Hoofdcategorieën
Home » Overige » A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones] » Brieven
A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones]
Brieven
De eerste brief loopt hij maar net mis; verscholen onder een stapeltje reclameflyers en een foldertje van het motel blijft de perkamenten enveloppe onontdekt tot een kuisvrouw hem enkele uren later vindt. Ze kan nog net 'Dean Winchester, rechterhelft van het kleinere bed' lezen voor de brief tot stof vergaat en ze zich niet meer kan herinneren waar dat stof vandaan komt.
De tweede brief ligt al op de mat van de motelkamer waar ze een aantal dagen zullen doorbrengen als ze aankomen, maar John let niet op. De enveloppe wordt onder een bed geschopt, waar het zal liggen stof te vangen tot de oorbel van een Franse toerist over het tapijt rolt en tegen de brief aantikt, waarna deze zoals de eerste verdwijnt.
(Albus Perkamentus weet van het ongeluk dat de brief voor Dean lijkt te achtervolgen; hij is er zelfs best geamuseerd door. Het is nog een paar dagen augustus, maar het schooljaar begint pas in september, dus ze hebben nog alle tijd in de wereld. Hij besluit het nog één keer te proberen, want er is niets zo magisch als die brief krijgen en hij wil dat de dappere, jonge Dean Winchester dat ook kan meemaken.
En hij heeft geen tijd om de brief persoonlijk af te gaan geven. Het is Hagrids verjaardag.)
De derde brief ligt onder zijn kussen, maar Dean heeft geen nachtmerries. Dus knuffelt hij het kussen niet stevig tegen zijn borstkas. Dus hoort hij het papier niet ritselen. Dus sluipt hij de kamer niet uit om in het licht van een straatlantaarn of een neonbord de brief te lezen die zou trillen door zijn bevende vingers, ver weg van de nieuwsgierige/achterdochtige blikken van zijn broertje en zijn vader.
Maar dat gebeurt dus niet.
De vierde brief zit in de zak van het paarse gewaad dat het schoolhoofd van de toverschool aanheeft. Hij verschijnselt de kleine motelkamer in met zo’n kabaal—hij had de afstand tussen het bed en de bureau onderschat, de lamp en de telefoon kletteren op de grond en het meubelstuk kraakt onder zijn gewicht—dat Dean in nog geen drie seconden een geweer tevoorschijn heeft gehaald en het op Perkamentus richt.
“Wie ben jij? Wát ben jij?” vraagt de blonde jongen met nauwelijks verborgen angst leesbaar in zijn ogen. Toch vindt de oude man het erg dapper hoe de jongen zich voor zijn zevenjarige broertje zet. Als Dean gesorteerd wordt in Griffoendor zal dat niemand verbazen.
“Ik ben een tovenaar,” zegt hij kalm en laat zich op de grond zakken. Zijn ene hand is om zijn toverstok gekruld, vingertoppen strijken in cirkeltjes over de bolletjes van de Zegevlier, terwijl de andere de brief opdiept uit zijn zak. “En jij ook.”
Hij hoeft geen begaafd Occlumens te zijn om de hitte van de jonge Dean Winchester te voelen stralen—iets in de kamer verandert. De nog jongere Sam Winchester valt in slaap waar hij tegen de muur zat.
“Ben ik niet!”
“Dean—“
“Ga weg!” Het geweer trilt niet in zijn handen. De ogen die meestal zo fonkelen als ze op zijn broertje gericht zijn, staan kil terwijl hij Perkamentus opmeet. Drie kogels worden kort na elkaar afgevuurd, Perkamentus spreekt non-verbaal ‘Protego!’ uit en een onzichtbaar schild flikkert vlak voor hem als ze de projectielen opvangen.
Deans ogen worden groot. “Hoe—Wat—“
Albus reikt voorzichtig de brief toe. Dean deinst wat meer achteruit, houdt het geweer nu vast als een honkbalknuppel. “Ga weg! Pap is hier zo en dan ga je eraan!”
Uit de lade van het nachtkastje haalt Dean nog meer dingen om naar hem te gooien: zout, heilig water, sulfer. Niets van dat deert hem, is zelfs maar genoeg om opnieuw magie voor aan te wenden. En dan heeft de jongen geen kant meer om op te gaan.
Perkamentus gaat zitten op de rand van het bed dat John in beslag neemt en verandert het motellogodragende doosje lucifers in een theekopje. Uit zijn toverstok laat hij warm water stromen en uit één van de vele binnenzakjes van zijn gewaad haalt hij een theezakje tevoorschijn.
“Je bent een tovenaar, Dean. En ik ben het schoolhoofd van een magische school waar je terecht zou kunnen. Je zou er het hele jaar kunnen blijven—zelfs tijdens de zomer.”
De spanning in de schouders van de jongen verdwijnt, hij lijkt zelfs nieuwsgierig te worden. Hij trekt zijn slapende broertje overeind en gaat met hem op het andere bed zitten, maar er blijft iets van achterdocht tussen hen in de lucht hangen.
Maar Perkamentus heeft zijn aandacht, dus gaat hij die gebruiken.
“Heb je nog niet gemerkt dat vreemde dingen gebeuren als je bang of boos bent? Dingen die niet anders te verklaren zijn dan magie.”
Hij aarzelt even, fronsend, voor hij met een stil stemmetje zegt: “Soms vliegen dingen in brand.”
“Omdat je boos bent?” port Perkamentus.
Dean knikt. “Of geesten die uit elkaar vallen.”
“Je hebt veel ervaring met magische wezens, toch, Dean? Op Zweinstein zou je alles leren over Fabeldieren, van mijn goede vriend Hagrid.” Dat is het moment waarop hij nog eens op de brief tikt.
Dean tilt hem van de bedsprei en scheurt het perkament open, om de twee vellen papier eruit te halen. Voorzichtig tast Perkamentus zijn gedachten af;
—misschien leer ik hoe ik een betere jager kan zijn.
—misschien is er een toverdrank die weerwolven weer terug verandert.
—misschien bestaat er een spreuk die pap doet vergeten dat mama dood is, dat jagen niet de enige optie is;
—misschien gaan we weer naar huis.
Perkamentus wil zeggen dat die dingen kunnen, en méér. Dat Dean niet beseft hoeveel hij met magie zou kunnen of de familie en thuis die hij op school zou vinden.
In plaats daarvan zegt hij: “Ik kan er met je vader over praten.”
“Nee. Dat gaat nooit mogen!” Dean houdt de brieven zo stevig in zijn handen dat ze verkreukelen. “Neem me mee! Neem ons mee!”
“—Ons?” Oude, blauwe ogen glijden naar het broertje dat nu languit op bed ligt te slapen. “Sam kan nog niet mee, ben ik bang. Hij is te jong.”
“Maar… Ik kan hem niet alleen achterlaten! Sam moet mee! Hij—Hij moet! Dat moet! Alsjeblieft?” Hij lijkt te denken dat dat het magische woord is, en Perkamentus’ hart breekt. Ze kunnen toch geen zevenjarig kind dat nog geen enkel blijk van magie gegeven heeft op school houden?
“Dean—“
“Nee! Sam gaat mee, of ik—ik ga niet mee. Niet zonder Sam.”
Dean kijkt uit het raam. Boven hem vliegen uilen over, die dikke enveloppen dragen. Vier jaar geleden waren ze hem niet opgevallen, ook al was hij nog zo oplettend. Nu is hij vijftien en weet hij naar wat hij moet kijken.
En Sam is eindelijk elf.
Maar ze lopen geen eerste brief mis, er wordt geen tweede onder het bed schopt, een derde onder zijn kussen gelegd. Een kleine man verschijnselt hun lege hotelkamer in terwijl Dean naar de automaat op de hoek loopt om drinken te halen, en wanneer hij terugkomt, duwt Sam een brief in zijn gezicht. “Kijk, Dean! Ik ben een tovenaar! Deze meneer gaat me meenemen naar Zweinstein!”
Alleen met zijn vader jagen valt best mee.
Reacties:
NEEE NEEEEEEE NEEE. NEE. NEEE.
FUCK YOU.
Ik vind het fantastisch dat je Dean zo laat reageren - dat hij Perkamentus gewoon probeert neer te schieten. Want natúúrlijk doet hij dat, hij is zo goed getraind. Maar. Maar. Neeeeeeeee. Man. Dat einde deed zo'n pijn ):
Not even surprised.
Maar verder dan dat ben ik mad af want dat was dus weer nergens voor nodig hè. Honestly. NERGENS VOOR NODIG.
ANGRY.