Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijden » 3 - De manier waarop
Schrijfwedstrijden
3 - De manier waarop
Ik merk het aan de manier waarop Bill aan zijn ringen frunnikt – ze rond zijn vingers draait, af doet, weer om, af, om, af, om –
Ik merk het aan de manier waarop Tom met zijn voet op en neer tikt, zijn vingers op tafel trommelt, zijn telefoon steeds pakt en weer weglegt, pakt, weglegt, pakt –
Zonder er iets mee te doen.
Ik hoor Bills stem trillen, weet dat hij een vergeefse poging doet om zijn bezorgdheid te verbergen terwijl hij vraagt: ‘Zullen we voor de zekerheid de dokter bellen?’
‘Misschien moeten we het even uitstellen. Ik bedoel, misschien dat ‘ie straks…’
Ik lig tegen Bill aan genesteld, lekker warm, voel zijn hart kloppen, doe alsof ik niet versta wat hij met Tom bespreekt, alsof ik de stemmen in mijn hoofd niet hoor –
(Nog heel even!)
Bills hand die troostend over mijn buik glijdt –
Ik hou ervan om met de tweeling te wandelen. Ik hou van de manier waarop de wind door mijn haren waait, hun stemmen in mijn oren klinken, we samen kijken naar de mensen op straat. Ik hou zelfs van de manier waarop ze dusdanig met elkaar in gesprek verwikkeld kunnen raken, dat ze mij lijken te vergeten: alsof ik een geheim onderdeel van hun wereld ben en alles mag weten over Toms vriendinnetje en het nieuwe deuntje dat Bill heeft verzonnen en oh mijn God, wat Georg nou weer gedaan heeft –
Maar vandaag is het anders.
Ik merk het aan de manier waarop Bills handen trillen en Tom net iets te vaak naar me kijkt. Ik merk het aan de stem die in mijn hoofd schreeuwt.
(Nu! We hebben geen tijd meer!)
(Nog heel even!)
’s Nachts kruip ik lekker warm tegen Bill aan, laat hem mijn buik strelen, lieve woordjes fluisteren, kusjes op mijn voorhoofd drukken.
‘Wil je echt niet eten?’
Maar ik heb geen honger en ik wil niet van zijn zijde wijken. Elke seconde wordt er harder tegen me geschreeuwd en ik weet niet hoelang ik ze nog tegen kan houden. Het idee dat ik de tweeling binnenkort nooit meer zal zien, breekt mijn hart.
Het zou dat van Bill ook breken. Ik merk het aan de manier waarop hij wakker ligt, woelt, zonder lichamelijk contact met mij te verbreken: alsof hij bang is dat ik plotseling stop met ademen.
(16211321, we worden ongeduldig!)
(Morgen!)
(Nu!)
(Morgen!)
De ochtend komt te snel. Ik word wakker omdat Bill opstaat. Zodra hij ziet dat ik mijn ogen geopend heb, zegt hij: ‘Goede morgen! Heb je al zin in ontbijt?’
(16211321, dit is je laatste kans!)
Ik spring zijn bed uit en ren richting Toms kamer, duw de deur open en spring op diens bed. Hij ontwaakt onder luid protest, zucht als hij mij ziet, schiet in de lach als hij Bill slaapdronken achter me aan ziet komen strompelen.
‘Heeft ‘ie gegeten?’ vraagt Tom.
Bill schudt zijn hoofd. ‘Zal ik dan toch maar de dokter bellen?’
(16211321!)
(Ik kom eraan.)
‘Nee,’ zeg ik.
Bill opent zijn mond om iets te zeggen, maar krijgt er geen geluid uit. Tom staart alleen maar.
Het duurt lang voor de tweeling zich realiseert dat ze niet hallucineren. Het duurt nog langer voor ze hun tong terugvinden, de controle over hun spraakcentrum.
‘Pumba?’ vraagt Bill dan, met onvast stem, zijn blik op Tom gevestigd maar zijn aandacht vanuit zijn ooghoeken op mij.
‘Ja,’ antwoord ik.
(16211321!)
‘Ik heb weinig tijd.’
‘Tijd?’ stamelt Tom.
‘Ze roepen me al dagen. Als ik vandaag niet bij het schip ben –’
Als ik voeten had, zou ik ermee schuifelen.
‘Schip?’ piept Tom.
‘Nee, nee, wacht,’ onderbreekt Bill, ‘sinds wanneer kun je praten?’
‘Altijd al. Het kostte ons een paar jaar om jullie taal te beheersen, maar tegen de tijd dat ik geboren werd, waren we daar al mee klaar.’
‘Waarom praat je dan nu pas?’
(Eén minuut!)
‘De mens ziet alles als een bedreiging. Als jullie ook maar een indicatie gehad zouden hebben van onze intelligentie, zouden jullie ons uit de weg geruimd hebben.’
‘Jullie?’
‘Wij: Engelse Bulldogs. Onze planeet was verwoest en moest gerestaureerd worden. Wij moesten tijdelijk ergens anders heen, maar nu is het klaar en gaan we terug.’
‘Jullie… planeet?’
Bill ziet bleek: alsof hij elk moment kan flauwvallen. Ik stel me voor dat ik mistroostig glimlach, hoewel ik dat in werkelijkheid niet kan.
‘In Andromeda. Jullie kennen haar nog niet.’
‘Maar kan je niet –’
‘Ik kan niet langer blijven, nee. Het wordt een onsmakelijk zooitje als ik nog langer tegenstribbel. Dus… heel erg bedankt voor alle zorg en liefde! Ik zal jullie heel erg missen.’
Ze snappen het niet. Ik zie het aan de manier waarop Tom naar me blijft staren, waarop er steeds meer kleur uit Bills gezicht wegtrekt –
De manier waarop hij zijn bewustzijn verliest, vlak voor ik mezelf terug teleporteer naar het ruimteschip.
Ze missen me. Ik zie het aan de manier waarop Bill uit zijn ogen kijkt (dof) en de manier waarop Tom alle telefoontjes van zijn vriendinnetje onbeanwoord laat.
Ik mis hen ook, maar de technologieën op aarde lopen dusdanig achter op die van ons, dat ik geen contact met hen kan zoeken. Ik kan alleen naar ze kijken vanuit mijn telescoop.
Ik troost me met de gedachte dat hun verdriet zal slijten en ze hun leven vanzelf weer op zullen pakken.
Dat is de manier waarop dingen werken.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.