Hoofdcategorieėn
Home » Overige » Stand alones » Cold winter night
Stand alones
Cold winter night
Marie
De koude wind schuurt langs mijn gezicht. Ik breng mijn handen naar mijn mond en blaas in het kommetje dat ik gemaakt heb, heel even een warm gevoel en dan weer die koude. Handschoenen, zou je denken, maar die heb ik niet, te duur. Ik loop verder door de straat. Mensen kijken me meelevend aan maar zeggen niets, of doen juist of ze me niet zien. Ik slaag mijn armen om me heen en probeer mezelf warm te wrijven, maar het gaat niet. Dit dunne pulletje dat ik aan heb houdt te koude niet tegen, elk zuchtje wind komt er door en zorgt ervoor dat al mijn haartjes gaan rechtstaan. Het is zes uur, de winkels sluiten, het wordt donker en de mensen gaan naar huis. Ik niet. Ik blijf door de straten dwalen, ik kijk langs ramen naar binnen. Gezinnetjes zitten gezellig rond te tafel te eten, lachend, gelukkig. Ze hebben geen idee hoe het is om koud te hebben, hoe het voelt om 2 dagen niet te kunnen eten, ze hebben geen idee wat ik doormaak. Ik kijk naar mijn spiegelbeeld in een ruit. Een meisje met donker haar kijkt terug. Haar ogen fonkelen niet meer zoals ze vroeger deden, ze staren somber voor zich uit, zonder gevoel zonder leven. Haar wangen zijn ingevallen en haar huid wit. Ik probeer te lachen, het meisje aan de andere kant probeert terug te lachen, maar het lukt niet. Lachen kan ze al lang niet meer. Waarom zou ze lachen? Met wat zou ze lachen? Naar wie zou ze lachen? Er is niets om mee te lachen, niemand om naar te lachen. Alleen zij, alleen ik. Ik draai me weg van mijn eigen spiegelbeeld en vervolg mijn weg door de lege stad. Ik loop door het park. De speeltuin is oud en kapot, kinderen willen er niet meer op spelen omdat het ‘vies’ is. Ze weten niet wat vies is. Eten zoeken in een vuilbak is vies, elke dag naar toilet gaan in een bosje is vies, je dagen niet kunnen wassen is vies. Een paar jaar geleden heb ik nog op deze schommels gezeten, toen waren ze nog niet ‘vies’ en ik ook niet. Toen was ik nog blije Marie. Marie met de zwarte krulletjes en de lach die je altijd bij bleef. Ja dat was ik, toen nog gelukkig, toen had ik nog een familie, een huis, eten. Maar op een dag werd mama ontslagen, ze kwam huilend thuis. Ik weet het nog goed, ik zat boven aan de trap te luisteren hoe ze alles uitlegde aan papa, maar die wou het niet begrijpen. Het enige wat hij begreep was zijn vuist die hij meerdere keren gebruikte. Ik hoorde mama roepen en wenen, maar kon niets doen. Ik was klein, ik was bang. Op een dag gebeurde er iets vreemds. Opeens was er overal bloed en lag papa op de grond, hij bewoog niet meer. Dat vond ik niet erg. Mama had gezegd dat ik er tegen niemand iets van mocht zeggen, waarom wist ik niet. Een paar dagen later kwamen er mannen in blauwe uniform in ons huis. Ze namen mama mee. Hoe hard ik ook riep en weende, ze moest mee. Ik was verloren en alleen zonder mijn mama en werd naar één of ander kindertehuis gestuurd waar ik me afzonderde van iedereen en in mezelf leefde. Toen ik daar 2 jaar had gezeten was ik het beu, op 9 jarige leeftijd liep ik weg. De wijde wereld in. Er werd wel naar me gezocht, maar ik kon me goed verstoppen en niemand heeft me ooit teruggevonden. Nu leef ik dus al 2 jaar op straat. Ik heb er leren mee leven, ik heb het aanvaard. Alle hoop op een nieuwe familie, een gelukkig bestaan heb ik al lang opgegeven. Het enige wat ik dag op dag, keer op keer doe, is proberen te overleven, want het is niet makkelijk. Elke dag moet ik vechten voor wat eten, moet ik zoeken naar een slaapplaats. Ik sta er verwonderd van dat ik nog leef, na 2 jaar leven op straat zou je dat toch niet denken, maar ik ben snel volwassen moeten worden. Ik heb al van jongs af mijn voor mezelf moeten zorgen en weet nu dus hoe het moest. Ik ben langs de ene kant wel dankbaar dat de dood me nog niet heeft meegenomen, want ondanks alle miserie leef ik graag. In de winter is het wel koud, maar de zomers vallen goed mee. Ik zie dingen die andere mensen niet zien. Ik zie hoe ’s morgens de dauw nog op de bloemen ligt, hoe dieren ontwaken bij zonsopgang, hoe elke dag dezelfde loper voorbij komt en hoe hij elke dag op een andere manier naar me kijkt. Ik zie de wereld niet zoals normale mensen, maar door een andere bril. De zonsondergang op een warme zomeravond is voor mij een geschenk, een dekentje is een prachtig cadeau. Ik heb dus werkelijk niet veel nodig. Mijn gedachten worden verstoord door een koud gevoel op mijn gezicht. Ik kijk voor me en zie duizenden witte vlokjes sneeuw naar beneden dwarrelen. Eerst kleine vlokjes, iets later dikkere. Ze komen op de grond neer en blijven liggen, smelten niet weg. Ik haast me verder door de straten. Te lang in de sneeuw blijven staan kan ik niet, dan zou ik bevriezen. Ik loop over de brug van de rivier die door de stad loopt. De brug lijkt wel een spiegel en ik glijd uit. Ik kom hard neer op mijn rug en kreun even van de pijn. Ik probeer me recht te trekken, maar een duizeling overvalt me en ik ga weer zitten. Niets om je zorgen over je maken, die duizelingen zijn van de honger, komt wel vaker voor. Plots steekt er iemand een hand naar me uit. Verbaasd dat iemand aandacht aan mij besteed kijk ik op. Een jongen van een paar jaar ouder als mij kijkt me vriendelijk aan. Ik neem zijn hand en hij helpt me recht. “Dank je.”¯ Zeg ik op fluistertoon. “Kom we moeten verder, Simon!”¯ roept zijn vader, die een paar meter verderop staat, geërgerd. Simon lacht nog even naar me en stapt weer naar zijn vader. Ik vervolg mijn weg voorzichtig over de brug. Veilig aan de overkant gekomen, stap ik snel weer door. De sneeuw blijft op mijn kleren liggen en mijn handen zijn blauw. Dit is één van die moeilijke momenten, maar het gaat wel weer over. Als de nacht voorbij is schijnt de zon hopelijk weer, maar of ik die zon zal zien weet ik niet. Ik ben nooit zeker of ik de volgende dag wel weer wakker word, maar ook daarmee heb ik leren leven. Doodgaan moet ooit toch gebeuren, je kan er niets aan doen. Ik hoop alleen dat het bij mij nog niet gebeurt. Ik draai de straat links in en kruip onder een afdakje. De vuilbakken zijn er weggehaald dus kan ik me daar niet achter verstoppen, maar ik druk me tegen de muur van het huis in de hoop een beetje warmte op te vangen van binnen, maar zoals altijd is de moeite tevergeefs. Mijn tanden klapperen en ik ril. Mijn ogen vallen stilletjes toe terwijl de sneeuw blijft vallen en de stad overdekt met een wit tapijt.
Simon
Ik wrijf ik mijn handen, de handschoenen die ik aan heb houden de koude niet tegen. Samen met pa loop ik door de stad. Ik heb net pianoles gehad en doordat ik zo’n overbezorgde moeder heb moest mijn vader me wel komen halen. Niet met de auto want het is te glad, te voet dus maar. Het is op zich ook niet ver van ons huis Ik kon dat stukje makkelijk alleen stappen en ook aan vader zijn gezicht te zien doet hij dit serieus tegen zijn zin, maar ja je kent het wel, moeders wil is wet. Tegen een snel tempo wandelen we door de straten. Mijn vader is een zakenman en heeft dus altijd wel haast, hij is er aan gewoon en ik ondertussen ook. Doordat hij het zo druk heeft op zijn werk is hij niet vaak thuis en wanneer hij dan wel thuis is zit hij vooral voor zijn computer, niet echt een rolmodel dus. Doordat hij zoveel verdiend kan mijn moeder wel thuis blijven, ze zorgt voor het eten, de was en de plas en zorgt voor mij. Ik geef het niet graag toe, maar we zijn rijk. Ik kan alles krijgen wat ik wil, ik hoef maar met mijn vingers te knippen en het staat klaar, maar dat wil ik helemaal niet. Ik zou veel liever een papa hebben die tijd maakt voor zijn zoon, liever een klein gezellig huis dan de veel te grote villa waar we nu in wonen. Maar ik kan daar nu nog niets aan veranderen. Later wel, ik heb altijd gezworen dat ik niet zo zou worden als mijn vader en daar hou ik me aan. Hij is alles wat ik niet wil worden. Maar ondanks dat alles hou ik van hem, van mijn beide ouders. Daar kan ik nu eenmaal ook niets aan veranderen. Ik voel koude vlokjes op mijn gezicht neerkomen en zie dat het beginnen sneeuwen is. Vader gromt en gaat naar nog een tempo hoger. Ik volg hem gedwee, protesteren heeft toch geen zin. “Stom beest!”¯ ik kijk naar de grond en word opgeschrikt door de stem van mijn vader. Hij haalt uit naar een straathond die nog net kan ontsnappen aan de voet van mijn vader. Ik keur zijn gedrag niet goed, maar er iets over zeggen zou het alleen maar erger maken. Ik kijk de hond na. In zijn eentje loopt hij door de sneeuw, zijn pootjes laten een afdruk achter bij elke pas die hij zet. Zou hij het geen koud hebben?vraag ik me af. Hij is zo mager, hij zal wel honger hebben… Als ik kon doen wat ik zou willen, nam ik hem mee naar huis en gaf hem te eten en een warme slaapplaats, maar dat kan ik niet. We komen aan bij de brug, ze is spiegelglad doordat het net gevroren heeft. Voorzichtig begeef ik me op de glijbaan van ijs. Ik kan me redelijk goed recht houden, maar zie iets voor me een meisje vallen. Ze probeert recht te komen, maar valt even later weer neer. Ik bestudeer haar, ze heeft geen handschoenen aan en geen jas. Misschien 2 bloesjes, maar meer niet. Ze moet toch bevriezen, denk ik. Ze verstopt haar gezicht achter haar zwarte krullen en trilt duidelijk. Ik loop zo voorzichtig mogelijk naar haar toe en steek mijn hand uit. Ze kijkt me verbaasd aan. De blik in haar ogen vertelt me zoveel, de koud die ze lijd, de eenzaamheid,… ik wil haar helpen, maar kan het weer niet. Ze neemt mijn hand, het hare is blauw van de koud. “Dank je.”¯ Fluistert ze. Mijn vader roept me. Ik zucht, lach naar het meisje en loop weer naar mijn vader die geërgerd naar me kijkt. ‘Wat deed je nu bij zo’n arm straatkind?!’ zeggen zijn ogen me. ‘Ze is veel te min voor ons.’ Hoor ik hem denken, maar zo denk ik niet. Dat arme kind zal vannacht waarschijnlijk ergens onder een brug moeten slapen en alleen maar kunnen hopen dat ze morgen weer wakker word en niet is doodgevroren. Zonder dat ik het weet zijn we al thuis aangekomen. Vader doet de deur open en laat ons binnen. Hij smijt zijn jas neer en loopt meteen naar boven. Ik ga naar de keuken, begroet mama en laat me in onze leren zetel vallen. De sneeuw valt nog altijd met pakken uit de lucht en bedekt de stad met een wit tapijt. Het meisje met de krullen blijft door mijn hoofd spoken. Waar zou ze slapen vannacht? Zou ze wel gegeten hebben ? Ik kijk naar mama. Ze staat neuriënd in de kom soep te roeren. Zoals altijd hebben we waarschijnlijk te veel. Waarom ook niet? Denk ik bij mezelf. Vader blijft toch een hele avond boven (mama brengt de soep naar hem toe) en mama zelf zal het niet erg vinden. “Ik ben zo terug!”¯ roep ik naar mama en neem mijn jas weer van de kapstok. Ik loop haastig weer door de sneeuw, terug naar de brug, maar het meisje is er al lang niet meer. De brug is niet meer glad maar ligt nu vol sneeuw. Mijn voeten maken een krakend geluid terwijl ik verder zoek. Ik kijk achter elk hoekje, onder de burg, maar vind haar niet. De lantaarn toont mijn schaduw op de sneeuw die met mij meeloopt. Plots zie ik nog een schaduw. Het lijkt een opgerold bolletje en meteen loop ik er naartoe. Het meisje met de zwarte krullen ligt daar, aan mijn voeten, rillend van de koud, opgerold in een bolletje in de hoop het zo wat warmer te krijgen. Ik buk me en schud haar zacht wakker. Ze verschiet en kijkt angstig in mijn ogen. “Het is oké.”¯ Zeg ik op een kalme toon. Ik doe mijn jas uit en leg die over haar schouders. Ze kijkt me nog steeds verbaasd en geschokt aan. Ik help haar recht. “Kom.”¯
Marie
Ik kijk in de maar al bekende ogen van Simon. Ik ben hem nog niet vergeten. Hij was de eerste in 2 jaar die mij hielp, die heel even om me gaf en nu staat hij hier weer. “Het is oké.”¯ Zegt hij lief. Hij doet zijn jas uit en legt die om mijn schouders. Ik krijg het wat warmer door zijn lichaamswarmte die nog opgeslagen zit in de jas. Hij helpt me recht en zegt “Kom.”¯ Ik volg hem niet wetende naar waar hij me leid, maar ik vertrouw hem. Na een eindje stappen komen we bij een chique buurt, ik ben hier al wel geweest, maar hier ooit wonen is meer een droombeeld voor mij. Voor Simon dus niet want hij toont me de weg naar de voordeur, waarschijnlijk van zijn huis, zijn thuis. “Hoe heet je eigenlijk?”¯ vraagt hij wanneer we binnen zijn. “Marie.”¯ Zeg ik. “Mooie naam.”¯ Antwoord hij. Ik kijk rond in de villa. Het is hier mooi ingericht, heel duur dat zie ik meteen. Het is hier vooral warm en dat is al meer als genoeg. Simon neemt mijn hand en leid me verder naar de keuken. Een beetje verlegen volg ik hem. ik ben nog nooit in zo’n soort huis geweest en ik denk ook niet dat zijn vader het zo leuk zou vinden dat ik hier ben. Het ruikt hier lekker. “Simon, tegen wie was je aan het praten?”¯ hoor ik een vriendelijke vrouwenstem zeggen. Een vrouw van ongeveer 40 jaar komt tevoorschijn, ze kijkt me verbaasd aan, neemt me vast bij mijn schouders en drukt me op de stoel. “Hier.”¯ Ze duwt me een kom soep in de handen. “Drink maar.”¯ Zegt ze lief, wanneer ik haar vragend aankijk. Ik neem een slok van de soep en mijn lichaam vult zich met de warmte ervan. Ik kijk Simon en zijn moeder dankbaar aan. Ze neemt hem even mee naar de living, ik hoor hen fluisteren. Zou ik zo dadelijk weer weg moeten? Ik veronderstelde het wel. Je kan moeilijk zomaar een vreemd straatkind in huis opnemen. Ze komen terug. “Je mag hier een nachtje blijven, daarna zien we wel wat er gebeurt, maar je moet stil zijn.”¯ Ik knik braaf en neem weer een slok van de heerlijke tomatensoep. Ik heb helemaal geen koud meer. Wanneer mijn soep is, neemt Simon me mee naar zijn kamer. Hij plooit zijn zetel open tot een bed. “Daar mag jij slapen. Ik ga nog even iets halen voor je.”¯ Hij verdwijnt weer naar een andere kamer. Ik keek rond, deze kamer was anders. Nog steeds kun je zien dat deze mensen geld hadden, maar hier zat toch een tikkeltje ‘ik ben anders’ in. Even later staat Simon weer in de deuropening. In zijn handen had hij een nachtkleed(van zijn mama waarschijnlijk) en een handdoek en washandje. “Ik zal je even de badkamer tonen.”¯ Ik volg hem weer. Hij kent me niet, ik zeg niet veel maar hij is toch zo lief. Hij toont me hoe de douche werkt en laat me weer alleen. Ik draai aan de knop en stap onder de warme straal water. Een rilling gaat over mijn lichaam bij het voelen van deze warmte. Het is 2 jaar geleden dat ik me zo heb gedoucht, en niet onder een fontein, en het doet goed. Ik streel mijn haar naar achter en draai de kraan weer toe. Ik droog me af en doe de pyjama aan. Hij is veel te groot maar dat kan ik me niet schelen, ik ben al blij dat ik eindelijk eens iets anders aan heb dan mijn vuile vodjes. De spiegel is aangedampt. Ik neem de mouw vast en wrijf ermee over het glas. Een meisje met zwarte haar kijkt me aan. Haar haar niet meer in 1 grote knoop, haar ogen weer met een beetje leven erin, haar huid nog steeds wit, maar haar lippen niet meer blauw. Ik lach naar haar, ze lacht terug.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.