Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Third World War » Nine
Third World War
Nine
Emma is me aan het inlichten over wat ik gemist heb wanneer Nadezhda plots de telefoon uit haar handen scheurt, zo te horen, en iets roept dat ik door het volume eerst enkel registreer als kabaal. Dan herhaalt ze het, zachter deze keer terwijl Emma op de achtergrond een beetje vloekt, maar ik hoor het alsnog: “Het is de metro!”
Alles klikt in mijn hoofd. Waarom het ons voorbij raasde. Waarom het zo frequent en met regelmaat gebeurde. Als ze ons hadden gevonden, hadden ze de chip naar ons toe kunnen volgen, maar ze leken altijd te tasten in het duister, om ons heen.
Ik blaas uit, mijn knieën week van opluchting. Ze hebben ons nog niet gevonden.
Mijn hoofd duizelt met de mogelijkheden die dat met zich meebrengt. Metrotunnels liggen altijd zo diep in de grond dat er geen bereik is. Dat is al zo sinds voor de oorlog, toen ik al mijn dagen doorbracht in metro’s die me naar andere delen van de stad en het land brachten. Nu worden ze enkel nog gebruikt voor goederentransport en daar is geen telefoonontvangst voor nodig, enkel beveiliging. Hoewel we veel dichter bij ontdekking komen als we ons daar verbergen, zal Bill compleet van de radar verdwijnen.
Ik neem afscheid en stamp de gsm kapot in de grond. Het kraken van het omhulsel, de toetsen die als knikkers over de grond rollen en het plezier van iets doen breken brengt een glimlach naar mijn gezicht. Dat, en het gevoel dat ik een plan heb. Ik focus al mijn gedachten en energie op wat ik Bill moet vertellen en wat we gaan doen, en eindelijk slaag ik erin al de rest weg te duwen: Bodine en Daan, de meisjes die nog thuis zitten, het verlies van Michael dat ik nog steeds met me meedraag als een monster dat zich voedt op het beetje warmte dat ik in mijn lichaam weet te houden, de oorlog.
Het verdwijnt allemaal van het toneel zodat mijn plan in de schijnwerper kan gaan staan. Het is beter om me aan iets vast te kunnen grijpen dan niets. Of het nu werkt of niet, weer controle krijgen over mijn gedachten is me wel wat waard.
Als ik geen doodsangsten aan het uitstaan was, zou ik me vast doodvervelen. Bill en ik zitten samengepropt op een klein stukje beton tussen een ladder die naar de straat leidt en een elektriciteitskast. Al dagen schuilen we daar, kruipen tegen elkaar aan als een metro voorbij snelt, proberen onzichtbaar te worden. Het is koud in de tunnel, we hebben weinig weerstand tegen de wind en mijn longen kriebelen van het roet dat constant opwaait.
We slapen in schijven van een uur, nooit allebei tegelijk zodat één van ons de wacht kan houden. Mijn handen trillen onbedwingbaar elke keer ik in de duisternis een geluid meen te horen, maar slapen is erger.
De schaduwen van onze verblijfplaats halen het ergste naar boven: elke keer ik slaap, zie ik hoe mijn meisjes pijnlijke doden sterven. Meestal ben ik degene die het hen aandoet. Soms zie ik mijn ouders, mijn zussen, mijn vrienden van vroeger, maar ik weet dat ze allemaal dood zijn.
Er valt niet veel te doen. In een waas van snelheid en donkerheid lijkt de tijd nauwelijks vooruit te gaan. Af en toe kunnen we onze benen strekken, maar ik weet dat er ergens camera’s horen te hangen en durf daarom niet veel verder dan een paar meter te gaan.
Bill en ik kunnen niets anders doen om ons te vermaken dan praten. Vroeger zou ik er een ledemaat voor gegeven hebben om met hem een ongestoord gesprek te kunnen voeren, maar nu is hij een schaduw van zichzelf en de dingen waarover hij spreekt, geven me rillingen. Hij toont me zijn littekens en vertelt de verhalen die erbij horen. Het mes dat ze een paar dagen in zijn schouder hadden laten zitten, de trap tegen zijn ribben die ervoor zorgde dat hij niet normaal kon ademen, op de grond moest blijven liggen en zo oppervlakkig de lucht naar binnen zuigen dat het nooit genoeg leek, maar niets haalde het bij de psychologische spelletjes die ze speelden.
Hij verklikte bijna zijn broer en zijn vrienden. Als wij hem niet gered hadden, zei hij, dan zou hij dat nog gedaan hebben ook, om maar van de pijn af te komen.
Ik houd hem zo goed ik kan in mijn armen als hij slaapt, ondanks het wilde schoppen en slaan, want hij jammert tenminste niet als ik de warmte van mijn lichaam in dat van hem dwing. Zijn ogen staan altijd wild als een bang dier wanneer hij ontwaakt en naar me kijkt, en elke keer opnieuw heeft hij een paar seconden nodig om te herinneren wie ik ben, zich te kalmeren en zijn hart weer tot rust te dwingen.
Ik vraag me af of hij hier ooit van zal genezen.
De zaklamp sputtert zijn laatste beetje leven weg, het licht flikkert en dooft dan volledig. Geweldig, nu kan ik niet eens meer naar mijn horloge kijken. Wie heeft er dan ook nog een analoog uurwerk?
Ik wéét waarom. Ze kunnen digitale horloges hacken tegenwoordig. Dat zegt Kayley tenminste. Dat wilt nog niet zeggen dat het me niet eindeloos frustreert en dat ik me tegen moet houden het niet de andere kant van de tunnel in te schoppen.
Met een humeur om U tegen te zeggen, nestel ik me dieper in mijn slaapzak en ga verder met een doek over het staal van mijn mes te halen. Bill loopt heen en weer voor me. Ik kan hem niet zijn in de duisternis maar ik hoor zijn voetstappen en zijn ademhaling. In, uit. In, uit. Het is vertrouwd en het maakt me rustig. Zelfs als hij in mijn nek ademt en een tinteling door mijn zenuwstelsel stuurt op momenten dat ik daar níet mee om kan, zoals wanneer we mensen horen, doet het me goed te weten dat hij bij me is.
Situaties als de onze maken vrienden voor het leven. Hoe kort dat leven ook mag zijn.
“Bill?” Mijn stem is schor van de dehydratatie, we springen zuinig om met het weinige water dat we hebben. “Het is zeven dagen geweest. Denk je dat we weer wat hoger moeten gaan, zodat ik het hoor wanneer ze bellen?”
Hij duikt in mijn blikveld en knikt. “Ja, dat lijkt me goed.”
“Oké.” Ik strek me uit en knak mijn vingers, polsen en nek. Na onze spullen weer vast gegespt en in onze rugzakken gestoken te hebben, klimmen we op de ladder omhoog.
Ik had nooit verwacht dat het riool nog eens de betere optie zou zijn, maar er is een schemerig licht en het is warmer met een paar graden.
“Als we hier levend uitkomen, schrijf ik een ode aan het riool,” fluistert Bill.
“Daar hou ik je aan, makker.”
verhaal compleet vergeten, maar nu ga ik kijken
of ik hier toch elke week aan kan schrijven. c:
Reacties:
Als je hier wekelijks aan zou kunnen schrijven, zou dat fantastisch zijn.
Oh man oh man oh man, ik moet er echt niet aan denken om in zo'n situatie te zitten. Fantastisch om in het verhaal te zitten, maar ik zou in het echt toch wat minder bruikbaar zijn. _0_
I'm in pain over this. I mean. SERIOUSLY.
Hoe kan dit zo goed zijn? Zo levensecht voelen? .__.
En. Ik wil Bill uit dit verhaal tillen en veilig instoppen en zijn handje vasthouden. Wat doe je hem áán. En mij. Muh.
You're too good. <3
New followerrrr