Hoofdcategorieën
Home » Overige » A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones] » Vermiste kinderen dood teruggevonden
A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones]
Vermiste kinderen dood teruggevonden
Dipper wist dat Oregon meer dan vijftig hectaren bosland telde. Hij wist dat het bos dat zich om Gravity Falls gekruld had niet voor niets aangelegde paadjes had. Toch had hij Mabel hem laten overtuigen van het pad af te gaan.
Daar had hij nu spijt van. De draagriemen van zijn overvolle rugzak sneden door de dunne stof van zijn T-shirt in zijn schouders, zijn benen voelden als pudding en hitte leek zich onder zijn pet te verzamelen. Hij wurmde een vinger onder de rand, om zich letterlijk achter de oren te krabben, met zijn handen in zijn haar te staan.
Hij wist niet precies hoe lang ze al onderweg waren, maar wel dat het al te lang was. Ze waren al drie keer teruggedraaid in een poging in de richting waaruit ze kwamen te gaan, om uiteindelijk ergens uit te komen waar ze nog niet eerder geweest waren. Dat was erger dan steeds dezelfde cirkels (driehoeken, trapezes, parallellen—) maken, want dan zou hij tenminste íets lijkend op een oriëntatiegevoel gehad hebben.
Het was niet de eerste keer dat ze verdwaalden. Sinds ze in Gravity Falls aangekomen waren, hadden ze al tientallen wandelingen gemaakt en er was altijd wel iets te zien ver van de grindpaadjes. Maar ze waren nog nooit zo diep het bos ingetrokken, hadden nog nooit zo lang rondgedwaald.
“Mabel, stop,” riep hij voor zich uit, naar zijn zus die verderop vlak naast de rand van het ravijn liep.
Ze draaide zich om, zodat hij zou zien dat ze met haar ogen rolde. “Ik ga er heus niet invallen, Dipper. Doe nou rustig.”
Hij beet zijn tanden op elkaar, wikkelde zijn vingers om de riemen van zijn tas en wandelde naar haar toe. “Ik bedoel: ‘stop met wandelen’. Kunnen we even gaan zitten?”
“Oh,” mompelde ze, grinnikte zachtjes. “Ja, oké.”
Ze hadden allebei rode wangen van de inspanning en de hitte, dus nestelden ze zich in een verkoelend stuk schaduw onder een boom met een dikke kruin bladeren. Dipper rommelde in zijn rugzak, duwde zijn jasje en Mabels trui opzij om bij de waterflessen op de bodem te komen. Straaltjes water gutsten over zijn kin en nek in zijn gulzigheid om te drinken. Het water was lauwwarm, maar perfect.
Achter hem, dieper het bos in, hoorde hij de geluiden die hij met het slaperige dorpje van Gravity Falls was gaan associëren, geluiden die van dieren konden zijn maar evengoed ook van bovennatuurlijke wezens.
Hij haalde het dagboek boven dat hij overal meezeulde, de bladzijden ondertussen even vertrouwd als zijn eigen handschrift.
Buiten water, het boek en de kledij die ze hadden uitgetrokken, had hij ook nog een kaart van Gravity Falls bij, waar ze niet veel mee waren, en een kompas dat Mabel op de rotsen had laten vallen toen ze besloot dat zij beter kon navigeren dan hij.
Maar misschien stond er iets in het boek dat hen kon helpen.
Hij geraakte zo verzeild in de woorden, die hij al een dozijn keer had gelezen, dat hij pas merkte dat Mabel niet meer naast hem zat tot hij haar hoorde gillen. Eén blik was genoeg: hij zag alleen haar haarband en haar vingers, de rest van haar lichaam bengelde in het ravijn.
Nog nooit schoot hij overeind zo snel als toen, zijn dierbare boek op de grond gegooid, en hij snelde naar de klif.
“Dipper, help!” riep ze omhoog. Ze beet hard op haar lip terwijl ze zich, met trillende armen, aan de rand bleef vastklampen. Hij knielde, schraapte zijn knieën tegen het steen, maar dat maakte hem niet uit (hij merkte het zelfs nauwelijks). Zijn handen wikkelden zich om haar polsen en hij trok uit alle macht. Haar voeten krabbelden tegen het oppervlak van de berg, op zoek naar een uitsteeksel om zich tegen af te zetten.
Zijn handen waren glibberig met zweet, zijn grip op haar armen verschoof. Hij hoorde zijn eigen geraspte adem, voelde hem schuren in zijn keel terwijl tranen opwelden in zijn ogen. Angst. Hij kon Mabel niet verliezen. Dat was ondenkbaar.
Hij beet zijn tanden nogmaals op elkaar, deze keer niet om zijn frustratie binnen te houden, maar om zich helemaal op te spannen. Stukje bij beetje schuifelde hij achteruit en sleepte Mabel met zich mee. Eerst kwamen haar armen over de rand, toen haar bovenlichaam. Ze klauterde het laatste stuk zelf, op handen en knieën kroop ze weer naar de veiligheid. Met een diepe zucht en een weinig verborgen snik liet ze zich op de grond zakken en bleef daar liggen, wild ademhalend.
Dipper huilde zachtjes, haalde trillerig adem, diepe slokken boslucht. Toen hij zichzelf weer onder controle gekregen had, holde hij terug naar waar ze hun spullen hadden laten liggen. Met Mabels rugzak in zijn handen liet hij zich naast het schuddende lichaam van zijn zus zakken en porde haar schouder.
“Draai je om.”
Toen ze dat deed, zag hij dat ze niet aan het huilen was. Ze lachte. De tranen in de hoeken van haar ogen waren van haar ingehouden gegiechel.
Daar werd hij boos van. “Je had dood kunnen zijn, Mabel!”
“Maar dat ben ik niet,” antwoordde ze.
Ze haalde pleisters uit haar tas. Het steen had haar handen opengesneden en haar knieën matchten die van Dipper. De tweeling hielp elkaar met het verzorgen van hun wonden. Met water haalden ze het gruis en zand uit de sneetjes en met opperste concentratie kleefden ze pleisters bij elkaar. Maar door de adrenaline konden ze niet meer stilzitten.
“Weer verder?” vroeg Mabel. Dipper knikte. Alles deed nog meer pijn dan eerder, maar hoe langer ze rustten, des te langer zou het duren voor ze eindelijk weer thuis waren.
Eerst dacht hij dat het een waanbeeld was. Alle mijnen van Gravity Falls bevonden zich onder de grond, had hij gedacht, dus dat hij nu een open mijn zag, kon niet anders dan zijn verbeelding zijn.
Toch was het echt.
De rivier had zich een weg gebaand hierheen en stortte over de rand, zodat het een klein watervalletje werd. De benedenste kom van de mijn was gevuld met water, zodat het net een zwembad was. Overal waren houten afrasteringen en trappetjes die de steile berg bewandelbaar maakten.
Het meeste hout was echter rot en gammel door jaren van regen en verwaarlozing. Het op één na laatste stuk trap schudde gevaarlijk onder hun gewicht en bijna struikelden ze over elkaar heen. Ze konden zich nog net aan de leuning vasthouden.
De planken begaven het toch en als op een slee roetsjten ze naar beneden. Ze gilden hard en klampten zich aan elkaar vast. Met toegeknepen ogen plonsden ze in het water.
Hij voelde zijn hart wild bonzen door heel zijn bloedbaan. Mabel lachte alleen maar, alweer. Twee bijna-doodervaringen en het leek erop dat ze de pret van haar leven had.
“Wat een verkoeling,” zuchtte ze dromerig en dreef op het oppervlak van het water, met haar armen wild flapperend op en neer alsof ze een engel wilde maken. “Kunnen we hier niet blijven?”
“Ik wil niet nog een nacht in het bos doorbrengen. We hebben geen eten meer en—”
“Ben je bang, Dippy?”
“Natúúrlijk ben ik bang! Ben jij niet bang dan?”
Mabel grijnsde haar bebeugelde tanden bloot. “’Tuurlijk niet. Grootoom Stan vindt ons wel. Of Soes. Of Wendy.” Bij die laatste naam wiebelde ze vrolijk met haar ogen, toen draaide ze zich om en dook onder water.
Dipper blies een gefrustreerde adem uit en dook haar achterna.
Hoewel hij niet lang wilde blijven, kon hij niet ontkennen dat zwemmen in het koele water een ontzettende verbetering van hun situatie was. Hij voelde de pijn in zijn benen niet meer of de hitte die al dagen aan zijn huid kleefde. Beter zelfs: hij was volledig gewichtsloos, vliegend door het water.
De tweeling spatte water naar elkaar, liet de waterval hun hoofd en schouders masseren, en toen ze gerimpelde oma-vingers kregen, klommen ze naar een houten platform om in de zon te drogen.
Hij werd wakker toen het donker was. Verward keek hij om zich heen. Zijn maag rammelde en zijn benen waren stijf. Hij had lekker geslapen, maar dat was niet de bedoeling geweest.
Het was zo afgekoeld dat hij eerst zijn bodywarmer weer aantrok, niet dat dat veel hielp. Toen pas merkte hij het: Mabels trui was weg en zijn zus zelf ook.
“Mabel? Mabel, waar ben je?” Dipper wilde niet meteen het ergste denken, maar hij was altijd pessimistisch geweest (om Mabels overweldigende optimisme in balans te brengen). “Mabel?”
Geen antwoord. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes om in het donker te kunnen kijken. “Mabel?”
En dan, stilletjes, van ver weg: “Dipper, ik ben hier!”
Hij volgde het geluid van haar stem tot hij haar vond aan de rand van het bos. Ze had een felgele, maar geroeste, mijnwerkershelm opgezet die tot over haar ogen zakte en waarvan de lamp nog sputterend licht gaf. Licht dat scheen op—
Drie jaar geleden verdwenen ze, Sophia (11) en Jasmine (9) Braham. Maandag werden ze eindelijk teruggevonden, in een verlaten mijn aan de rand van het bos. Pas op woensdag werden ze geïdentificeerd als de vermiste zusjes. Over de oorzaak van hun dood is nog niets bekend.
De ouders hebben nog niet gereageerd.
Het waren Mabel en Dipper Pines, familie van Raadselschuureigenaar Stanford Pines en zelf opgegeven als vermist nadat ze verdwaalden in datzelfde bos, die de lijken vonden. Getraumatiseerd en verwond werden ze gevonden twee kilometer van de vindplaats verwijderd, door een zoekpartij van ongeruste dorpelingen.
Stanford Pines liet ons weten dat zijn neefje en nichtje ondertussen uit het ziekenhuis ontslagen zijn en thuis weer bij hun positieven komen.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.