschermers aandoen, drukte een helm op haar bruine haar dat in staartjes bij elke beweging op en neer wipte, en hielp haar overeind met één arm.
Eerst gingen ze naar de Sun Wah, een Aziatische supermarkt in het dorp waar ze altijd verse eiernoedels haalden als Harry voor hen tweetjes eten moest maken. Af en toe kwam dat voor, als James en Lily naar Herman en Petunia gingen en de kinderen altijd wel een reden konden verzinnen om er niet bij te hoeven zijn. Rode lampionnen hingen boven rekken aan voedsel dat niet in normale winkels te verkrijgen was: potten kokosnootolie, crackers met pizzasmaak, vacuümverpakt fruit dat blijkbaar als de pest stonk, zakken rijst van wel twintig kilo. Op een verhoog stonden gelukskatten waarvan je hun arm kon laten bewegen en in een kast porseleinen theesets en prachtig afgewerkte eetstokjes.
Ze laadden twee zakjes eiernoedels, een doosje ananasmochis en een enkel maantaartje in hun mandje terwijl Grace zich stevig aan haar broers goede arm vasthield om niet onderuit te gaan en bij elke soort zoetigheid probeerde het bij hun andere producten te krijgen.
Na hun inkopen wandelden/skateten ze nog een tijdje verder, tot Grace echt niet meer kon en zich dramatisch op het muurtje van iemands tuin liet zakken. “Ik heb dorst!”
Harry keek om zich heen. Ze waren redelijk dicht bij zijn campus, veel dichter dan bij de winkel waar ze net vandaan kwamen, en hij had Hermelien eens horen praten over een theezaakje dat in de buurt van het Wiskundegebouw te vinden was. “Oké, doe je rolschaatsen maar uit en je schoenen aan, en dan gaan we ergens iets drinken, oké?”
“Ja!” Ze peuterde de gespen los en wrong haar voetjes in haar gympen, stak toen haar hand uit om vastgehouden en voorgeleid te worden. Dat deed Harry zonder morren, al was zijn tas nu wel loodzwaar en sneed de band in zijn hals. “Gaan we híer drinken?” Ze wees op een groezelig cafeetje dat ‘de Zwijnskop’ heette en waar effectief een zwijnskop aan een plakkaat boven de deur hing.
“Gedver, nee. We gaan naar een theehuis.”
“Oooh.” Grace’s identieke groene ogen werden groot en ze sloeg haar handen tegen haar wangen. “Een echtig, plechtig theehuis? Zoals in Mulan?”
“Oh, nee, dat niet, maar wel heel cool!” Dat hoopte hij tenminste.
De Blije Theemuts was inderdaad vrij dichtbij het Wiskundegebouw en het grindpad knerpte onder hun vlakke zolen. Hij zou Grace zo graag de rest van de campus laten zien, maar die eer was voor Lily, die al jaren zei dat ze voor haar dochter hetzelfde zou doen als haar man voor zijn zoon had gedaan. Dus zweeg hij over waar ze precies waren en trok haar het kleine gebouwtje in.
“Harry Potter, meneer!” Een man met ronde, moddergroene ogen, spitse oren en plukken bruinblond haar piepend vanonder een gebreide muts keek hem stralend aan. “Wat een eer, wat een genoegen!” Hij kwam vanachter de toonbank, die afgeladen was met gebakjes, cakejes, muffins en brownies. Met een diepe buiging nam hij Harry’s hand vast en kneep het haast fijn. Grace giechelde terwijl ze naar de vreemde man opkeek.
“Sorry, maar… eh, wie bent u?” Harry ging langs alle nieuwe gezichten en nieuwe namen in zijn gedachten, maar hij kon niet zeggen dat hij deze man ooit eerder had ontmoet.
“Donovan Bartlebee, meneer, maar de meesten noemen me Dobby.”
Dobby. Brownies. Oh shit.
Reacties:
“Jeweetwel? Die man zien we hier hopelijk niet meer terug. Maar bedankt, Harry. Dat is hartstikke aardig van je.”
Oooooh deze vond ik zó leuk. Ik ben benieuwd of hij een soort serial killer was, want hij bestond dus wel ^^
En wat narcis ook zegt; je blijft extreeeem goed in character. Dobby herkende ik voordat het werd bevestigd en dat heb ik wel bij meerdere, dus dat is zo zo goed.
Oh en ik vond deze zo lief:
“Rubeus. Dat is Hagrids voornaam, toch? En u… ik noemde u de Kerstman vroeger.”
Jaaaa dus snel verder want ik benieuwd naar die werkstraf. ^^
Dobby!!!!
Ik vind het heel erg tof dat je je personages zo zich zelf kunt houden, vaak heb je al door voordat iemand met naam geïntroduceerd wordt wie hij of zij is. En dat terwijl je ze in een heel andere wereld hebt geplaats dan waar ze zich in de boeken bevinden. en dan weet je er ook nog voor te zorgen dat ze thuis horen in de wereld waar jij over schrijft.
Echt heel gaaf.
Ene wees niet te beschaamd Harry. Ik ben het met je eens Perkamentus lijkt sprekend op de kerstman.
Boy, boy, boy. Ik zou zo niet in een studentenhuis met TWINTIG mensen willen wonen._. Dat is echt heel erg veel.
Oké, ik ga nog 1 hoofdstuk lezen en dan ga ik douchen en slapen. Denk ik. ^^