Hoofdcategorieën
Home » Zielen » S.P.A. (Special Paranormal Agency) De zwarte hond » Hoofdstuk 13 Stukje dichterbij?
S.P.A. (Special Paranormal Agency) De zwarte hond
Hoofdstuk 13 Stukje dichterbij?
Het was donker en stil. Tijd bestond niet alleen Eijiro. Hij zat in deze duistere stilte. Waar hij ook keek het was donker. Wat hij ook riep enkel zijn stem die galmde en een zachte grom kwamen terug. Eijiro was geen bange gozer, dat wist iedereen. Toch is in deze plek je moed hoog houden erg moeilijk. Niemand kan zien hoe moedig je wel niet bent. Van dat enorme aanzien kon Eijiro zo genieten. Dat deed hij al vanaf dat hij kon praten. Altijd moest hij de meest moedige zijn. De held van iedereen. Hij kon het niet vaak genoeg horen. ‘Eijiro, je bent zo dapper. Was ik maar net zo moedig als jij.’ Zijn kleine broertje zei dat altijd. Ze hadden wel is ruzie, zoals broertjes dat altijd wel is hebben. Dat ging dan om domme dingetjes als het opruimen van het speelgoed. Maar ondanks die kleine ruzies konden ze niet zonder elkaar. Eijiro weet nog hoe erg hij moest huilen omdat zijn lieve, kleine broertje opeens verdwenen was. Zijn ouders zeiden dat hij bij ‘vriendjes’ aan het spelen was. Of dat hij bij het buurmeisje aan het logeren was, want hij was nooit meer thuis. ‘Broertje. Waar ben je toch?’ Eijiro deed zijn best om niet te huilen, maar de tranen kon hij nauwelijks tegen houden. Hij kon alleen de naam van zijn broertje niet meer herinneren. Dat was al zo sinds een week na de verdwijning van zijn broertje. Zijn ouders zeiden na drie dagen achter elkaar vragen waar zijn speel kameraadje is: ‘Vergeet hem. Je hebt niet langer een broertje.’ Het deed hem veel pijn, maar hij gehoorzaamde voor een groot deel. Hij begon de naam te vergeten, maar nooit dat hij een broertje had. Ooit eens. ‘Wat doe ik hier eigenlijk? Waar ben ik? En waar zijn de anderen?’ Bij elk woord dat Eijiro positief uitsprak werd het gegrom luider. Hij was gewoon gesnoerd door een negatieve omgeving. Alles wat negatief was werd aan geprijsd en versterkt. Hij begon het enige geluid dat er was te testen. ‘Ze komen me heus wel halen hoor!’ Riep hij en stond op. Een harde grom kwam terug. ‘Ik ben niet bang!’ Het gegrom werd harder. ‘Als het moet kom ik hier ook zelf wel uit! Je houd mij niet tegen!’ Harder dan het gegrom ooit was kwam het terecht in de oren van Eijiro en een enorme kracht duwde hem naar de grond die hij niet zag. ‘En toch komen ze me halen.’ Eijiro stribbelde tegen. Nog een laatste grom kwam uit de duisternis en Eijiro rolde zich op. Hij wilde zijn gedachten niet laten gaan. Niet hier. Zijn trieste gedachten aan hoe eenzaam hij nu was en hoe stom hij was geweest om niet naar Mizore te luisteren leken het gegrom te stillen. Eigenlijk kon hij nu alleen nog maar denken aan zijn verleden. Het groter voor doen dan je bent was een speciaal kenmerk aan Eijiro. Hij heeft die techniek al gebruikt vanaf het moment dat hij een broertje kreeg. Hij was de enige die het echt leuk vond dat hij een broertje kreeg. Eindelijk kon hij is de held uit hangen. Wat een rot tijd op school was dat. Hij was de kleinste van de klas en dat mocht iedereen weten. Alles wat hij geleerd heeft over voor jezelf op komen, je beter voor doen dan je bent, moest hij zichzelf aanleren. Eijiro kon zijn tranen niet meer verbijten, ze gingen onbedoeld over zijn wangen heen. Onder hem leek een rivier te ontstaan. Een rivier van zijn eigen tranen. Hij stond verschrikt op en de rivier van tranen was weg. ‘Eijiro. Zo sterk ben je niet. Je bent een watje met slechts het uiterlijk van een zeker persoon. Je had beter op je broertje moeten letten. Dan was hij nu niet weg geweest. Je weet zijn naam niet meer hè? Daar zou je je toch voor moeten schamen. De naam van je eigen broertje vergeten.’ Eijiro keek om zich heen. Er was niemand te zien maar de stem was heel duidelijk. ‘Eijiro. Je bent alleen. Geef dat toch is toe. Ze zijn zo blij nu je er niet meer bent. Je bent zo arrogant, niemand mag je.’ Eijiro greep met zijn handen in zijn haren. Hij schreeuwde het uit en viel op zijn knieën. ‘Laat me met rust! Je verteld leugens! Wie je ook bent, hou gewoon je kop dich!’ ‘Maar Eijiro, weet je dan niet wie ik ben?’ ‘Nee! En zeg mijn naam niet! Laat me met rust!’ ‘Hoe kan ik je nou met rust laten? Ik ben jou.’ Eijiro´s ogen gingen wagen wijd open en hij schreeuwde nog harder. Er klonk een hard gelach en de rivier van tranen kwam terug. Hij kon niet meer stoppen met huilen. Alle tranen van door de jaren heen kwamen uit hem. Nog nooit heeft hij zoveel gehuild. Eijiro had zichzelf altijd verboden om te gaan huilen. Hij moest sterk zijn, zeker omdat hij een grote broer was. ‘Grote broers huilen niet.’ Dat is wat hij zichzelf altijd vertelde. Tranen gleden over zijn wangen en vielen in de rivier onder hem. Hoe graag Eijiro ook wilde stoppen met huilen, het werkte niet. Hij kon pas stoppen als alle verdriet uit hem was. ‘Eijiro. Ik dacht dat jij zo stoer was. Je zit te huilen. Hoe zwak kun je zijn?’ De stem was weer terug. Het leek Eijiro te pesten en te pushen. ‘Ja, ik huil. So what?’ Eijiro wilde niets van zijn verdriet laten merken. ‘Grote broers huilen niet. Is dat niet wat je zei?’ ‘Dat zei ik om er te zijn voor mijn kleine broertje. Er is niets mis met huilen.’ Hij zei het niet alleen, hij besefte het ook. Huilen was niet erg, het voelde prettig. Alles waar hij ooit mee zat: het verlies van zijn broertje, het pesten op school, altijd verliezen en nooit een winst kunnen maken, voor gek verklaard worden omdat hij graag een ghost hunter wilde worden, alles voelde zo veel lichter. Het was eruit en dat voelde goed. ‘Ik ben er trots op dat ik huil. Dan ben ik niet meer harteloos. Jij bent mij niet.’ ‘Zie jij iemand anders hier dan? Eijiro?’ ‘Nee, jij zit in mijn hoofd en jij hoort daar niet thuis. Jij sprak mij altijd angst toe. EN DAT IS NU GENOEG! IK LUISTER NIET MEER!’ Eijiro stond op en er kwam een fel licht in de verte. Het was verblindend. Hij begreep er niets van, maar liet het op zich afkomen. Meer kon hij tenslotte niet doen. Het grommen sloeg over in janken. Ernstig janken alsof er een beest gemarteld werd. Het klonk verschrikkelijk en Eijiro bedekte zijn oren en hield zijn ogen stijf dicht.
De blikken waren nog niet van het dagboek geweken en in de ogen waren de vragen gewoon te lezen. Iedereen had de zelfde vragen. ‘We zouden het wel moeten gaan lezen om te weten te komen wat er hier allemaal gebeurd is.’ Souta bracht het sleuteltje dat hij in zijn broekzak had gestoken, zonder dat iemand het gemerkt had of dat het opgevallen was, naar boven. Nanami hield zijn hand tegen. ‘Souta, niet hier. We kunnen het beter ergens anders gaan lezen. Ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ik wil hier zo snel mogelijk weer weg.’ ‘Alles leuk en aardig, maar waar wil je heen?’ ‘Bij mij thuis kan niet, ik mag geen gasten mee nemen. Alleen volwassen mogen langs komen die mijn ouders kennen.’ Souta en Mizore gaven haar een verbaasde blik. ‘Wat? Ik kan ook niets aan die regels doen hoor.’ ‘Dan blijft bij mij thuis over denk ik dan?’ Beide meiden werden vragend aangekeken. ‘Nou, waar wachten we dan op?’ Nanami begon de richting uit te lopen die ze Souta de vorige dag op zag gaan. ‘Wil ik weten wat er bij jouw thuis allemaal gaande is?’ Mizore liep naast Nanami. ‘Nee. Niet echt, het is beter om daar uit de buurt te blijven voor jullie. Mijn thuis kan gevaarlijker zijn dan dat hele gebouw dat Eijiro gevangen houd.’ ‘Klinkt ernstig.’ ‘Dat is het ook. En ik wil er alsjeblieft geen vragen meer over.’ Voor haar had Souta de leiding weer overgenomen om te zorgen dat ze veilig bij hem thuis aan zouden komen. Nanami was nog nooit aan deze kant van het gebouw geweest. Ze ging tegen alle wetten van haar ouders in. Ze hoopte alleen dat ze op tijd terug zou zijn om problemen te voorkomen. Mizore wist meteen wanneer ze in de buurt kwamen. De oude, vervallen gebouwen gaven aan dat het niet ver meer was. Dit gedeelte was Nanami helemaal niet gewend. Ze kende alleen de buurt met de grote huizen in stijl. Ze stond al helemaal raar te kijken toen Souta stopte bij een gebouw dat zijn bovenkant verloren had. De zelfde blik had Mizore ook de eerste keer gegeven, ze wist precies wat er in Nanami om ging. ‘Je wend er wel aan.’ En ze gaf Nanami een klein duwtje tegen haar schouder. Zodra ze binnen waren had Souta zijn oude gedrag weer terug. ‘Mizore, zorg even voor wat te drinken. Je weet waar het staat.’ Ze was beledigd, maar deed wel wat hij zei. Mizore snapte niet waarom ze nu ineen keer wel aan zijn spullen mocht komen. Haar jaloerse gevoel kwam naar boven zodra ze Nanami en Souta samen zag. Ze schudde het zo goed mogelijk van zich af en ging bezig met het zetten van koffie en thee. Iets anders had hij niet, dat wist ze. ‘Nanami! Wil je thee of koffie?’ Er kwam geen antwoord. ‘Nanami?’ Probeerde ze nog is. Nog steeds kwam er geen antwoord. Mizore besloot om thee als het antwoord van Nanami te nemen. Ze bracht eerst de thee en koffie voor Souta en Nanami. Mizore zette het kopje thee voor Nanami neer die er naar keek of ze nog nooit eerder thee heeft gezien. ‘Ik wist niet of je thee of koffie wilde, dus ik heb maar thee gemaakt.’ ‘Is er geen frisdrank of zo?’ Nanami wist dat het ondankbaar klonk, maar ze lustte echt geen thee of koffie. ‘Nee, alleen koffie of thee.’ Het dagboek bestuderend begon Souta zich er ook mee te bemoeien. ‘Je hoeft het niet te drinken als je het niet wilt.’ Hij keek Nanami er niet eens bij aan. Nanami gaf geen antwoord en Mizore was al terug naar de keuken gelopen om haar eigen kopje op te halen. ‘Nou, maak open dan?’ De ongeduld om te weten wat er zo bijzonder was aan dat dagboek begon bij Nanami enorm op te spelen. Ze wilde gewoon zo snel mogelijk weer gehoorzaam kunnen zijn aan haar ouders, niet voor haar plezier, maar om problemen te voorkomen. Souta gaf geen gehoor aan de ongeduld van Nanami en wachtte rustig af tot Mizore er ook bij zat. Pas op dat moment maakte hij het boek open en begon er door heen te bladeren. Na het hele boek door gebladerd te hebben ging hij terug naar het begin. ‘Lees voor, dan weten we allemaal wat er in staat.’ Het klonk als een opdracht, ondanks dat er wel wat in zat. Iedereen moest weten wat er in stond om verder te komen. ‘Oké, oké, ik lees wel voor, maar dan wel stilte graag.’ Souta pakte de eerste pagina voor zich en begon te lezen. ‘3 Mei 1959. Vandaag ben ik voor het eerst hier begonnen te werken. Het was zo spannend, alle mensen hier zijn gevaarlijk. Dat is mij gezegd als waarschuwing. En gelijk hebben ze. Ik heb echt het gevoel dat ik een dienst kan bewijzen. Al is het wel wat vreemd dat er mensen mee genomen worden en niet meer terug komen voor de rest van de dag. Vandaag waren dat er drie. Ze werden mee genomen en heb ze daarna niet meer gezien. Toen ik hier naar vroeg werd er gezegd dat ze in quarantaine gingen. Toch een beetje een vreemd verhaal, maar ik vertrouw mij baas. Rond snuffelen is daar verboden dus daar begin ik niet aan. Al zou ik dol graag willen weten wat er met die mensen is gebeurd. Misschien kom ik daar ooit nog achter. Ik hoop dat ik hoger op kom en op de speciale afdeling mag werken. Geen idee wat dit inhoud, maar het lijkt me geweldig. Ze zeggen dat op de desbetreffende afdeling mensen genezen worden zo ver dat mogelijk is…’ ‘Dit is dus niet interessant.’ Bracht Nanami uit. ‘Dit is juist erg interessant, we wilden weten wat er daar binnen gebeurde en de gene die dit geschreven heeft, gaat ons dat allemaal vertellen door middel van dit dag boek.’ Nanami was er niet van gediend om tegen gesproken te worden. Mizore voelde een ruzie aan komen en besloot in te springen. Door al dat gedoe met dat dagboek was Nanami de tijd helemaal vergeten en schrok zodra ze de klok in de keuken zag hangen toen ze om zich heen keek. Het was tien voor vijf, ze moest vijf uur thuis zijn voor het eten en het was nog zeker een kwartier lopen naar haar huis. ‘Ik moet gaan, gaan jullie maar verder, ik zie jullie morgen wel, doeg.’ Nanami sprintte het huis uit zonder antwoord af te wachten daar had ze geen tijd voor. Souta en Mizore wisten niet wat ze er mee moesten en gingen door met het bestuderen van het dagboek terwijl Nanami haar best deed om toch nog op tijd thuis te komen. Wat een geluk dat ze een fotografisch geheugen heeft. Eindelijk kwam ze bij de boom waar haar rokje lag. Haar tas lag er niet, hij was weg. Wild keek ze om zich heen. Dit kon ze nu echt niet gebruiken. Zo kreeg ze zeker huisarrest. ‘Zoek je dit soms?’ Met een ruk draaide Nanami zich om. Een jongen met half lang donker bruin haar en doordringende zwarte ogen stond haar gemeen aan te kijken. De zilveren ketting met een pegasus hanger herkende ze meteen. ‘Bunzo. Wat moet jij nou weer?’ Nanami schoot meteen in haar verdediging. Bunzo was de pestkop van de buurt en moest vooral haar hebben. Alleen omdat haar ouders meer geld hebben dan zijn ouders. ‘Ik zou maar niet zo brutaal praten tegen mij, anders krijg jij je tas helemaal niet meer terug.’ De tas zwaaide heen en weer aan zijn vinger. ‘Geef terug Bunzo!’ ‘Haha, mooi niet, ik wil weten wat hier in zit.’ ‘Niets wat jou aan gaat, en geef hem nu terug.’ Ze deed een poging om haar tas te pakken, maar greep mis toen Bunzo hem weg trok. ‘Denk je echt dat ik je doe tas terug geef zonder te weten wat er in zin?’ Bunzo maakte de rist los om vervolgens alles wat er in zat er uit te schudden. Haar rokje viel op de grond met wat schriften er achter aan. ‘Haha, kijk is aan. Wat moet een rokje in een tas? Een jongen moet toch een mooi uitzicht hebben? En die schriften, geheimpjes?’ Hij gaf een enorme grijns en duwde Nanami op de grond toen ze haar spullen bij elkaar wilde raken. Ze hield haar mond om verdere problemen te voor komen. ‘Volgens mij moet ik jou is leren wat je hoort te doen als je een jongen ziet die naar je kijkt.’ Bunzo pakte haar pols en trok haar naar zich toe en maakte zich bereid om zijn lippen op die van Nanami te planten. Ze deed zo haar best om weg te komen, maar Bunzo was gewoon te sterk voor haar. Ze sloot haar ogen en keek weg om zich op het ergste voor te bereiden. ‘BUNZO!’ Nanami opende haar ogen en keek recht voor uit. Ook Bunzo richtte zich richting het geluid dat zijn naam vormde. Nanami kon haar ogen niet geloven, dit ging tegen al haar
verwachtingen in. ‘BUNZO! Laat haar gaan!’ Bunzo liet zich niet van de wijs brengen en weigerde een opdracht op te volgen. ‘Waarom zou ik? We hadden net zo een lol samen.’ En hij gaf een gemene glimlach naar Nanami die hem boos terug aan keek. ‘Ik zeg het niet nog is. Laat haar gaan. NU!’ Het geluid galmde om hun heen alsof er een enorme kracht aanwezig was. Beide wisten dat het enkel de echo was, maar echo was dreigend genoeg om Bunzo een zekere angst aan te jagen en hij liet los. ‘Het was maar een grapje. Hehe. Ik krijg je nog wel Nanami, reken daar maar op.’ Op volle kracht rende Bunzo weg en verliet de plek waar de maker van het geluid nog steeds aanwezig was. Nanami stond oog in oog met haar redder en moest even in haar ogen wrijven om zeker te zijn dat ze niet droomde. ‘Ik geloof mijn eigen ogen niet.’
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.