Hoofdcategorieën
Home » Harry Potter » Lost in Harry Potter » Nightmares
Lost in Harry Potter
Nightmares
"-en madame heeft toen maar besloten een Gruzielement van me te maken!" Sneep houdt de armband omhoog, "en dit ding ook." Hij legt het op Perkamentus’ bureau. Die kijkt ons een voor een even aan. Ik zit rustig op een stoel, terwijl Sneep weer eens heen en weer ijsbeert door het kantoor. "Wat is het probleem, Severus?" vraagt Perkamentus,"waar ben je bang voor?"
"Net zo’n connectie als de Heer van het Duister en Potter hebben," zegt Sneep, "en wat dat met mijn Occlumentie zou kunnen doen." Ik knik, "eh-daar ben ik het mee eens," zeg ik, en beide mannen kijken me stomverbaasd aan. Het komt niet vaak voor dat ik het eens ben met iets dat Sneep zegt. "Ik- zover dacht ik niet vooruit toen ik- nou-" mijn stem sterft langzaam weg, en ik wordt terug gehaald naar het moment dat ik mijn familie moest doden. Perkamentus kijkt me aan, "heeft Voldemort ook gezegd waarom hij je hierheen gehaald heeft?" Ik bijt op mijn lip, "blijkbaar was ik de enige met aanleg voor magie," zeg ik, en ik staar naar de grond, "ik denk dat hij niet echt goed gekeken heeft." "Het spijt me, wat hij je heeft laten doen, Robin," zegt Perkamentus, "maar-ik kan ook niet zeggen dat dit te voorkomen was," hij kijkt me aan, "het word oorlog." "Dat is het al," ik sla mijn armen over elkaar. Sneep besluit eindelijk naast me te komen zitten, "wat doen we nu?"
“Bij Voldemort uit de buurt blijven,” zeg ik zonder hem aan te kijken. Toch voel ik beide mannen naar me kijken, met weinig amusement in hun ogen. “Ze wilt niet terug naar “Het Nest”,” zegt Sneep. “Omdat ik niemand daar kan vertellen wat ik heb moeten doen,” zeg ik meteen voor Perkamentus iets kan zeggen. “Jij was erbij Severus,” voeg ik eraan toe. “Ik stel voor dat je voor nu terug gaat naar “Het Nest”,” zegt Perkamentus, en hij steekt zijn hand op als hij ziet dat ik tegenin wil gaan. “Als het niet gaat kun je morgen met Severus mee naar huis.” Hij kijkt Sneep aan, “ik neem aan dat Peter niet meer bij je in huis zit nu?” vraagt hij aan hem. Sneep schudt zijn hoofd. Perkamentus kijkt mij weer aan, “beloof me dat je het probeert,” zegt hij. “Morgen zal ik langskomen om te zien hoe het gaat.” Met tegenzin knik ik, “oké, ik zal het proberen,” beloof ik hen beide. “Goed, dan mag Severus je weer terug gaan brengen.” Perkamentus staat op en loopt naar het raam.
“Hoe is het met je hand? Neem je de toverdrank nog die ik voor je gemaakt heb?” vraagt Sneep als we bij de deur staan, en ik draai me een stukje om. Perkamentus glimlacht, “ik red het wel, tot het einde van het jaar.” Dan duwt Sneep me voor zich uit de deur uit en de trappen af. We zeggen weinig tegen elkaar als we door het donker teruglopen naar Zweinsveld, waar we kunnen verdwijnselen. “Sev-“
“Het spijt je niet, dus probeer het maar niet eens te zeggen,” zegt Sneep voor ik mijn woord af heb kunnen maken. Ik kijk hem zijlings aan, hij kijkt verbeten voor zich uit en beent naast me voort. “Maar het spijt me wel,” zeg ik, zacht.
“Behalve om me een langer leven te bezorgen, waarom heb je het gedaan?” Sneep kijkt me nu wel aan.
“Omdat ik niet wil dat je doodgaat Severus.”
“Laat me je iets heel duidelijk maken, Robin. Al sinds ik voor Perkamentus spioneer heb ik vrede gesloten met het feit dat ik dood zal gaan. Het is oorlog, en in oorlogen gaan er mensen dood. Of je dat nou wilt of niet!” hij klinkt geïrriteerd, en ik geef geen antwoord. Zo had ik er nog niet naar gekeken.
“We gaan,” zegt hij kortaf, en ik leg mijn hand op die van hem voor we in het niets verdwijnen.
Misselijk sta ik voor “Het Nest”, ik voel er weinig voor naar binnen te gaan. Maar Sneep geeft me een duw richting de voordeur, “vergeet je belofte niet!” zegt hij, en als ik me omdraai is hij al weg. Ik sta er alleen voor. Met een diepe zucht duw ik de deur open, en ik ben nog niet binnen, of ik wordt al door iemand omhelst. Sirius. Zijn armen om mijn middel voelen zo vervreemd ineens. “Eindelijk, we begonnen ons al af te vragen of ze je nog lieten gaan,” zegt hij in mijn oor. Ik weet een glimlach tevoorschijn te toveren, en knik, “nou, ja dus.”
“Is Snivellus alweer weg?”
“Die heeft me alleen afgezet en is weer gegaan,” zeg ik schouderophalend. “Wil je iets te drinken liefje?” vraagt mevrouw Wemel, die de keuken in komt lopen en me een warme omhelzing geeft, die ik wel beantwoord. “Graag,” zeg ik als ze me heeft losgelaten, en ze zet meteen een ketel met water op het vuur. “Wat heb je vandaag gedaan liefje? Iets nuttigs voor de Orde?”
Ik heb gemoord… “Eh-ja,” zeg ik vaagjes, terwijl Mevrouw Wemel een beker thee voor me neerzet. Sirius wilt graag weten wat, en ik weet een verhaal in elkaar te flansen wat ze beide lijken te geloven. “Ik-eh- ik ga slapen, als jullie het niet erg vinden,” zeg ik, terwijl ik de laatste slok thee opdrink en opsta. “Ik heb een lange dag gehad, en-“ “Je hoeft je niet te verontschuldigen liefje, ga maar lekker,” glimlacht mevrouw Wemel. Echt, ik verdien deze mensen niet. Net op tijd loop ik de trap op, ze hoeven mijn nieuwe tranen niet te zien. Er zit ergens een gat in mijn ziel, en niks of niemand kan dat gat opvullen. Laat staan dat ik hier in huis iemand ga vertellen wat voor vreselijks ik heb gedaan. Ik had moeten kiezen voor de dood. Ik heb mijn familie opgeofferd, en voor wat? Ik staar naar het plafond met wijd open ogen. Ik slaap nog steeds niet als Sirius eindelijk ook naast me in bed kruipt. Wat ben ik voor een dochter? En opa en oma, wat zullen die wel niet gaan denken? Een heel gezin, “poef” van de aardbodem verdwenen. Er vormt zich een brok in mijn keel, en ik voel angst in me opborrelen als gif, wat nou als hij ook nog besluit mijn opa en oma hierbij te betrekken? “Robin?” Met een ruk kijk ik naast me. Sirius ligt me aan te kijken, “gaat het wel goed met je?”
“Ja hoor,” lieg ik, “ik moest gewoon aan thuis denken.” Ik draai me op mijn zij, van hem weg, “slaap lekker.”
“Robin! Robin wordt wakker!”
Gillend schiet ik overeind, mijn ogen scannen de kamer, en mijn ademhaling gaat jachtig en snel. Sirius staat naast me. Hij kijkt me bezorgd aan en ik hoor voetstappen op de gang. De deur gaat open, en meneer Wemel staat in de deuropening, “wat is er aan de hand?” vraagt hij. “Robin had een nachtmerrie,” zegt Sirius en ik kijk verwilderd van de een naar de ander. Als hij toch zou weten wat voor nachtmerrie. “Ik ga water voor je halen,” zegt Sirius, en hij loopt naar beneden, de keuken in. Meneer Wemel komt aan het voeteneind zitten, “gaat het wel?”
Ik knik vaagjes, “ja, het gaat wel weer,” zeg ik, “ik- gewoon een nachtmerrie.” Maar ik zie meneer Wemel zijn hoofd schudden, “dat was geen gewone nachtmerrie Robin. Je hebt minstens vijf minuten liggen gillen.” Vijf minuten? Holy shit. “Wat is er gebeurd?” wilt meneer Wemel weten. “Dat kan ik u niet vertellen,” zeg ik terwijl Sirius terugkomt met een glas water. Hij duwt het in mijn handen en kijkt me nog steeds met een bezorgde blik aan. Even moet ik denken aan Sneeps woorden, dat hij echt wel nog steeds geïnteresseerd is in me. Vlug neem ik een slok water, en ik voel mijn hartslag weer zakken tot een normaal tempo. Het zweet parelt nog op mijn voorhoofd, en ik voel me trillerig. Waarom moest ik het dan ook gewoon proberen van Perkamentus? Meneer Wemel lijkt bijna te horen want hij zegt; “zal ik een uil naar Perkamentus sturen?” “Dat lijkt me geen slecht idee,” zegt Sirius, “kun je meteen vertellen dat het me vijf minuten gekost heeft om haar wakker te krijgen. Maar waar zou ze dan moeten slapen?”
“Sneep,” zeg ik zacht, en Sirius kijkt me met een ruk aan, “no way!” zegt hij meteen, “echt niet!” Ik kijk hem vermoeid aan, “hij kan me helpen Sirius!” dat klonk geïrriteerder dan ik het bedoelde. Ik krijg een vuile blik toegeworpen. “Waar zou Snivellus je mee kunnen helpen?” zegt hij, “behalve je een hartstilstand bezorgen?” Ik sla de dekens van me af en kijk hem aan, “als je er zo over denkt, slaap ik beneden op de bank!” ik pak een deken uit de kast, neem mijn kussen onder mijn arm en loop de kamer uit. Ik heb hier zo geen trek in. Dat ge-Snivellus moet maar eens afgelopen zijn. Hoewel Sneep ook geen enkel goed woord over heeft voor Sirius, hoor ik hem niet constant over hem. Voor zover mogelijk maak ik het mezelf gemakkelijk op de bank. Eigenlijk durf ik niet meer zo goed te gaan slapen nu. Gaan mijn nachten geteisterd worden door nachtmerries? Nachtmerries waarin ik in herhaling mijn familie in nogal koele bloede lijk te vermoorden. Ik had voor de dood moeten kiezen. Denk ik opnieuw. Het lukt me niet de slaap van me af te houden, en hoe hard ik er ook tegen vecht. Ik voel mijn oogleden zwaar worden.
“Robin!”
Wie riep dat?
“Robin wakker worden!”
Mijn eigen gegil maakte me wakker, en deze keer duurde het een stuk langer voor ik besefte waar ik ook al weer was. Alweer. Ik had alweer een nachtmerrie. “Je komt met mij mee, Robin,” hoor ik een stem zeggen. Die stem ken ik toch? Het duurt even voor ik besef dat Perkamentus in de huiskamer staat. Sirius staat tegen de muur geleund, en het is meneer Wemel die me wakker maakte deze keer. “Kom maar,” zegt hij tegen me, en helpt me van de bank af. Ik ben slaapdronken en van mijn propos. Een stekende hoofdpijn tergt mijn denken, en ik wrijf in mijn ogen. “Robin?” Dat is Perkamentus weer. “Ja?” ik kijk hem aan. “je komt met mij mee,” herhaalt hij nog een keer. “Ik heb hem toch maar die uit gestuurd,” legt meneer Wemel uit. “Waar breng je me heen?” vraag ik aan Perkamentus. “Severus.”
Samen stappen we de koelte van de nacht in, en even nog draai ik me om, “bedank, meneer Wemel. Jij ook Sirius,” zeg ik. Ze kijken me beide na als Perkamentus en ik in het donker verdwijnen. Te moe om misselijk te zijn komen we aan in de donkere straat waar Sneep woont, maar Perkamentus lijkt geen tijd te willen verliezen. “Hij weet al dat je komt,” zegt hij, terwijl hij richting het ook voor mij bekende huis loopt. Er schijnt al een licht achter de gordijnen als Perkametus op het raam klopt. Na een minuut gaat de deur open, en verschijnt Sneep in de deuropening, zodra hij ziet dat wij het zijn doet hij een stapje opzij. Maar anders dan ik, blijft Perkamentus op de drempel staan, “ik ga er meteen weer vandoor Severus,” zegt hij, “je huis zou in de gaten gehouden kunnen worden.” Maar Sneep schud zijn hoofd, “ik heb beschermende spreuken uitgesproken zodra ik wist dat jullie kwamen.” Zegt hij, en hij geeft me een duw richting zijn huiskamer. Ik twijfel even, maar de leunstoel die in de huiskamer staat ziet er verleidelijk uit. Met opgetrokken knieën ga ik zitten wachten tot Sneep terug naar binnen komt. Dat is ongeveer na een minuut of vijf, hij doet de deur dicht en loopt de kamer in. “Als het niet zo laat geweest zou zijn zou ik je iets te drinken aan hebben geboden,” zegt hij een tikkeltje bars. “Haal jezelf maar niks in je hoofd,” gaap ik, “want we weten allebei dat je dat níet gedaan zou hebben.” Hij slaat zijn armen over elkaar en kijkt me aan, “als je nog van je luie achterste kan komen kan ik je je kamer laten zien,” zegt hij, nu echt chagrijnig. Die opmerking had ik voor me moeten houden. Ik rol met mijn ogen, en kom met moeite de stoel uit. Over een lui achterste gesproken, ik heb het idee dat die nog vaak in die stoel te vinden is. Maar ik weet ook dondersgoed dat het Sneeps leunstoel is, en er dus weinig kans is dat ik er nog in kom te zitten. Ik zal het met de bank moeten doen. Sneep gaat me voor de trap op, en doet een van de drie deuren open, “hier is je logeerkamer,” zegt hij. Het is een simpele kamer, er staat een bed en een kast, maar meer heb ik ook niet nodig, ik heb niks hier. Op mijn toverstok en wat kleding na. Voor hij de trap weer afloopt draai ik me naar hem om, “bedankt dat ik hier mag slapen.” Hij geeft geen antwoord, en vervolgt zijn weg naar beneden. Ik laat mijn tas van mijn schouder glijden en plof face down op het bed. Te moe om mijn kleren uit te trekken. Helaas voor mij, loeren mijn nachtmerries op me in het diepst van mijn hart en geheugen. En zodra ik in slaap begin te sukkelen begint alle ellende opnieuw. Tegen een uur of vijf schreeuw ik mezelf wakker, schiet overeind, en val uit bed. Ik voel hoe een sterke hand me overeind hijst en me weer terug op bed duwt. Sneep is naast me komen te zitten. Hij zegt niks, probeert me niet gerust te stellen. Maar toch doet zijn aanwezigheid me meer goed dan Sirius en meneer Wemel voor elkaar hebben gekregen. We hebben een stilzwijgend begrip. Hij houdt me een beker voor, en een tikje verward pak ik die aan. “Ik hoef geen wat-“
“Er zit ook geen water in,” zegt hij, hij klinkt moe. Zo heb ik hem eigenlijk nog nooit gehoord. “Het is een slaapdrank.”
“Een sl- wat?”
Hij staat op, “drink nou maar op. Je krijgt er een droomloze nacht van,” dan loopt hij weg en trekt zacht de deur achter zich dicht. Een slaapdrank? Maar zijn die niet verslavend? Ik ruik even aan de beker, het is een reukloze drank. Wat kan het ook voor kwaad eigenlijk. In één keer drink ik de gehele inhoud van de beker weg, en voor ik het weet worden mijn oogleden zwaar. En val ik eindelijk, eindelijk in slaap.
SU-PER MOOI