Hoofdcategorieën
Home » A Series of Unfortunate Events » An Unfortunate Fanfiction » Hoofdstuk 1
An Unfortunate Fanfiction
Hoofdstuk 1
---
Het was allemaal best leuk in m'n leven, weet je. Ik woonde dan wel in een oud pand in een drukke stad, ik had een goed leven. Ik had genoeg te eten, ik had genoeg te doen. Maar ik hield vooral van mijn familie. Mijn ouders, Mr. en Mrs. Miseria waren erg lief voor ons, mijn broertje en ik. Mijn ouders hadden grote plannen voor ons in de toekomst, ze spaarden namelijk voor een nieuw huis buiten deze drukke stad. En mijn broertje en ik spaarden samen mee. Mijn broertje, Empezar Miseria, was vriendelijk. Je snapt natuurlijk wel dat ik wel eens ruzie met hem had, en natuurlijk zeiden we wel eens dingen tegen elkaar die we niet echt meenden. Want eigenlijk hield iedereen van elkaar in het huishouden.
Zoals je misschien wel doorhebt, zijn de namen erg vreemd. Empezar Miseria? Welke idioten verzinnen nou zoiets? Ik zal je vertellen dat, voordat je de verkeerde indruk krijgt van mijn ouders, de naam 'Empezar' Spaans is voor 'nieuw leven' of 'begin'. Ik, als taalfanaat, vind het een erg mooie naam. Onze achternaam is een heel ander verhaal, maar daar hadden wij zelf niet voor gekozen, en dus vind ik het op het moment niet waard dit te bespreken.
Nu ik het erover heb, realiseer ik me dat ik bijna vergeten ben te vertellen wie ik eigenlijk ben. Mijn naam is Qeta Miseria. In de tijd dat dit verhaal plaatsvond was ik een meisje van vijftien jaar. Ja, ja, ik weet dat mijn naam ook enorm vreemd is, maar ik kan je helaas niet vertellen wat mijn naam betekent. Of in ieder geval, nu nog niet. Dit is namelijk pas het begin van het verhaal. Misschien vertel ik later nog wel wat de oh zo diepe betekenis is achter de naam Qeta.
Maar genoeg introducties, het wordt tijd dat ik eens vertel hoe mijn tegenspoed allemaal begon. Zie je, het Miseria huis stond naast een groot, prachtig huis waar de Baudelaires in woonden. Ik wist dat mijn ouders goed bevriend waren met Mr. en Mrs. Baudelaire, en ik wist dat er drie kinderen woonden. Hun namen wist ik niet, aangezien ik ze nooit sprak. We zeiden hooguit af en toe 'hoi' als we elkaar op straat tegenkwamen, maar dat was het wel. Ik vond dat deze kinderen wel altijd erg vriendelijk waren, en ik was blij ze als buren te hebben. Ze waren niet luidruchtig, niet onbeschoft, vielen niet zomaar het huis binnen en lieten onze brievenbus niet ontploffen. Ik hoor je denken: brievenbus laten ontploffen? Maar ik kan je verzekeren dat er buren zijn die dat doen. Het zou me zelfs niet verbazen als de persoon die ik later zou ontmoeten dit deed. Je hebt misschien al wel een idee wie deze slechte persoon is, als je tenminste iets weet over het leven van de Baudelaire-kinderen.
Mijn tegenspoed begon allemaal op een grijze morgen. Het was bewolkt en het mistte. Vooral het strand aan de rand van de stad, de Briny Beach, was er nevelig geworden. Verder was er niets eigenaardigs te merken aan deze dag. Het was net zo druk in de stad als altijd, en ik moest die morgen naar mijn werk gaan. Ik had een simpele baan, ik werkte bij een potloodfabriek. Potloodfabriek Pozarni, wel te verstaan. En zoals ik elke morgen deed als ik moest gaan werken, kwam ik uit bed. Ik zette mijn bril op, en na een lekker ontbijt trok ik mijn jas en mijn schoenen aan en stapte op de fiets.
Ik nam mijn gebruikelijke route naar het werk, aan de fietstocht was ook niets eigenaardigs op te merken. Ik fietste langs de Briny Beach en zag de drie Baudelaire-kinderen bij de zee. Het meisje van ongeveer dezelfde leeftijd als ik was met stenen aan het gooien. Het jongetje was blijkbaar aan het kijken naar objecten op het strand die hij interessant vond, en het jongste meisje was in het zand aan het spelen. Ik groette de drie kinderen en fietste door naar mijn werk.
Mijn werk betaalde best goed, en wat ik moest doen was, hoewel langdradig, erg simpel. Ik moest potloden in pakketjes doen en die pakketjes naar het magazijn brengen. Ik deed dit werk pas een jaartje, maar het was de enige baan waar ik aangenomen werd op mijn veertiende jaar. En nu was ik vijftien, en ik vond het wel best zo. Ik had besloten deze baan te behouden.
Na mijn fietstocht arriveerde ik bij de fabriek. Zoals gewoonlijk liep ik naar binnen, naar de kamer met de lopende banden, en groette de mensen die er nog meer werkten. Mijn collega's. Het waren allemaal personen van ongeveer dezelfde leeftijd als ik. De meesten zelfs iets jonger. Ik sprak ze eigenlijk niet, aangezien we allemaal erg druk waren met in elke doos ongeveer dezelfde hoeveelheid potloden in te doen. Het was simpel, maar vereiste wel enige concentratie. Snel begon ik met het werk, en al snel was ik compleet verzonken in de dozen met potloden.
Het was dan ook best een verassing toen de bankier uit de buurt plotseling de zaal binnenliep. Ik keek verbaasd op toen ik zag dat de drie Baudelaire-kinderen achter hem aan liepen. Alle drie! Waarom zouden zij hier kunnen zijn?
"Qeta Miseria," zei de bankier. "Ik moet even met je spreken."
Aan de toon van zijn stem te horen, was er iets mis. Ik vroeg me af wat, en ik vroeg me ook af wat de Baudelaires hier deden. Ik liep naar ze toe om ze te begroeten, maar de kinderen staarden allemaal wazig voor zich uit, alsof ze naar een vliegende koe aan het kijken waren. Ik keek ook in de richting waar zij aan het staren waren, maar ik zag geen vliegende koe. Wat was hier aan de hand? Normaal gesproken waren de Baudelaires vriendelijk en helder, maar nu leken ze onbereikbaar te zijn. Ik keek naar de bankier, wie zijn zakdoek tevoorschijn had gehaald om er vervolgens in te hoesten.
"Mr. Poe," zei ik, "wat doet u hier? Is er iets?"
Ik kende Mr. Poe wel, mijn ouders spraken hem wel eens en hij hield ons geld in de gaten. Ook was hij wel eens aanwezig als er iemand bij ons thuis jarig was. Hij leek altijd verkouden te zijn, ook nu. Opnieuw hoestte hij in zijn zakdoek voordat hij sprak.
"Qeta," zei hij, "ik heb verschrikkelijk nieuws."
Even staarde ik hem aan. Mr. Poe ging verder.
"Je ouders en je broertje zijn omgekomen in een brand."
Ik staarde hem nog langer aan. En nog langer. Maar Mr. Poe was zo serieus als het maar kon. Toen ik naar de Baudelaires keek, zag ik ook in hun ogen tranen staan. Voor mijn gevoel stond de tijd even stil. Ik keek van de kinderen naar Mr. Poe en van Mr. Poe naar de kinderen. Ik voelde me even heel zwaar worden. Alsof ik zomaar om kon vallen. Toen ging Mr. Poe verder.
"Je huis is vernietigd door het vuur," zei hij. "Net zoals dat van de familie Baudelaire. Het spijt me dit je te moeten vertellen, Qeta."
Ik zag mijn huis voor me, het huis waar ik al die jaren in gewoond had. Ik zag het langzaam in rook opgaan. Ik kon het vuur voor me zien, hoe het mijn hele huis opat met mijn ouders en mijn broertje er nog in. Ik voelde me steeds zwaarder en zwaarder worden.. En toen zakte ik op mijn knieën. Net als de Baudelaires staarde ik naar niets.
Dit was hoe mijn tegenspoed begon. Maar op dat moment realiseerde ik me niet dat deze ellende alleen nog maar door zou gaan, en dat de volgende keer dat ik me weer gelukkig zou voelen.. Nog erg, erg ver weg was.
---
Reacties:
Wat een leuk idee om hier een fanfic over te schrijven. Je weet de stijl uit het boek erg goed na te bootsen, wat het ook meteen een stuk leuker maakt, want dat is juist waarom de boeken zo leuk zijn.
Eén kleine tip: aangezien je dit in het Nederlands schrijft, zou je het eigenlijk over meneer en mevrouw moeten hebbben, ipv de Ms. en Mrs. die ik je af en toe heb ziem gebruiken.
Verder schrijf je heel erg fijn, trouwens.
Op naar het volgende hoofdstuk!
Aan het einde van de vierde alinea wist ik het zeker; dit is een toppertje!