Hoofdcategorieën
Home » Harry Potter » Padfoot » 2
Padfoot
2
Vroeger, op Grimboudplein 12, toen ik nog niet naar Zweinstein ging en als er familie over de vloer kwam, wilde ik me altijd opsluiten in mijn kamer.
De blikken, het geroddel, het gefluister, het schrille gelach – ik kon er niet tegen. Mijn moeder beval me altijd het te negeren, met een rechte rug te staan, mijn neus in de lucht te steken, maar nog steeds voelde ik me ongemakkelijk. Klein, vooral. Omdat mijn kamer mijn eigendom was, mijn domein, voelde ik me daar vele malen veiliger.
Mijn ouders respecteerden mijn vraag om privacy, en stapten zelden mijn kamer binnen. Zelfs Regulus, mijn twee jaar jongere broertje, klopte voordat hij ging vragen of hij naast mij mocht slapen als hij een nachtmerrie had gehad.
De eerste keer dat iemand echt ongevraagd mijn kamer binnenkwam, was in 1968.
Het was mijn negende verjaardag.
Het eerste gedeelte van de dag was, volgens de begrippen van ons huishouden, leuk geweest. Ik herinner me er niet veel van. Ik had een gouden zakhorloge gekregen van mijn ouders, een tekening van Regulus, en een taart van Knijster. Mijn ouders hadden me een paar keer een gemeende glimlach geschonken.
Het tweede gedeelte van de dag was minder, vandaar dat ik het me ook beter herinner.
Van alle familieleden die binnenstapten, maakten oom Cygnus, tante Druella, Bellatrix, Andromeda en Narcissa toch wel de meeste indruk.
Ten eerste was Narcissa binnengekomen met Lucius Malfidus. Alhoewel het een niet onverwacht koppel was, leken vooral grootmoeder Irma en grootvader Pollux gechoqueerd, aangezien Narcissa toen dertien was, en Lucius veertien.
Ten tweede was Andromeda nog steeds alleen. Oom Cygnus en tante Druella hadden niet lang daarvoor al opgeschept over hoe Andromeda zou trouwen met een één of andere Korzel, en, aan Cygnus’ en Druella’s gezichten te zien was dat grotendeels een leugen. Bellatrix, die in de zevende zat, had zich net verloofd met Rodolphus van Detta, haar kleine zusje Narcissa had Lucius al aan haar zijde, maar Andromeda’s andere helft schitterde van de afwezigheid.
Ten derde liet Bellatrix een paar kunstjes zien die ze van haar verloofde geleerd had.
Ze wipte haar toverstok uit haar zak, richtte die op de hamster die Regulus en ik voor de Kerst van het jaar daarvoor gekregen hadden, en sprak, met een halve glimlach, de eerste vloek uit.
Ik had nog nooit van de onvergeeflijke vloeken gehoord. Met imperio, liet ze de hamster met zijn kopje tegen de tralies van zijn kooi aan beuken. Alhoewel het beheersen van acties van een ander organisme intrigerend was voor een negen jaar oud kind, voelde het net alsof een onzichtbare hand mijn hart vastgegrepen had en er in begon te knijpen.
De Cruciatus-vloek zorgde ervoor dat het beestje pijn had. Zijn kleine pootjes werden in allerlei hoekjes gewrongen, zijn rugje werd zo ver gebogen dat het bijna brak. Het piepte en het jankte, en aan de blik in Bellatrix haar ogen had ze er meer dan genoeg plezier in.
En toen zei ze het. Twee simpele woorden, een groene lichtflits, en het beestje dat eerst piepend van de pijn op de grond lag, piepte niet meer. Bellatrix had gegrinnikt en Rodolphus glom van trots.
En het deed pijn. De hamster die altijd in de warme hoekjes van je kleding kroop, het beestje dat zo’n zachte vacht had, was dood. Ik zag Regulus’ onderlip trillen. “Het is maar een hamster,” had ik mijn vader boos horen fluisteren. Maar die hamster was wel het huisdier van twee kinderen geweest. Die hand rond mijn hart was zo hard aan het knijpen dat het verschrikkelijk pijn deed. De tranen hadden gebrand in mijn ooghoeken, maar ik had ze teruggedrongen, mijn schouders gerecht, mijn neus in de lucht gestoken, en naar Bellatrix geglimlacht.
Verscheidene mensen hadden geklapt, en ik snapte waarom ze onvergeeflijke vloeken werden genoemd.
Het feestje was verder gegaan. Knijster had de dode hamster opgeruimd, familie had mijn ouders gefeliciteerd met “zulke knappe, beleefde en slimme jongens”, dezelfde familie gaf mij geld, en na een hoop lange, saaie gesprekken over waarom tovenaars superieur waren tegenover dreuzels, had Knijster eindelijk het avondeten aangekondigd.
Onder het avondeten kwamen er nog meer lange, saaie gesprekken over waarom tovenaars zo superieur waren, toen Bellatrix zich excuseerde van tafel.
“Vrouwenzaken,” had ze bars gezegd toen ik mijn mond open deed. Ze had zich abrupt omgedraaid, haar lange, donkere haar langs haar hoofd zwaaiend en haar gewaad wapperend, en was met de elegantie die alleen Bellatrix kon bereiken de gang in gestapt.
De gesprekken waren verder gegaan. Rodolphus had zich gemakkelijk gemaakt met Bellatrix’ ganzenlever en aardappelpuree, mijn moeder had een vernietigende blik mijn kant op gestuurd toen ik grootvader Arcturus had verbeterd over een zaak waar ik niets over zou hadden moeten weten, en Regulus speelde met zijn doperwtjes.
Toen Knijster de desserts op tafel toverde, kwam Bellatrix eindelijk terug. Ze had haar toverstok haar ene hand, haar andere hand hield ze achter haar rug, en ze was zo krankzinnig aan het grijnzen dat tante Druella haar boos aankeek.
Ze had haar moeders blik genegeerd en had de tafel rondgekeken tot haar ogen bij mij bleven hangen. Haar grijns was op dat moment zo mogelijk nog breder geworden.
“Ik wil u allen nog één ding laten zien,” had ze gezegd, en ze had toen haar andere hand tevoorschijn getoverd. In haar hand had ze een zwarte teddybeer geklemd.
Ik had de kleur uit mijn gezicht weg voelen trekken.
De teddybeer was mijn teddybeer. Ze was in mijn kamer geweest. Mijn kamer. Bellatrix was, met haar kinderachtige zinneloosheid, toch wel de laatste die ik in mijn kamer toe zou hebben gelaten.
Toen ze het pluche beest op tafel neer had gezet, had ze voor de tweede keer die dag haar staf op iets wat niet van haar was gericht.
“Diffindo.”
In één zwiep was de teddybeer aan flarden gerukt.
Familie had geklapt. Knijster had de resten van de teddybeer opgeruimd. Iedereen was aan zijn toetje begonnen.
Later, toen iedereen weg was en ik mijn kamer binnen stapte, was het een puinzooi geweest.
Ze had mijn bed verschoven, de lakens verfrommeld, de deuren van mijn kledingkast wijd open gedaan en de gewaden in hoopjes op de grond gesmeten. Een kist met oud speelgoed was over de kop gegooid, waardoor oude, knetterende speelgoed-toverstokken, een verzameling Choco-kikkerplaatjes, mopperende tovenaars-actiefiguren en een magische speelgoedkassa, dat nep geld over de vloer sproeide, over de grond lagen verspreid. Een verfomfaaide speelgoedbezem zoefde in rondjes door mijn kamer. En als kers op de taart had Bellatrix met koeienletters iets in de muur gebrand:
Reacties:
Alles wat Kayley zei en meer. De Dementors halen stuk voor stuk nare herrinneringen op, beginnend met de kinderlijke angsten tot de grootste trauma's. Arme Sirius.
Je schrijft heel goed en pakkend, heel echt, alsof hij het echt heeft meegemaakt. Melding, graag!
Dit is zo'n goed hoofdstuk om twee redenen: je verzint dingen die niet in de canon vermeld werden maar evengoed gebeurd zouden kunnen zijn, én je gebruikt ons advies/kritiek om er beter van te worden.
Arme Sirius. En Bellatrix is een kreng. <3
Ik ben benieuwd naar het volgende hoofdstuk. En hoe Sirius gaat reageren op zich dat herinneren, of krijgen we dat niet te zien. Either way, I'm hooked. ^-^
Awwww zo zielig voor liefe arme Sirius... Je schrijft echt super cool!! Ik wacht met smart op de rest! Xx Yasmine
Ooh dit vind ik heel tof want het is zó Bellatrix en het is zó Sirius en daarbij is het logisch want Dementors.
En dit zou écht gebeurd kunnen zijn, no doubt. Tof, snel verder<3