Hoofdcategorieën
Home » Overige » A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones] » Hij gelooft in tweede kansen en in haar
A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones]
Hij gelooft in tweede kansen en in haar
In het maanlicht heeft het huis een zilveren gloed. Ze denkt dat dit onmogelijk echt kan zijn. Na hun lange wandeling door de duisternis, waarin ze niet veel verder kon kijken dan haar eigen voeten, kan dit lichtgevende huis niet anders dan een luchtspiegeling zijn, een fata morgana.
Maar het is wel degelijk echt.
“Waar zijn we?” vraagt ze; haar adem stijgt in wolkjes de lucht in. Nooit wankelt haar zelfvertrouwen, maar nu klinkt er toch iets van angst door in haar stem—achterdocht, verwarring, maar vooral angst.
Haar grote broer bracht haar nooit eerder naar deze plek. Op hun wandelingen klimmen ze altijd de krater uit, weg van het beklemmende Koninklijke Paleis, om naar de bossen en de bloemenvelden en het meer te gaan. Mooie plekken. Eenzame plekken. Daar waar ze alleen kunnen zijn, waar ze geen prins en prinses meer zijn maar vrij.
Het huis is ook mooi en lijkt ook eenzaam, zo ver ze kan turen geen enkel ander gebouw in hun omgeving, maar toortsen verlichten sneeuw waarin al sporen staan. Er klinkt klaterend water in de verte, stille stemmen aan de andere kant van de ramen; er klinkt léven.
Ze neemt de klimop aan de zijkant van het huis in zich op, de glimpen die ze door openstaande gordijnen weet te vangen. Haar wenkbrauwen drukken samen. Verkleumde handen ballen in de zakken van haar jas. “Wie woont hier?”
“Ik wil je aan iemand voorstellen, Azula.” Licht danst in zijn ogen wanneer ze naar hem opkijkt. Hij glimlacht niet, maar ze weet zeker dat een grijns schuilgaat achter het masker van kalmte dat hij tevoorschijn gehaald heeft.
Het litteken om zijn linkeroog maakt haar nog steeds misselijk.
Hij loopt niet naar de voordeur maar haakt zijn arm door de hare en leidt haar het huis om, recht de achtertuin in. Alsof hij hier al eerder geweest is. Alsof hij thuis is.
Azula vraagt zich af wie hier woont en hoe Zuko de eigenaar kent. Vaak verlaat hij het paleis niet zonder haar, zover zij weet. Er kriebelt iets venijnig in haar borst bij de gedachte dat hij geheimen voor haar heeft, dat hij haar soms alleen achterlaat in het kasteel—met hun vader.
Ze kan niet aan hem toegeven dat hij de enige echte vriend is die ze heeft – dat kan ze nog niet eens toegeven aan zichzelf.
Stilzwijgend schuifelt ze met hem mee. De duisternis zwelt weer om hen heen als ze de hoek om draaien, maar het duurt niet lang voor de wereld weer baadt in licht.
Azula’s mond valt open.
Zandkleurige tegels vullen de hele achterplaats in; om de tien tegels staat een zuil van twee ranken die om elkaar heen gewikkeld omhoog krullen. Fakkels verlichten een pad naar een poel vol helderblauw water en twee marmeren trappen beginnen rond het bad en reiken omhoog naar—
Van een geribbelde, bruingrijze berg ruist de meest kristalheldere waterval die ze ooit gezien heeft. Het bruisende water verdwijnt onder de trappen en loopt tot in het bad, waar het oppervlak een gladde spiegel is.
Het zou niet zo sereen kunnen zijn zonder magie—het is een levend iets om haar heen. Koud, maar niet onaangenaam. Het is geen kwaadaardige magie.
Edelstenen fonkelen in het marmer om het water heen en het maanlicht lijkt te dansen hier.
“Waar zíjn we?” herhaalt ze wanneer ze eindelijk over haar verbazing heen is. Dit is de mooiste plek waar Zuko haar ooit gebracht heeft.
Uit de schaduw komt een figuur volledig gehuld in een nachtblauwe mantel. Dik, donkerbruin haar zweeft in een vlecht achter haar aan. Haar ogen zijn bijna even helderblauw als het water waarnaast ze staan.
Ze kijkt misnoegd en richt de blik op Zuko.
“Moet ik daaruit opmaken dat je je zusje tegen haar wil hierheen gebracht hebt?”
Nog voor hij zichzelf kan verdedigen, zegt Azula: “Ik ben hier omdat ik hier wil zijn.”
Ze verstart onder de blik van het meisje. Achter dat blauw, in dat tengere lichaam gaat een kracht schuil die Azula als een kind doet voelen. “Oh ja? Weet je dan wie ik ben? Wat deze plek is?”
“Wel, nee, maar…” Ze vouwt haar vingers samen en knijpt; het is een nerveuse gewoonte die normaal gereserveerd is voor wanneer ze les krijgt van haar vader. “Ik vertrouw Zuko. Hij heeft me niet gedwongen.”
Aan haar zijde lacht Zuko zachtjes. “Katara speelt maar met je, Azu.”
De lucht om haar heen wordt verbazingwekkend warm voor een novembernacht, allemaal omdat het meisje – Katara – begint te glimlachen. “Ze is echt net zoals je haar beschreven hebt. Kom, Azula. Wandel met me mee.”
Ze neemt zo subtiel mogelijk diep adem en volgt Katara dan. Met z’n tweeën wandelen ze om het bad vol water heen. Door de waterval heen kon ze het niet zien, maar nu ze aan de andere kant staat, merkt ze dat er een opening in het steen zit.
Ze volgen een glooiend paadje van uitgehouwen treden en nog meer vlammen branden de duisternis weg, van kaarsen en fakkels in nissen. Nu ze niet meer bang is, alleen nog maar op haar hoede, borrelt het vuur weer in haar maag, in haar handen. Haar vingers kriebelen van alle energie.
“Dit,” zegt Katara, zodra ze in een holte binnenin de berg terecht komen, “is de levensboom.”
Uit de grond is een magnifieke, gigantische boom gegroeid. De kruin van bladeren die het plafond van het zich ontneemt, heeft bladeren in een dozijn verschillende kleuren. De takken wiegen ondanks de volledige luchtstilte en van ergens lijkt muziek te komen, al kan Azula niet zien van waar het komt. Ze heeft zich nog nooit zo goed gevoeld als nu, in de gloed van de levensboom. Weg is de honger, de dorst, de kou en de vermoeidheid van de uren durende wandeling.
“Ga zitten.” Er staan stenen bankjes om de boom heen. Azula zou het liefst van al gewoon rechtop blijven, misschien een rondje om de stam lopen, maar ze kan Katara beter te vriend houden. Ze gaat op het dichtstbijzijnde bankje zitten.
Met haar handen in haar schoot draait ze zich naar het andere meisje toe. Nu ze zo dicht bij elkaar zitten, kan Azula haar beter bekijken. Haar huid is donker, alsof ze al haar dagen in de zon doorbrengt en er twinkelen verschillende emoties in die heldere ogen van haar: nieuwsgierigheid, bezorgdheid, een gezonde dosis achterdocht. Katara kan niet ouder zijn dan zestien en toch spreken haar stem en houding van een volwassenheid en intelligentie die met de jaren komt.
“Je bent in een tempel voor onze godin Artemis, een heilige plaats voor leden van haar Orde.”
Azula kent haar goden, uiteraard. Als afstammeling van Zeus en dochter van de grootste vuurmeester van hun tijd zou het een schande zijn als ze er niet in was onderwezen. Ze hadden hun element aan hun beschermgod of –godin te danken en van de watermeesters was Artemis altijd de minst belangrijke geweest volgens haar studies. Als Zeusafstammelingen ooit te maken hadden met watervijanden waren het meestal de zonen en dochters van Poseidon.
Waarom had Zuko haar hier gebracht?
“Je vraagt je vast af waarom je broer je hier gebracht heeft.”
“Hoe wist je dat?”
Katara glimlacht. “Dat is wat ik me zou afvragen als ik in jouw plaats was. Zuko heeft me verteld over jullie vader en over de dingen die Ozai van jou verwacht.”
Haar huid smelt, alsof kokende lava over haar heen gegoten wordt. Haar vingers trillen terwijl ze het gevoel van zich af probeert te duwen. Ze wordt er steeds beter in om de machteloosheid en wanhoop ergens ver weg op te sluiten. Ze durft haar vader al in zijn ogen te kijken, weet haar rug te rechten als staal wanneer hij tegen haar praat.
“Over de brandwonden, de lessen. De terreur.”
“Stop! Je weet niet waar je het over hebt!” Ze knippert verwoed en houdt de tranen tegen. “Hij doet wat nodig is om me te onderwijzen.”
“Om je te controleren. Azula, Ozai is niet hoe een vader hoort te zijn. Hij is dezelfde tirannieke keizer voor jou als hij voor iedereen is. Maar het hoeft niet zo te blijven. Er zijn andere opties…”
Angst klemt als een gloeiendhete hand om het sprankeltje hoop dat in haar borstkas opwelt. Dáárom heeft Zuko haar hierheen gebracht. Het is de nacht voor haar dertiende verjaardag, de laatste dag dat ze van haar afstamming afstand kan nemen en een nieuw pad kan kiezen.
Ze herinnert zich hoe Lo en Li haar vertelden over de Orde van Artemis: meisjes die kíezen voor Artemis worden waterkrachten geschonken, scherpere zintuigen en instincten. Maar Ozai had hen altijd zwak genoemd, om hun ware aard te verloochenen. Hij had haar gezegd dat ze nooit zo sterk zouden kunnen zijn als zij die bij hun echte element bleven en zeker nooit zo sterk als een nakomeling van Zeus.
Als ze het aanbod aanneemt, hoeft ze haar vader nooit meer te zien, hoeft ze niet elke dag zijn mishandeling te ondergaan. De brandwonden op haar buik, armen en rug lijken plots te schroeien onder haar lagen kledij, alsof Ozai voelt dat zijn greep op haar verzwakt.
En dan valt haar hart als een baksteen in haar maag. Tranen van hysterie springen in haar ogen. “Ik kan Zuko niet alleen laten! Vader vermoordt hem als hij erachter komt wat hij gedaan heeft!”
Azula roept. Katara blijft even kalm als het wateroppervlak van het water dat ze eerder zag. “Hij heeft je zelf hierheen gebracht. Denk je dat je broer geen plan heeft? Jij bent het enige dat hem in dat paleis houdt. Zodra hij weet dat je veilig bent, gaat hij ook niet meer terug.”
“Kan hij ook hier blijven?”
Voor het eerst spoelt verdriet over Katara’s gezicht. “Het is verboden voor jongens om lang bij de Orde van Artemis te verblijven. Hij is een dierbare vriend van me, je broer, maar meer dan een paar nachten kan hij niet blijven. Maar mijn broer heeft beloofd hem mee te nemen naar de haven, waar zijn groep Poseidonkrijgers tijdelijk aangemeerd liggen. Met hen zal hij op zoek gaan naar een klooster van vuurmeesters.”
“Zie ik hem dan nooit meer terug?” Ze haat dat ze begint te huilen, maar ze blijft nog liever bij haar vader dan dat ze haar broer nooit meer ziet. Haar onderlip trilt en al haar trots, moed en kracht smelt uit haar lichaam.
“De Orde van Artemis reist de wereld rond. Deze tempel is geen vaste plek. Zelfs deze berg wordt zo ontworteld en verplaatst als we besluiten weer verder te gaan. Je zal hem nog te zien krijgen, dat beloof ik je. Maar je ziet ook in dat dit je beste optie is, toch?”
“Maar waarom kan ik niet met Zuko mee? Ik kan met hem in een vuurkolonie leven!”
Katara zucht en legt een warme hand op die van Azula. “Jullie krachten zijn gevaarlijk. Voor Zuko is het te laat. Het enige dat hij kan doen, is proberen even rustig en gedisciplineerd als een monnik te worden. Voor jou is er nog tijd. Niet veel meer, we hebben nog maar twee uur om het ritueel te voltooien. Maar voor jou is er een andere optie.”
Ze veegt ruw door haar ogen en knikt. “Mag ik er even over nadenken?”
Azula zit in kleermakerszit tegenover Katara. Ze huilt nog steeds, maar ze heeft haar beslissing gemaakt. Het is beter zo, neemt ze zichzelf voor. Dit is het beste voor ons allebei.
Een mengsel van kruiden stoomt uit een kom tussen hen in. Katara praat op een vast ritme, steeds dezelfde woorden: “Hare Goddelijkheid Artemis, beschermer en patrones van de maan, de jacht, de kuisheid—hoor mij aan. Ik ben Katara, uw nederige Hogepriesteres, en ik vraag om uw zege. Hare Goddelijkheid Artemis—”
Het is bedwelmend. Haar hartslag gaat steeds trager. Haar oogleden worden zwaarder.
Net wanneer ze denkt dat ze in slaap gaat vallen, wordt de wereld om haar heen blauw. De vlammetjes van de kaarsen en de rook die van de kom omhoog kringelde, staan stil in de tijd.
Katara neemt haar handen vast en helpt haar overeind.
“We zweven…” mompelt Azula verdwaasd. Ze is gewichtsloos, als licht in de wind. Voor Katara haar kan tegenhouden en ondanks ernst van de situatie duwt Azula zich af, om een koprol in de lucht te maken. Haar hart slaat op hol als een wild paard. Ze wil nooit meer op de grond staan.
Het duurt niet lang voor ze zich weer in bedwang houdt. “Sorry,” zegt ze. “Eh. Hoort dat niet alleen voor luchtmeesters te kunnen?”
“De wetten van de natuur zijn anders in de tussenwereld. Hier kan bijna alles. Kom mee.”
Katara neemt haar weer terug naar het buitenplein. Zuko staat versteend tegen een zuil, een glimlach om zijn lippen terwijl hij omhoog kijkt naar de maan. Verschillende meisjes kijken net door hun raam naar buiten. Alles is even onbewogen als binnenin de berg.
“Aha, hier zijn ze.” Op de marmeren cirkel rond de poel van water liggen twee kaarten; op de ene staat een vrouw gehuld in blauw, de levensboom, een poort van zuilen. Ze glimlacht omdat ze het herkent. Het gezicht van de vrouw schift van Artemis naar Katara naar de meisjes in het huis naar vrouwen die ze nog nooit gezien heeft—op de andere staat Zeus en dan haar vader. Gekleed in een donkerrood gewaad en met een glimlach die geen warmte maar verbrandende hitte uitbeeldt, is hij precies zoals ze hem voor het laatst gezien heeft.
“Wat moet ik doen?” vraagt ze. Ze merkt dat haar stem beeft als een blad in een storm. Met gebalde vuisten probeert ze weer tot rust te komen. “Ik kies Artemis.”
“Zo gemakkelijk is het jammer genoeg niet. Ga in het water staan.”
Azula kijkt neer op haar kleren, die niet warm genoeg zijn om haar te beschermen als ze een duik neemt. Maar ze doet het toch. Met schoenen en al laat ze zich in het water zakken.
Het is helemaal niet koud. Een tinteling werkt zich van haar tenen op naar haar kruin. Ze weet niet hoe ze het weet, maar de brandwonden worden van haar lichaam gewassen. De ruwheid van haar handen verdwijnt. Elk laatste beetje aan haar dat hard en verbrand was, wordt weggespoeld.
Ze wordt herboren.
Katara knielt voor de bron, met haar handen op de kaarten. De dingen die ze zegt, kan Azula niet begrijpen. Het is een mengeling van Grieks en Latijn waarin ze enkel af en toe namen uit weet te halen: Azula, Ozai, Artemis.
Onder Katara’s rechterhand komt rook, alsof de kaart aan het opbranden is.
Woorden donderen door haar hoofd. Haar lichaam beeft weer, de energie die ze al heel haar leven door haar aderen voelde gloeien, gaat eveneens in rook op. Ze beseft het pas als het te laat is.
Onder Katara’s linkerhand komt licht, even zilver als het maanlicht, en het dringt haar lichaam binnen. Een andere soort energie vult haar; ze voelt zich licht als een veertje maar sterk als een strakgespannen boog.
Wanneer het gedaan is, vangt Katara haar op voor alles zwart wordt. Azula hoort het ruisen van de waterval en een angstige kreet van Zuko voor ze wegzinkt in zijdezachte slaap.
Zwak. Koortsachtig. Zuko zit op de rand van haar bed en glimlacht wanneer ze haar ogen open doet, maar daar voelt ze zich niet beter door. “Hoofdpijn,” mompelt ze en probeert zich overeind te duwen. Zuko schudt zijn hoofd en duwt haar weer de matras op, dekt haar toe.
“Katara zegt dat je rust nodig hebt, maar—Gelukkige verjaardag, Azu.”
“Gelukkig.” Haar stem is niet meer dan een fluistering, maar hij hoort haar toch. “Kunnen we dat nu echt zijn?”
“Ik denk het wel.”
“Ik ga je missen.”
Hij woelt zijn hand door haar haren. “Beter dat dan dat jij een monster als hem wordt.”
“Of dood als mama.”
“Dat zou ik nooit toelaten.”
Azula glimlacht. Slaap sleurt weer aan haar bewustzijn. Ze houdt zijn hand vast en fluistert: “Beste verjaardagscadeau ooit, Zuzu.”
En ze slaapt vredevol, zonder nachtmerries, wetende dat ze nooit meer naar huis moeten.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.