Hoofdcategorieën
Home » Overige » A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones] » Beter
A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones]
Beter
Het wordt erger voor het beter wordt.
Zijn reflectie in de spiegel is bleke huid—veel te bleke huid—vol haarfijne barstjes. Elke centimeter van zijn lichaam hunkert, afwisselend, naar verlichting of naar meer straf. Het is al weken geleden—al weken sinds—al weken na en nog steeds draagt hij het met zich mee.
Eerst dacht hij dat het vanzelf wel weg zou gaan—dacht hij dat hij alleen moest wennen aan het gebrek aan de druk van zijn vader, de angst die altijd stilletjes zijn hart in kroop zodra hij voet over de drempel zette.
Hij dacht veel, maar hij praatte niet—alles bleef verder gaan zoals het was.
De nachtmerries zingen nog steeds dat het nooit meer over zal gaan.
Nochtans had dit zijn nieuwe begin moeten zijn—zou hij terug heel en zacht en aardig moeten zijn—zou alles moeten gebeuren dat hij altijd al gehoopt had te gebeuren. Hij had gedacht dat verhuizen de oplossing zou zijn, maar het maakt alles alleen maar erger.
De vier muren van zijn nieuwe woonst zijn kaal en koud, leeg waar zijn slaapkamer thuis—nooit zijn thuis, maar wel thuis—behangen was met het donkerrood en zwart van het familiewapen. Zelfs die agressieve kleuren zouden beter zijn dan het winterochtendgrijs dat hem tegemoet komt wanneer hij van zijn lessen terugkomt.
Het rood en zwart waren tenminste vertrouwd.
Hij begrijpt niets meer—snapt niet hoe de wereld onder zijn voeten rond blijft draaien—hoe de zon op zijn huid blijft branden. Hoewel de kamer evenzeer als een gevangenis voelt als bloedverwanten zijn met Ozai en Azula krijgt hij het steeds minder en minder voor elkaar zich uit bed te trekken. De excuses worden moeiteloos aangedragen: zijn rug doet pijn, hij kan zijn seminarie over Poëzie ten tijde van de Tweede Oorlog heus missen, er zit een migraineaanval aan te komen…
Alles om niet onder ogen te komen dat zijn hele lichaam zwaar voelt—als teveel aanvoelt.
Alles om niet onder ogen te komen dat er misschien meer mis is geweest dan dat hij zich niet op zijn plek voelde bij zijn familie sinds zijn moeder er niet meer is.
Het wordt erger en erger en erger.
En dan wordt het beter.
“Zuko, wat doe jij hier?” vraagt oom Iroh, niet verwijtend maar nieuwsgierig. De vriendelijke glimlach die hij toegeworpen krijgt, breekt hem. Hij valt in duizend stukken uiteen aan de andere kant van de besteltoog en de klanten van De Witte Lotus doen alsof ze een uit de kluiten gewassen jongeman niet zien huilen als een klein kind.
Iroh ruikt naar jasmijn en koffiebonen wanneer hij zijn neefje tegen zijn borst drukt en niets meer doet dan een liedje neuriën om hem te kalmeren. Zuko huilt tien minuten over de schort van zijn oom, grotendeels schaamteloos, en zegt dan met een zwak, trillerig stemmetje dat hij hulp nodig heeft.
Van zijn vader zou hij die niet gekregen hebben.
Maar niet Iroh. Iroh geeft alle verantwoordelijkheid en de sleutels aan één van zijn werknemers en overtreedt nog net geen honderd verkeersregels om hem alle hulp in de wereld aan te bieden.
Het gaat steeds beter.
Een half pilletje per dag en de bliksemstormen in zijn hoofd worden teruggeschroefd tot regenbuitjes; poëziebundels verslinden, sporten, werken in de koffieshop van zijn oom en hard werken voor school zijn het grootste deel van zijn medicatie.
Zijn lichaam voelt niet meer te zwaar of te groot—zijn huid kriebelt niet meer. Hij zou nog liever een namiddag gaan schaatsen met zijn zus dan een dag school missen—hij is verliefd op zijn nieuwe, academische wereld.
Hij heeft zijn kamertje opgezegd en woont nu in bij Iroh—zijn muren zijn crèmekleurig, het huis ruikt altijd naar kruiden en thee, zijn vensterbank staat vol planten en hij heeft twee boekenkasten waarvan alle schabben benut zijn.
Tegenwoordig komt hij fluitend uit bed.
Het is nog nooit zo goed gegaan.
Hij houdt van zijn werk. De hitte, de stoom en de geuren die zich om elkaar heen krullen, de textuur van verse koffiebonen, de handeling die steeds vertrouwder en vlotter aanvoelen. Volgens Iroh hoort elke pot koffie met liefde gebrouwen te worden en Zuko, die nooit geleerd heeft hoe hij liefde moet geven, probeert. En hij wordt er steeds beter in.
Wanneer hij tijd heeft, is hij daar te vinden—aan de andere kant van waar hij in elkaar gestort is, maar dat zit nu heel ver achteraan zijn hoofd. Hij wordt bijna niet meer overvallen door een echo van die namiddag, heeft aan de ruimte met de lage tafeltjes en zitkussens en de geurkaarsen en Aziatische schilderijen nog maar positieve herinneringen.
Daarom is hij daar wanneer zíj er is. Beeldschoon in een geel zomerjurkje, met een lach die als muziek klinkt. Ze is niet alleen, maar hij heeft alleen maar ogen voor haar.
De Zuko van september zou nooit wat tegen haar gezegd hebben, maar de Zuko van juli durft het wel.
Hij is er zich heel sterk van bewust dat er vegen gemalen koffie op zijn wang zitten, dat zijn schort vuil is omdat hij er eerder warme melk op gemorst heeft, dat Ty Lee iets met een marker op zijn arm gekribbeld heeft—maar hij voelt zich goed. Alsof er vuur in zijn borst brandt, voedend en vol energie.
En dus zegt hij: “Wat mag het voor u zijn?” zoals van hem verwacht wordt, maar voegt hij er aan toe: “En kom jij hier vaker?”
Het is cliché—zo cliché—maar het werkt blijkbaar. Een blos tekent zich af op de getinte huid van het meisje, helderblauwe ogen kijken hem inschattend aan en fonkelen dan. Hij weet niet wát ze ziet, maar ze ziet iets in hem want ze zegt: “Niet vaak genoeg, denk ik.”
Katara is het op één na beste dat hem ooit al is overkomen, op zijn oom na.
Ze komt steeds vaker—en vaker alleen. Dan praten ze. En praten ze. En praten ze.
Dan neemt hij zijn pauze om bij haar te gaan zitten en dan praten ze. Over alles en niets. Haar broer, zijn oom. Haar lessen, zijn lessen. Poëzie, boeken, films. Muziek. Kunst. Huisdieren.
Ze haalt hem over een dier te adopteren, omdat iedereen een huisdier hoort te hebben. Zij heeft er honderden, zegt ze. Een rode kat die ze Sansa genoemd heeft en een hond die Sandor heet, een aquarium vol vissen die de namen van Griekse goden dragen en in alle opzichten telt haar broer Sokka als een extra huisdier.
Zuko komt thuis met een goudharige hond, Lannister, die zijn bed opvult en ervoor zorgt dat hij nooit meer alleen is.
Hun eerste date is naar de film. Hun tweede en derde date gaan ze uit eten—eerst haar keuze, dan de zijne. Zuko durft haar eindelijk te zoenen na hun vierde date—op zijn kamer, zijn laptop op zijn schoot en de kop van Lannister in de hare. Ze smaakt naar de koffie die hij haar gemaakt heeft, aardbeienlipgloss en hoop.
Niet lang daarna mag hij haar zijn vriendin noemen en wordt hij voorgesteld aan alle mensen waar hij nu al zoveel over gehoord heeft. Sokka. Aang en Toph. Suki.
En hoewel zij ze al kent van in de winkel stelt hij haar voor aan Iroh, Mai en Ty Lee.
Er volgen meer dates. Oneindig veel dates. Samen ontbijtgranen eten op Irohs bank voor ze naar school moeten. Samen lunchen bij Appa’s, een fastfoodrestaurant op haar campus. Poëzie voorlezen over de telefoon. Samen studeren.
Hij is verliefd op haar en verliefd op het leven en verliefd op het feit dat hij misschien toch niet gebroken is, alleen een beetje anders.
Het gaat niet altijd perfect. Er zijn dagen waarop hij moeite heeft uit zijn bed te komen—dagen waarop zijn vingers trillen om het potje pillen. Soms voelt hij zich bang of kwaad zonder goede reden. Soms zoemen slechte herinneringen zo luid in zijn oren dat het alle goede dingen wegduwt.
Maar dan knielt Katara tussen zijn benen, houdt zijn hoofd in haar handen en kijkt hem aan met die blauwe ogen van haar (het 1631682ste deeltje van haar waar hij zo van houdt) en dan kan hij weer ademhalen.
Is een half jaar samenzijn te vroeg om iemand ten huwelijk te vragen?
Het is Nieuwjaarsavond en Zuko huilt. Hij had nooit gedacht dat alles ooit zo vol en juist en goed zou kunnen voelen. Zijn adem vormt witte wolkjes in de lucht. Vuurwerk spat in een dozijn verschillende kleuren uit elkaar.
Toph zit op Sokka’s rug, Aang hangt ondersteboven van het terras, Iroh en Hakoda zijn wijselijk binnen gebleven. Katara’s hand is in die van hem gestrengeld.
Hij kan haast niet bevatten hoe levend hij is.
En omdat hij niets van wat hij voelt in woorden om kan zetten, trekt hij zijn vriendin tegen zich aan en kust hij haar.
Het was slecht. Toen werd het erger.
En toen werd het beter. Zoveel beter.
Voor Dezh. <3
Reacties:
okay I am literally crying
Dit is alles wat ik ooit wilde. I resign, I give up, this is it.
Dit is mijn eigen depressie in één zin. Wie geeft mij een Iroh? Ik wil Iroh. Ik ben zo blij dat je Iroh hierbij hebt betrokken. <333 Dit is zo lief en canon en unf. Dit is zo AU en toch blijf je zo in character. I could not have asked for anything better I am so *-* <3