Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijden » 2 - De schaduw
Schrijfwedstrijden
2 - De schaduw
Het is drie uur ’s nachts. Hij heeft zijn rugzak over zijn schouder geslagen, het gewicht ervan zwaar drukkend tegen zijn rug, bijna pijnlijk genoeg om door de schaduw, die nog steeds over zijn bewustzijn heen ligt, te dringen; de gedachte aan wat erin zit nog zwaarder wegend.
(Het hout, de verf, de kwast.)
(De fles wodka.)
(Het touw, de medicatie van zijn moeder, het mes, het dienstgeweer van zijn vader.)
En oh, de schaduw.
Hypnotiserend.
Het houtje dat langs het rad tikt, weet Thomas’ blik zo stevig vast te houden dat hij niets meer ziet dan een schaduw van zwarte verf op een houten, ronde plaat, winst en verlies zich vermengend tot één verwarde brei van hoopvolle verwachting, alsmaar draaiend en draaiend, Thomas uitdagend om zijn adem in te houden tot het voorbij is.
‘Kijk dan,’ fluistert het pervers in zijn oor. ‘Kijk dan, kijk dan.’
Thomas kijkt.
Steeds langzamer draait het rad rondjes, luider tikt het houtje, het wijzertje, tegen latje na latje na latje, de afbakeningen van de vlakken van de schijf.
‘Bijna,’ fluistert de schaduw in Thomas’ hoofd. ‘Bijna, bijna! Proef je me al?’
(Oh, hoe verkeerd hij de schaduw interpreteert.)
Zijn ogen zijn nog niet scherp gesteld als hij een stevige hand op zijn schouder voelt (Alby), een kreetje boven het rumoer in de kroeg hoort ontsnappen (Chuck), gemompel hoort over een verkeerde avond om de bob te zijn (Minho) en een glimlach ziet die hij zelfs met zijn ogen dicht nog kan herkennen (Newt).
Daarna ontrafelt de schaduwbrei zich voor hem tot hij kan onderscheiden dat het houtje wijst naar een afbeelding van vier vaasjes; grijnzend neemt Thomas zijn prijs in ontvangst, proost hij met zijn vrienden en slaat hij zijn biertje in één keer achterover.
‘Nog een keer,’ fluistert het in zijn oor.
‘Nog een keer,’ spoort Chuck met glinsterende oogjes aan.
‘Nog een keer?’ vraagt de barman.
‘Nog een keer.’
Het draaiende rad, het tikkende houtje, zijn ingehouden adem, zijn kloppende hart, de glimlach op Newts gezicht, Minho’s schouderklopjes, Chucks jeugdige enthousiasme, de ponden op de bar, zijn steeds leger wordende broekzak, de lege glazen, de alcohol in zijn bloed, zijn droge mond, de steeds donker wordende schaduw in zijn hoofd –
‘Nog een keer! Nog een keer!’
Minho staat ernaast en moedigt Thomas aan terwijl die de zoveelste draai aan het rad geeft, spoort onbewust de schaduw aan om nogmaals, om door, om –
Ze weten allemaal dat Chuck jonger is dan zij. Ze weten allemaal dat hij minder gewend is om te drinken, dat hij tegen hen op zal proberen te boksen, dat ze hem moeten beschermen, in de gaten moeten houden, maar de schaduw, oh, de schaduw –
Thomas weet dat geluk zich zelden aan zijn zijde schaart en dat het, als het dat wel doet, slechts van korte duur is. Als het al meezit, dan altijd maar heel even.
(Zijn affaire met Newt –)
Hij is zich er dondersgoed van bewust dat hij elk beetje geluk moet koesteren, dankbaar moet zijn en, bovenal, dat hij niet meer mag opeisen dan hem toekomt.
Alarmbellen rinkelen dan ook in zijn achterhoofd, maar de hoeveelheid alcohol in zijn bloed en de zwarte schaduw over zijn bewustzijn weerhouden hem ervan te luisteren naar zijn verstand. ‘Je hebt het verdient,’ fluistert het in zijn hoofd, vals, verleidend. ‘Na al die pech… Het is niet meer dan terecht dat je ook een keertje écht wint.’
De alarmbellen schellen, luider en luider, maar de schaduw fluistert eroverheen, tilt de muntstukken uit Thomas’ broekzak en legt ze op de bar: ‘Nog een keer!’
(Nog een keer, nog een keer!)
(Nog één keer.)
Thomas ziet het niet aankomen, daarvoor is de schaduw te donker. Het is gewoon zo dat Chuck het ene moment nog naast hem staat en het andere moment niet meer. Hij voelt hoe een hand zich om zijn kuit sluit en moet zich aan de bar vastgrijpen om zijn eigen evenwicht te bewaren. Chuck giechelt en fluistert, zodra Thomas naast hem neerknielt: ‘Het doet bzzzzz in mijn hoofd.’
Minho bevindt zich op ooghoogte voor Thomas kan reageren: ‘Hé Chuckie, ik heb thuis nog een speciaalbiertje van de vakantie in België. Zal ik je daarop trakteren?’
Twinkelende oogjes: ‘Ja!’
Alby: ‘Min, ik ga met je mee.’
Minho, knikkend: ‘Top. We ondersteunen hem samen tot de auto en dan kan jij hem blijven helpen op de achterbank.’
Thomas: ‘En wij?’
Minho: ‘Jullie…’ hakkelend, om zich heen kijkend, ‘jullie…’
Chuck doet een wanhopige poging om overeind te komen, faalt en barst uit in een hysterische lachbui.
‘Zijn huis is vlakbij,’ besluit de bob. ‘Thomas, zoek jij Newt. Ik heb geen tijd om op jullie te wachten, maar ik beloof dat ik binnen een half uur terug ben om jullie ook thuis te brengen. Is dat oké?’
(Privacy met Newt –)
‘Ja hoor.’
En daarmee neemt hij afscheid van zijn vrienden om op zoek te gaan naar Newt, die ruim een half uur daarvoor richting het toilet is vertrokken.
Hij weet het graf blindelings te vinden.
(Net als de glimlach, ooit –)
Al maanden bezoekt hij het minstens twee maal per week, brengt nieuwe bloemen, deelt een maaltijd met de granieten herinnering, huilt, smeekt, bidt, verontschuldigt zich en wenst stilletjes dat de schaduw stopt met fluisteren.
(‘Kom nou, kom nou, kom –’)
Hij is zelfs een keer huilend op de levenloze aarde in slaap gevallen.
(‘Kom…’)
‘Thomas!’ roept Newt uit, herkenning glanzend op zijn hoornvlies, terwijl hij een hoofdbeweging maakt richting de puistige jongen tegenover hem: ‘Ken je Winston nog?’
Winston glimlacht zwakjes, heft zijn hand om die van Thomas te schudden en verliest zijn evenwicht. Hij moet zich aan zijn tafeltje vastgrijpen om niet van zijn kruk te donderen.
‘Hi,’ mompelt hij dan maar.
‘Hi,’ antwoordt Thomas.
‘Waar is de rest?’ vraagt Newt.
‘Chuck naar huis brengen. Die kan niet meer op zijn benen staan.’
Newts gezichtsuitdrukking vertrekt (en er vliegt een knalroze vlindertje dwars door Thomas’ schaduw heen, gevoed door affectie voor Newts eeuwige broederlijke bezorgdheid), maar Winston geeft hem de kans niet iets te zeggen: ‘Top! Ik ben met de auto, maar ik kan niet meer naar huis rijden,’ lalt hij, waarna hij giechelt. ‘Jullie wel, toch? Newt, jij woont vlakbij mij! En Thomas, Thomas heeft een rijbewijs. Hij kan naar jouw huis rijden en bij jou logeren en dan kan ik naar huis lopen en de auto morgen ophalen.’
Thomas weet dat hij dronken is en dat zijn geluk voor de avond (en de week, en de maand) al opgedraaid is, maar het idee, Newts schouderophaal, de vlinder die door de schaduw heen rijt –
(Newts glimlach –)
Hij drinkt de fles leeg terwijl hij schildert. Het timmerwerk heeft hij thuis al gedaan: een spijl die hij in de grond kan slaan (dichter bij Newt) en een schijf bevestigd op een buisje dat precies over de spijl heen past. Een tweede stok, L-vormig, boort hij ernaast in de grond als aanwijshoutje.
Het regent pijpenstelen. Alle engelen in de hemel huilen omdat ze weten dat de schaduw meer is dan een door alcohol opgeroepen waas, omdat ze weten dat de jongen veel te jong is, dat hij het niet verdient en, bovendien, dat niets van dit alles verholpen kan worden.
Thomas is dronken en het regent te hard om de weg te goed te kunnen zien, het waarschuwingsbord te kunnen lezen, de belijning van de weg –
Hij heeft te diep in het glaasje gekeken om zich de boom te herinneren.
Hij is tevreden met het resultaat. Het is geen meesterwerk, maar het is goed genoeg om te functioneren.
Thomas slaat de laatste slok wodka achterover en werpt een tevreden blik op zijn eigen rad van fortuin. De boom boven Newts gaf weerhoudt het lantaarnpaallicht ervan de creatie te bereiken en Thomas lacht om de tegennatuurlijke verwezenlijking van zijn eigen schaduw.
‘Het spijt me,’ fluistert hij voor de honderdduizendste keer met dubbele tong. ‘Oh, God, Newt, het spijt me zo. Het is mijn schuld, het is – ik had niet… oh.’
Hij haalt diep adem en sluit zijn ogen, fluistert: ‘Tot zo.’
Thomas draait aan het rad.
(Nog één keer.)
Hoewel hij zijn ogen nog steeds stijf dicht geknepen heeft, kan hij in gedachten het bewegen van het rad volgen, de vier zwarte tekeningen die zich vermengen tot één verwarde brei van verlammende angst, alsmaar draaiend en draaiend, Thomas uitdagend om zijn adem in te houden tot het voorbij is.
‘Kijk dan,’ fluistert het pervers in zijn oor. ‘Kijk dan, kijk dan.’
Thomas kijkt niet. Hij luistert alleen maar hoe het hout steeds zachter door de koele nachtlucht snijdt, tot het geluid volledig is weggestorven, zelfs de echo niet meer hoorbaar is. Dan pas opent hij zijn ogen en kijkt hij naar het rad, naar het aanwijshoutje dat hem vertelt hoe hij zich over moet geven aan de schaduw.
Of course YOU would write something like this. Fuck you. x.x
Ik zag 'm trouwens wel aankomen dat Newt dood is, want jij bent het. Ik weet niet of je dat wou, dat mensen het snel konden raden, maar - well, I did.
Verder was 'ie heel mooi en haakjes en de schaduw en het einde was echt heerlijk morbid. <3