Hoofdcategorieën
Home » Lord of the Rings » Tolkien's Stand Alones » Dying is not so bad at all
Tolkien's Stand Alones
Dying is not so bad at all
De Witte Stad was in zijn glorie herrezen. Gondor bloeide.
De Koning was geliefd.
Ronarain een jonge vrouw, reisde op een verbannen paard.
Nu echter stapte het paard rustig op de grote poorten van Minas Tirith af.
"Wie bent u, en voor wat is uw boodschap?" Vroeg de wachter bars. Zijn hand losjes op zijn lange zwaard rustend.
Ronarain steeg af liep naar de wachter toe die nog iets rechter ging staan.
"Ik kom van het Noorden. Ik kom voor de koning hemzelf. Ik ben een van de laatste van mijn soort."
De wachter zijn blik dwaalde naar haar hals waar hij het teken van het Noorden zag, hij knikte en opende de poort. Ronarain steeg weer op, en reed de Witte Stad in. De poort sloot zich achter haar.
Ronarain spoorde haar paard in lichte draf en reed zo de hoge en grote stad in.
Bij de citadel aangekomen negeerde ze de wachters en reed door naar de poort van de Koningshal. Daar steeg ze af.
"Ik moet de Koning, heer Aragorn, spreken. Er is niet veel tijd."Deelde ze aan de wachters mee, die knikte nadat Ronarain hen haar halsketting liet zien.
Een ronde schijf, met er ingevijlde slangen die opgevuld waren met Mithril. Op de schijf was een ring van bladeren gegraveerd die belegd waren met goud.
Zodra de wachter de ketting had gezien verdween het diep onder haar kleding.
Een linnenblouse, een leerachtige jack, en een soort pels van wolvenhaar. En een bosgroene mantel.
De zwarte poorten gingen langzaam open.
"Een Doler van het Noorden, Sire," deelde de andere wachter mee.
De Koning knikte en wenkte Ronar zoals ze vaak werd genoemd dichterbij.
Ronarain knikte de wachter toe en liep muisstil maar vastberaden naar de troon.
Knielde neer aan de voet ervan.
"Sta op," luide het korte maar niet onvriendelijke bevel.
Ronar ging staan. Maar vermeed de blik van de koning.
"Wat brengt een Doler uit het Noorden zich naar deze conternijen?"
Het was niet de koning die sprak.
Maar een jongeling die aan de voet van de stadshouders troon zat.
"Een boodschap." Antwoordde Ronar kort.
Ze stak haar hand onder haar kleding en haalde een kleine maar messcherpe dolk tevoorschijn.
Hij balanceerde wankel in de palm van haar hand.
De koning stond op en kwam naar haar toe.
"Dat kan niet," mompelde hij en keek Ronar vragend aan.
"Volg mij," sprak hij na een korte stilte.
"Sire?" De jongeling keek de koning vragend aan.
"Roep ridder Peregrijn! En zeg hem naar mijn vertrekken te komen."
De koning verliet de zaal via een zijdeur, Ronarain volgde hem geruisloos. Een wenteltrap naar een lager gelegen verdieping bracht hen naar een ruim vertrek dat door het late middaglicht verlicht werd.
Hoge ramen waren nadrukkelijk aanwezig in de kamer. Misschien wel omdat de mooiste vrouw van het zuiden in het licht van een raam stond, maar het licht werd niet ontnomen maar juist versterkt.
"Sindarin, Anar Númen,"klonk haar stem, en Ronarain herkende haar. "Sindarin, Arwen Úndomiel." Opnieuw knielde ze.
De vrouw bij het raam draaide zich om.
"Sta op, mijn kind," en kwam naar Ronar toe, "vele wegen bent ge gegaan. Vele angsten doorzien, spreek voor ge rust, uw boodschap." Ronarain slikte en wende zich tot de kleine man die binnenkwam.
"Heer Toek.' begon ze, 'Ook voor u geldt deze boodschap."
De koning, de kleine man, en de schone vrouw, keken elkaar nu oprecht verbaasd aan.
Ronar zuchtte, en begon te vertellen.
"Het is nu twee maanden terug voordat ik de Gouw verliet. En toender tijd was de situatie ernstig verslechterd. Ik heb een aantal van mijn beste bondgenoten daar achter gelaten, ze zijn nu uw vriend, Meriadoc Brandebok aan het helpen de grenzen van de Gouw te verdedigen." Ronarairen had haar blik even op de Halfling geworpen.
"Het begon op de dertigste van september, toen Sam Gewissies, terug kwam aan een bezoek van Meriadoc, het was al laat in de avond toen hij onverwacht bij de pont van Bokburg werd overvallen. Het was voor hem een geluk dat ik dichtbij was, anders had hij het waarschijnlijk niet overleefd. Ze waren met teveel. Maar als ik al hoopte op tijd te zijn om hem te redden van een gewisse dood..." Ronarain slikte, "Dan had ik het nimmmer mis. Ik heb hem naar de Burcht van Bokland gebracht. Maar hij is ernstig verzwakt. Ik bleef twee dagen en in die twee dagen werden diverse Hobbits daar overvallen. In de nacht dat ik hierheen zou gaan, werd ikzelf overvallen. Maar ik wist mijn belagers af te slaan en een hoofd mee te nemen."
Ronar opende een jutezak en keerde hem ondersteboven.
Een hoofd zo lelijk als de nacht. Vol met korsten bloed. Blauw van het afgenomen bloedtoevoer, haren die ooit bruin waren nu zwart van het vuil, gele en zwarte tanden een grijze leerachtige tong en de huid was grijs van roet en vuil een zwart botje van een vogel was door zijn rechteroor gestoken als een oorbel. Zijn ogen waren open maar staarde doods en nietsziende voor zich uit en waren zonder kleur egaal zwart, de oogbol was rood en ontstoken.
De Koning wende verdrietig zijn blik af. Maar de Halfling bekeek het nauwkeuriger.
"Dit is er geen uit Mordor of Isengard," zei hij, Ronarain aankijkend. Die schudde haar hoofd.
"Nee, heer als mijn natuurlijke vrienden het juist hebben dan zijn ze hun huis en haard in de bergen ontvlucht. Waarom is onduidelijk. Moria schijnt niet langer veilig te zijn. Of..." Ze aarzelde.
"Ze zijn gestuurd."
"Gestuurd? Door wie of wat?" Een lichte mannenstem klonk achter hen.
Ronarain draaide zich om.
"Door een duistere macht dat zich woedt in de mijnen van Khazad-dúm."
De persoon in de deuropening kwam verder naar binnen. Gevolgd door een gedrongen figuur de met de steel van zijn bijl op de grond tikte bij elke stap die hij zette.
De elfenvrouw, keek Ronarain recht aan en Ronar keek onverschrokken terug. "Sam is stervende," zei Ronarain kort en trok zich terug bij een smalle zuil die omringd werd door een marmeren richel waarop ze ging zitten.
Er viel een stilte in het vertrek, die pas na een tijdje onderbroken werd door de gedrongen man.
"Stervende?"
Kort maar vriendelijk herhaalde de koning wat Ronarain verteld had.
De twee nieuwe metgezellen keken geschrokken.
"Wat wil je doen, Aragorn?" Vroeg de lange elf aan de koning. die fronste.
"Het liefst zou ik er naar toe gaan." Antwoordde hij tenslotte, zijn vrouw Arwen Úndomiel legde een hand op zijn arm.
"Boe den nestad, Aragorn! Gen Melon Dúnadan! Av-'osto Hir Vuin! Iston nif gin Aragorn, je zult niet sterven."
Aragorn keek haar ernstig aan.
"Daar gaat het niet om, Arwen, het gaat om het gevaar dat ook ons kan bedreigen."
"Dan laat je een groep hier, we komen langs Edoras, daar kunnen we het hen ook vertellen, en in Lothlorien het zelfde en als het moet ook in Rivendel."
Somde de Hobbit op.
Aragorn keek de Hobbit bijna blij aan, "dat is een goed plan meester Hobbit.'
De mannelijke elf keek zijn gedrongen metgezel even aan. "We zullen met je meegaan Aragorn."
"Inderdaad."
"Het ziet ernaar uit dat een deel van het oude reisgenootschap op een nieuwe queeste gaat." Sprak vrouwe van de Avondster tegen Ronarain die glimlachte, "Alleen zal er niet een maar twee koningslieden reizen."
De dwerg zoals Ronarain later ontdekte, vroeg zijn dikke wenkbrauwen fronsend, "Hoe bedoel je?"
De blikken van de aanwezigen waren plots op haar gericht. Ze stond op en vouwde haar mantel die ze tot dan toe strak om haar heen had geslagen weg.
En de steen die in de kroon en in de ring van de koning glinsterde, glom helder in de riem die Ronarain droeg.
Aragorn keek haar nu voor het eert recht aan, plots liep hij recht op haar af en omhelsde haar.
"Seler,"
Ronarain glimlachte blij. "Toron,"
De elf keek plots heel vreemd, toen de verloren gewaande zus en broer elkaar loslieten kwam de elf naar haar toe.
"Ronarain Elensar?" Vroeg hij aarzelend.
Ze knikte en bloosde.
De elf glimlachte.
"Melon tiriad chin gîn calar ir gladhach."
Ronarain keek naar de elf die net zo lang was als zijzelf.
En kuste hem.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.