Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Third World War » Twelve
Third World War
Twelve
Buiten een aantal pauzes om Bill en Daniëlle te laten rusten, wandelen we heel de nacht door. De riemen van mijn overvolle rugzak snijden in mijn schouders, maar de constante ongemakkelijkheid zorgt ervoor dat ik alert blijf, dat ik nooit diep genoeg wegzak in mijn gedachten en verdriet dat ik de wereld om me heen vergeet.
Eerder, een tiental minuten nadat we het huis voorgoed achter ons lieten, zagen we helikopters overvliegen. We wisten ons nog net te verschuilen voor de bundels licht die de lampen over de straten heen lieten glijden, maar zoals verwacht denken ze dat we dieper de wildernis van verlaten dorpjes en buurten in zullen trekken. Door die arrogantie zullen ze ons pas vinden als we voor hun deur staan.
Van alle doden die we al geleden hebben, is het Yasmine waarvan ik maar niet kan geloven dat ze er niet meer is. Haar persoonlijkheid was altijd groter dan haar lichaam kon bevatten, haar aanwezigheid zo indringend dat het leek alsof hun levens letterlijk met elkaar vervlochten waren. En nu is ze weg.
Samen met Emma en Bella naar een betere wereld, hopelijk. Dat moet ik me toch voorhouden. Normaal gezien ben ik niet zo van zulke bullshit, maar als ik door wil blijven wandelen, kan ik niet anders dan te denken dat ze nu beter af zijn.
We lopen langs lege snelwegen, door een bos met stevige ondergrond en wagen ons zelfs even op een meertje dat dichtgevroren is. Als het echter kraakt onder ons gewicht weten we niet hoe snel we weer op het paadje moeten staan – dan lopen we wel helemaal om.
Halverwege de boog om het meer heen laat ik iedereen tot stilstand komen. Het omringende bos is hier het dikst en we zijn een groot eind van onze thuis verwijderd; hier vinden ze ons nooit.
“Suki en Tessa?” De aangesproken meiden laten hun rugzak van hun schouders vallen en halen de opgerolde tenten eruit. Bo en Kol komen er ook bij staan. Ondertussen liggen onze spullen op een hoopje bij elkaar en zijn Dezh, Kay en Bill aan het prutsen met conservenblikken en een vuurtje dat ze maar niet aan de gang krijgen.
We stellen de tenten op een heel stuk het bos in, tussen dikke bomen en struiken die ons aan het zicht zouden moeten onttrekken als hier ooit iemand voorbij komt. Ik ben evengoed in het onbekende nu; voor ik überhaupt settelde in ’t huis was ik een stadsmens geweest. Zodra we daar aankomen, hoop ik niet meer blind te zijn.
Het voelt tenminste goed om voor een tijdelijk onderkomen te kunnen zorgen. De tentstokken laten zich gewillig in elkaar schuiven en binnen de kortste keren staan onze plastieken huisjes recht. We gaan dicht bij elkaar moeten kruipen, maar dat is het leukste waar we in tijden al over kunnen klagen hebben.
De lucht om me heen ruikt overheerlijk naar pruttelende ravioli en dennennaalden, ook al bevriest mijn neus elke keer ik iets te diep ademhaal. Met mijn armen om me heen geslagen loop ik met Kol, Tessa en Suki terug naar de bende die op het pad de weg staat te versperren als het eerste de beste stel hangjongeren. Daniëlle en Bo huppen van het ene been naar het andere om warm te blijven, Dezh en Bill hebben zich in de berm gezet en delen een blik rode kool, Kay wrijft haar handen boven het vuurtje. Hoewel er aan haar nog niet veel te merken valt, behalve misschien een chronisch gebrek aan slaap, weet ik dat het niet lang zal duren voor het kwijtraken van haar boek haar negatief gaat beginnen beïnvloeden.
Daar kan ik nu echter niet aan denken.
“Als iemand heel graag mee op wacht wil staan, mij niet gelaten, maar ik kan het ook alleen aan.” Ik heb een gezonde dosis zelfvertrouwen. In principe kan ik het alleen wel af. Maar ik hoop dat iemand, maakt niet eens uit wie, doorheeft dat ik liever niet alleen in het donker achter zou blijven. Het duurt nog minstens een uur voor de zon opkomt – een uur is lang genoeg om helemaal gek te worden.
Dezh springt recht en helpt dan, maar wat graag, Bill ook overeind. De twee komen bij me staan, Dezh grijnst me zelfs guitig toe; ik zou misschien ook kunnen vergeten wat we deze dag weer hebben moeten doorstaan als ik Bill pas nu voor het eerst vrijuit zou kunnen spreken.
Nu ben ik zijn gezicht best wel beu. Dat zeg ik hem niet, wie weet hoe kwetsbaar zijn trots nog steeds is is.
Ik zet me tegen een boom en staar omhoog, naar een heldere sterrenhemel. Nog geen seconde later voel ik een lichaam aan allebei mijn zijdes drukken. Mijn hoofd valt op Dezh’ schouder.
Het is stil. De anderen moeten meteen in slaap gevallen zijn, want de afstand is niet groot genoeg dat we hun gesprekken niet meer zouden kunnen opvangen. Het lijkt wel alsof wij, voor heel even, de enige drie mensen op aarde zijn.
Kayleys vuurtje smeult na aan de andere kant van het pad. Mijn gezuchte adem is een wit wolkje.
Ik krijg geen woorden over mijn lippen, maar dat is niet nodig. Bill en Nadezhda zetten hun gesprek verder, of beginnen een nieuwe – dat weet ik niet en is ook niet belangrijk – en luisteren is genoeg. Ze stelt al de vragen die ik ook al gesteld heb; wat er gebeurde toen Tokio Hotel plots verdween, “We doken een tijd onder. Een appartement dat we al eerder gebruikt hadden, waar de fans niet van wisten,” en hoe Bill dan alsnog in de handen van de Staat terecht kwam, “Ze vielen plots binnen,” en dan, met een kneepje in zijn arm dat zelfs ík voel, “We zullen je broer en de G’s vinden.”
Ik knik, bonk met mijn hoofd tegen de harde schors en rol mijn ogen om mijn eigen domheid. Omdat ik niet weet hoeveel hij precies ziet, het kan niet veel zijn, zeg ik het ook hardop, in een stemmetje dat nauwelijks hoorbaar is door mijn verkropte emoties: “We zullen ze vinden.”
En dan laten we je bij hen achter, denk ik erachteraan. Bij hen is hij veiliger dan onder mijn hoede, daar kunnen ondertussen handenvol mensen van getuigen. Ondanks het gezelschap blijven mijn gedachten donker.
Zelfs een prachtige zonsopgang kan daar niet veel aan verhelpen.
Reacties:
In the immortal words of Chunk from The Goonies:
"I like the dark. I love the dark. But I hate nature!"
You are still my queen, and this is still my favorite story.
Ik zit weer met tranen in mijn ogen. Ik neem mijn imaginaire hoed voor je af, Kay, what the fuck is dit echt. Je laat me hiermee echt alles voelen .__. En zowel Captain als Bill hebben een flinke knuffel nodig. Tenminste één. Bij voorkeur een stuk of zes.
<3