Hoofdcategorieën
Home » De Hongerspelen » Me against the world » hoofdstuk 1
Me against the world
hoofdstuk 1
Ik haat het. Ik haat de dag van de boete. Die vreselijke dag waarop we twee districtsgenoten verliezen. Twee kinderen. Wetende dat jij daar een van kan zijn.
Ik haat het alleen al om daar te staan. Tussen mijn districtsgenoten. Tussen de mensen die me verstoten hebben. Ze fluisteren over me. Ik wordt nagewezen. Ik hoef ze niet eens te horen om te weten wat ze zeggen. Ze noemen me 'the cursed girl'. Ze fluisteren dat je gehypnotiseerd wordt als je te lang in mijn helder blauwe ogen kijkt. Ze fluisteren dat dat mijn moeder is overkomen. Dat ze daarom gestorven is. Ze fluisteren dat ik de oorzaak ben van de ziektes die hun gezinnen teisteren.
Ze kunnen fluisteren wat ze willen. Je houdt ze toch niet tegen. Zo zijn mensen nou eenmaal. Als je 'anders' bent, word je verstoten. Gaan mensen over je fluisteren. Dat zal nooit veranderen.
Wat ook niet veranderd, is het enorme verdriet dat de hongerspelen elk jaar weer met zich meebrengt. Voor ons in de districten dan. Voor het Capitool is het een feest. Zij hoeven de arena niet in. Zij zien niet elk jaar twee kinderen, twee vrienden, twee familieleden sterven. Wij wel. Het is misschien wel het enige voordeel van geen vrienden hebben: je hoeft niet hulpeloos toe te kijken hoe ze op de wreedste manieren worden afgeslacht.
De tributen uit 11, mijn district, overleven het eigenlijk nooit. Volgens mij is dat pas een of twee keer gebeurd. Zodra je naam genoemd wordt, ben je zo goed als ten dode opgeschreven.
Vandaag is het de dag van de boete. Al vanaf vanochtend vroeg is het te merken. De mensen zijn gespannen. Ik ook, als ik heel eerlijk ben. Ik moet er ook heen. Net al Chris, mijn tweelingbroer en beste vriend. Correctie, mijn enige vriend. Maar als ik meer vrienden zou hebben, zou Chris beslist mijn beste vriend zijn. Niemand zal ooit tussen ons in komen te staan. De band tussen een tweeling doorbreek je niet zomaar.
"Maan?" De stem van Chris schrikt me op uit mijn gedachten. Hij noemt me bijna altijd Maan, omdat mijn naam maan betekend. Het is jaren geleden begonnen en nooit meer gestopt.
"Wat is er?" Vraag ik.
"Het is bijna tijd."
Ik vloek binnensmonds. "Nu al?!" Snel ren ik naar mijn kamer. Het is een gewoonte dat je op de dag van de boete er op je best uitziet. Ik maak mijn vlecht los en trek de lange, lichtblauwe jurk aan die ik had klaargelegd.
Mijn vader is arts -voor zover ik weet de enige in ons district- maar toch hebben we sinds mijn moeders dood financiële problemen gehad. Mijn vader geeft al zijn geld uit aan zijn werk. Ik ging wel gewoon naar school, maar zorgde daarnaast ook voor mijn zusje. En in de oogstmaanden helpt iedereen mee, ik dus ook. Ik ben altijd degene die het fruit uit de toppen van de bomen plukt.
11 is niet bepaald een rijk district. In vergelijking met het Capitool is geen enkel district rijk, maar 11 behoort tot de armste districten. Helemaal na een slechte oogst. Als het district van de landbouw zijn we afhankelijk van het weer.
Ik hang mijn amulet recht en loop weer terug naar buiten. Chris staat al op me te wachten. "Waarom doe je er altijd zo ongelofelijk lang over om je om te kleden?" Vraagt hij geërgerd. "We moeten opschieten, het is al bijna tijd."
"En papa en Cathy?"
"Die komen zo. Wij moeten ons nog inschrijven voor de bonnen."
Ik knik. Zwijgend lopen we het plein op. Al die mensen... Ik voel me meteen ongemakkelijk. En dat wordt nog veel erger als iedereen snel de andere kant op kijkt, bang voor mijn ogen. Gesprekken vallen stil. En zodra ik voorbij ben, klinkt er een opgewonden gefluister. Ik hoef het niet te horen om te weten wat ze zeggen. De geruchten die zich over mij de ronde doen. Ik loop zo snel mogelijk door naar de balie.
"Naam?" Zegt de vrouw achter de balie zonder op te kijken.
"Luna Yue Swan." Zeg ik. Mijn stem trilt een beetje. "Veertien jaar."
"Schrijf je je in voor de bonnen?"
Ik knik. Dat doen we elk jaar, Chris en ik. Sinds mijn moeders dood is het alsof we ook onze vader verloren hebben. Hij gaat volledig op in zijn werk, hij geeft bijna al zijn geld uit aan medicijnen. Ik weet dat hij zichzelf verantwoordelijk houdt voor de dood van mijn moeder, omdat hij niet op tijd het juiste medicijn had. Toen ze stierf, is hij voorgoed veranderd. Ik zie hem nauwelijks, en als ik hem zie, is hij alleen maar aan het schreeuwen tegen Chris. Hij wil dat Chris zijn werk later voortzet, maar die is het daar absoluut niet mee eens.
Ik schrik op uit mijn gedachten doordat Chris me aanstoot. De vrouw gebaart dat ik door moet lopen. Dat doe ik. Ik loop de mensenmassa in. Mensen gaan snel voor me opzij. Ze willen niet in mijn buurt zijn. En ga steeds sneller lopen, totdat ik tussen de andere veertienjarigen sta. Plotseling voel ik hoe een warme hand de mijne pakt. Ik kijk op en probeer te glimlachen, ondanks de zenuwen. Chris. Ik kijk hem aan en kalmeer een beetje.
Ik kijk naar het podium. Twee glazen bollen. Duizenden briefjes in elk van die bollen. In een van de bollen staat in keurig handschrift op twaalf briefjes de naam van mijn broer geschreven. In de andere bol zit twaalf keer mijn naam. Twaalf is nog niet eens zoveel. Er zijn duizenden briefjes. Ik heb gehoord dat er zelfs mensen zijn wiens naam meer dan veertig keer in een van de bollen zit. De kans is te klein, het komt wel goed.
De klokken geven aan dat het twee uur is. De burgemeester staat op, loopt naar de microfoon en begint zijn verhaal over de geschiedenis van panem en de hongerspelen. Ik luister er niet naar. Het is toch elk jaar hetzelfde. En bovendien kan het me niets schelen.
Als hij klaar is met zijn toespraak, gaat hij achter op het podium op een van de stoelen zitten. Celese Prongs, de begeleidster van ons district, stapt naar voren. Ik walg van haar, net zoals ik van alle anderen uit het Capitool walg.
'Welkom! Welkom allemaal bij de boete van de achtenvijftigste hongerspelen! Moge de kansen ímmer in je voordeel zijn!' Ze lacht haar veel te perfecte, parelwitte tanden bloot.
'Zoals altijd, dames eerst,' Ze steekt haar hand in de glazen bol aan de linkerkant. Zorgvuldig kiest ze één van de duizenden briefjes. Ik hou mijn adem in en knijp Chris' hand fijn.
"Het meisje dat dit jaar ons district mag vertegenwoordigen is..." Ze vouwt het briefje open en strijkt het glad. "Luna Yue Swan! Kom maar naar voren, meisje."
Zoals gewoonlijk kijken alle mensen om zich heen, op zoek naar degene die vrijwel zeker zal sterven. Ik kijk ook. En dan besef ik pas naar wie ze staren. Welke naam er op dat briefje staat. Het is niet zomaar een naam. Het is die van mij.
Ik kijk Chris bang aan en ik zie de pijn in zijn ogen. Ik weet zeker dat hij zich als vrijwilliger had aangeboden als hij dat gekund zou hebben. Maar dat kan niet. Er is niemand die mijn plaats zal innemen. Het merendeel zal blij zijn dat ze eindelijk van me verlost zijn.
Twee vredebewakers komen aanlopen, maar voordat ze me vast kunnen pakken en mee naar het podium kunnen slepen, laat ik de warme hand van mijn broer los, zet een stalen gezicht op en loop met stevige passen naar het podium.
Ik ga naast Celese staan. "Een hartelijk applaus voor onze vrouwelijke tribuut, Luna Yue Swan!" Hoor ik haar door de microfoon zeggen. "En dan nu de jongens!" Ze loopt naar de bol aan de rechterkant, grabbelt bijna twintig seconden en vist er uiteindelijk een briefje uit. Ze loopt terug naar de microfoon, vouwt het briefje open en strijkt het glad, en leest duidelijk de naam die erop geschreven staat voor. "Jaden Aitan Saunders!"
Een jongen van een jaar of zestien met donkerblond haar en bruine ogen kijkt verschrikt op bij het horen van zijn naam. Ik ken hem niet echt. Ik heb hem wel ooit gezien, dat wel, maar ik heb hem nog nooit echt gesproken. Hij wordt naar het podium begeleid en naast me neergezet.
'Dames en heren, de tributen van district 11, Luna en Jaden!' Er wordt geklapt. Voor mijn gevoel harder dan normaal. Natuurlijk, ze zijn blij dat 'the cursed girl' de arena in moet in plaats van zijzelf.
De vredebewakers begeleiden ons van het podium af, door de grote dubbele deuren, allebei naar een andere kamer. En het is een luxe kamer. Ik kan het niet laten met mijn vingers langs het roomwitte fluweel van de banken te strijken. Ik ga zitten. Plots vliegt de deur open en Chris stormt binnen, op de voet gevolgd door Cathy. Ze vliegen me meteen om de hals. En dan beginnen de tranen te stromen.
"Wat moet ik nou doen?" Zeg ik zacht. "Ik kan dit niet, Chris. Ik kan jullie niet achterlaten."
"Maak je geen zorgen om ons, wij redden ons wel. Als jij jezelf maar redt."
Cathy pakt mijn hand vast en kijkt omhoog, recht in mijn ogen. "Je moet je best doen, Luna, je kunt dit wel. Doe je best."
Ik forceer een glimlach. Ze heeft nog niet genoeg van de spelen gezien om te weten hoe het er echte aan toe gaat. "Natuurlijk doe ik dat." Zeg ik dus maar.
"Ik heb dit voor je meegenomen." Zegt Chris, en hij gooit me een zwart, houten doosje toe. Ik open het en glimlach. Het is mijn handgemaakte fluit. Muziek is ontzettend belangrijk in mijn district. Door de vele spotgaaien hier is het de snelste manier om berichten door te geven. En aangezien ik absoluut niet kan zingen, gebruik ik mijn fluit.
"Dankjewel." Zeg ik zacht.
"Beloof je me dat je terugkomt?"
Herinneringen van vroeger drijven naar boven. Ik zat op mijn moeders bed, een paar dagen voordat ze stierf. Ze zou naar een ander, echt ziekenhuis gaan, omdat mijn vader haar niet kon genezen.
"Mama, beloof je me dat je terugkomt?" Vroeg ik.
"Dat beloof ik. Al red ik het niet, ik kom terug. Dan niet als mens, maar als... Als een vlinder. Een grote, blauwe vlinder." Antwoordde ze en ze lachte. Voor de allerlaatste keer.
Maar dat wist ik toen nog niet. Niemand wist het. Ik was nog maar een kind, een negenjarig meisje, met een heel leven voor zich. En nu gooien de hongerspelen roet in het eten.
"Dat... Dat beloof ik." Zeg ik. Ik zeg niets over een vlinder. Ik wil niet voor de laatste keer lachen. Ik wil nog zeker een miljoen keer lachen. Maar daarvoor moet ik dus blijven leven. "Ik beloof je, ik kom terug naar jou. Op een dag."
We omhelzen nog één laatste keer, voordat de vredebewakers ons uit elkaar halen en ze meenemen. Ik ben weer alleen. En ik blijf ook alleen. Er komt niemand meer. Zelfs mijn vader niet. Hij zou het waarschijnlijk niet aankunnen.
Na een eeuwigheid wachten wordt er op de deur geklopt. Celese en Jaden. We gaan. We gaan weg uit 11, de plek die nooit echt mijn thuis is geweest. Naar het Capitool, dat waarschijnlijk een veel ergere plek is. Ik veeg mijn tranen af en trek mijn gezicht weer in de plooi. Langzaam lopen we het gerechtsgebouw uit en stappen in de enorme zwarte auto die ons naar het station brengt. Het is niet lang rijden, maar ik zou willen dat het wel zo was. Des te langer zou het duren totdat ik de arena in moet. De auto mindert vaart. Ik kijk naar buiten, naar de menigte bij het station. Fotografen. En een paar mensen uit 11.
We stappen uit. Ik probeer de camera's te negeren en loop stevig door. Opeens hoor ik het. Het viertonige deuntje dat we hier gebruiken om aan te geven dat de werkdag om is en we naar huis mogen. Ik sta stil kijk naar de menigte. Ik vang een glimp op van Chris' gezicht. Ik weet zeker dat hij degene was die floot. Ik pak mijn fluit en fluit hetzelfde deuntje terug. Dan duwt Celese ons de trein in. Het laatste wat ik hoor voor de deuren sluiten is hoe de spotgaaien het deuntje overnemen. Zodra de deuren dichtvallen wordt het angstvallig stil. De trein komt in beweging.
Ik loop verder de coupé in en kijk om me heen. In de hoek is een bar, volgestouwd met genoeg eten om een gezin een jaar lang mee te onderhouden. Aan de linkerkant zie ik een grote houten tafel met een bos bloemen erop en vier stoelen met prachtige rode bekleding. Celese gebaart dat we moeten gaan zitten. Als ik net op de stoel zit, schuift de deur open en stapt een man van rond de vijftig de coupé binnen. Jacob Enterny, de man die een jaar of veertig geleden gewonnen heeft door puur geluk. En achteraf bleef hij maar zeggen dat hij het zo gepland had. Ik kijk hem vol verachting aan. Deze man wordt mijn mentor.
Hij zegt niets, maar kijkt ons onderzoekend aan. Ongemakkelijk draai ik mijn hoofd weg en doe alsof ik plotseling heel geïnteresseerd ben in de eikenhouten tafel.
"Luna, Jaden. Dit is jullie mentor, Jacob." Zegt Celese opgewekt. Natuurlijk weet ik dat. Er valt een lange, ongemakkelijke stilte, tot ik besluit dat ik er genoeg van heb. Ik sta op en loop zonder iets te zeggen weg. Na een uitgebreide zoektocht door deze veel te lange trein weet ik uiteindelijk mijn kamer te vinden. Ik draai de deur op slot, zet de douche aan -zo kan ik hun pogingen om me terug te halen niet horen- en laat me op mijn bed vallen. Moe door alles wat er gebeurt is val ik in slaap.
Een uur later wordt ik hijgend wakker op de grond. Het was maar een nachtmerrie. Al is het waarschijnlijk nog niets in vergelijking met wat me in de arena te wachten staat. Ik kijk naar de douche, die nog steeds aanstaat. Ach, wat maakt het uit. Ze hebben hier toch geen gebrek aan water.
Ik besluit de boete van de andere districten terug te gaan kijken, maar bij de jongen van twee ben ik mijn aandacht al kwijt. Totdat het meisje uit zeven het podium op geroepen wordt. Ik schiet overeind en zet het beeld op pauze. Ze heeft paars haar. Niet geverfd, zoals de mensen in het Capitool. Volgens mij is het natuurlijk. Ik besluit dat ik haar mag, maar meteen schiet het door me heen dat ze me waarschijnlijk zal willen vermoorden. Ik bijt op mijn lip. Het leven is niet eerlijk. Gekweld zet ik de televisie uit. Ik hoef de rest niet te zien, en mijn eigen boete al helemaal niet.
Ik blijf nog een halfuur naar mijn plafond staren, totdat ik merk dat ik honger krijg. Ik zet de douche uit en loop terug naar de eerste coupé. Ik pak iets dat op een broodje lijk van de bar en plof op een van de stoelen. Ik kijk niet op als Jacob binnen komt en tegenover me gaat zitten.
"De meeste tributen vragen of ik advies heb." Zegt hij na een lange stilte.
Ik zucht diep en zet een ongelofelijk neppe lach op. "En heb je een advies voor me?"
"Geen vuur maken, en al helemaal niet de eerste dag."
"Oké. En heb je ook nog nuttig advies? Iets dat ik niet allang weet? Misschien hoe je iedereen moet laten geloven dat je geweldig bent, als je alleen maar gewonnen hebt door stom geluk?"
Hij kijkt me kwaad aan. "Wij zijn uitgepraat." Zegt hij. Hij staat op en loopt met enorme passen naar de deur, terwijl hij nog snel wat eten mee grist. Ik kijk voldaan voor me uit. Net goed. Ik prop het laatste stuk broodje in mijn mond en loop naar het raam. We schieten met meer dan 400 kilometer per uur door de tunnel die de oostelijke districten van het Capitool scheidt. Na een tijdje lijkt de trein vaart te minderen. Celese en Jaden stappen de coupé binnen. Dan rijdt de trein de tunnel uit. Ik knipper met mijn ogen tegen het felle licht.
En dan zie ik ze. De mensen uit het Capitool, met hun walgelijke uiterlijk. Er is hier geen persoon te vinden die niets aan zijn uiterlijk heeft laten veranderen. En deze mensen kunnen straks het verschil betekenen tussen leven en dood. Maar dan zal ik ze dus eerst voor me moeten winnen. Ik plak weer een lach op mijn gezicht en zwaai naar de mensen. De deuren gaan open en we stappen uit. Ik ga door met zwaaien en blaas handkusjes de menigte in. Gelukkig duwt Celese ons snel vooruit, richting het correctiecentrum.
Jaden en ik worden allebei een andere kamer ingeduwd. Mijn voorbereidingsteam staat al op me te wachten.
"Luna, dit zijn Shrika, Fyria en Lamyn, je voorbereidingsteam. Zij zullen ervoor zorgen dat je knap wordt." Zegt Celese en dan loopt ze weg.
Ik ken de Capitooldefinitie van knap, en die komt niet overeen met de mijne. Ik zet mijn handen in mijn zij. "Oké, even één ding: van mijn litteken en mijn ogen blijven jullie af. Als ik dan toch moet sterven, wil ik dat doen als mezelf, en mijn litteken en oogkleur horen daarbij."
Ze kijken me even onthutst aan en komen dan dichterbij. "Meisje toch, waarom zouden we iets aan je ogen veranderen, ze zijn práchtig!" Roept Fyria uit.
Ik haat dit. Het feit dat zij het mooi vinden maakt dit echt ondraaglijk. "Bedankt." Zeg ik zacht, en ik zet mijn stalen gezicht weer op.
"En dat litteken... We verzinnen wel iets." Zegt Lamyn.
"Kind toch, moet je al dat haar zien! En die nagels! Doe je dan nooit iets aan je uiterlijk?" Krijst Shrika.
Voor ik het weet sta ik helemaal uitgekleed in het midden van de kamer, terwijl Fyria mijn nagels doet en Lamyn en Shrika mijn hele lichaam harsen. Ik klem mijnkaken op elkaar. Mijn pijn in de arena wordt nog duizend keer erger dan dit.
Na een uur besluiten ze dat ik klaar ben voor mijn stylist en lopen ze weg. Ik doe mijn badjas aan. Na een tijdje gaat de deur weer open en stapt een jonge vrouw met blauw haar binnen. Opgelucht en verrast kijk ik haar aan.
"Hallo, ik ben Minka, je stylist." Zegt ze met lieve, zachte stem. Ik herinner me haar nog van vorig jaar. Ze is geniaal.
Ik knik. "Ik ben Luna. Waarom ben je niet gepromoveerd? Je bent geniaal, je was geweldig vorig jaar."
"Bedankt." Zegt ze. "Ik wilde graag hier blijven. Ik heb een goed idee. Zoals je weet moet ik de kenmerken van je district erin verwerken."
Ik knik. Het is de bedoeling dat je bij de openingsceremonie iets draagt wat de belangrijkste bedrijfstak van je district weergeeft. Van ons is dat landbouw. Dat valt nog mee vergeleken met district 12. Die tributen krijgen meestal een afschuwelijk kostuum aan met een helm en een mijnwerkerslamp. Onze tributen zien er niet altijd even flitsend uit, maar district 12 is nog erger. Eén jaar waren hun tributen spiernaakt en bedekt met zwart poeder. Die tributen hebben het ook niet lang volgehouden. Niemand die hen wilde sponseren.
"Aangezien de nadruk al veel vaker op de oogst zelf is gelegd, wat meestal niet tot de mooiste kostuums leidde, heb ik iets anders besloten. Je krijgt oogst door iets te zaaien." Minka kijkt me even aan. "En daarna groeit er een plant. En daaruit krijg je oogst. Daarom heb ik het volgende bedacht." Ze haalt een lange, bruine jurk tevoorschijn, bedekt met iets dat op zaadjes lijkt. Ik probeer mijn afschuw te verbergen, maar Minka heeft me door. "Vertrouw me." Zegt ze. "Jullie gaan stralen. Je moet me echt vertrouwen."
Ik kijk haar onderzoekend aan, maar pak dan de jurk aan. Ik heb weinig keus, en bovendien geloof ik dat ze een plan heeft. Lucy Lingers jurk staat nog op mijn netvlies gebrand.
Twee uur later sta ik bij onze zwarte paarden, gekleed in de bruine jurk. Ik draag een grote, blauwe bloem in mijn haar, die perfect kleurt bij mijn ogen, maar zeker niet bij de jurk. Gelukkig heeft de jurk blote armen en is hij verrassend dun en licht. Maar hij blijft niet om aan te zien. Jaden is ook in het bruin gekleed, maar hij is niet bedolven onder de zaadjes.
Jacob komt aanstormen. "Oké, lief lachen, alsof je het leuk vindt. Hou elkaars handen vast en doe die omhoog zodra je halverwege bent." Zegt hij. "En ik wil geen gemaar." Dan stampt hij weer weg.
"Doe maar wat hij zegt." Zegt Minka, als ik net iets beledigends naar Jacobs kop wil slingeren. "Vertrouw me. Niemand zal jullie vergeten."
Zuchtend ga ik in de wagen staan en pak Jadens hand. Hij is gespannen en niet op zijn gemak, dat zie ik zo. Maar goed, dat ben ik zelf ook.
De eerste wagens komen in beweging. Ik let niet echt op de tributen, ik ben veel te zenuwachtig. District zeven is aan de beurt. Heel even heb ik oogcontact met het meisje, maar dan wend ik snel mijn blik af. We kunnen geen vrienden zijn. Het is onmogelijk.
Ik schrik me rot als onze wagen in beweging komt. Ik herpak me snel en glimlach. We rijden onder de poort door. Mensen besteden niet echt aandacht aan ons. Ze hebben groot gelijk, ik zie er niet uit.
"Nu?" Vraagt Jaden.
O ja, we moesten onze handen omhoog doen. Ik knik. "Nu." We doen onze handen omhoog, en dan gebeurt er iets ongelooflijks: de zaadjes op mijn jurk barsten open en voordat ik het weet ben ik bedekt onder prachtige blauwe bloemen. Het bruin van de jurk is niet meer te zien. Nu snap ik ook de blauwe bloem in mijn haar. Bedankt Minka, je bent een waar genie!
Er stijgt een enorm lawaai op uit de menigte. Gejuich en applaus. Ze gillen onze namen. Ze gooien bloemen naar ons -alsof ik er nog niet genoeg heb- en ik weet er een te vangen. De bloem straalt een ziekelijke perfectie uit, maar ik zet mijn walging opzij en blaas een kushandje naar de vorige eigenaar van de bloem, die ik vanuit mijn ooghoeken nog net zie flauwvallen. Het publiek gaat uit hun dak.
Onze wagen komt tot stilstand voor de villa van president Snow. De muziek eindigt en de president begint aan zijn officiële welkomsttoespraak. Ik luister niet. Ik kan alleen maar denken aan hoe ik Minka ooit mijn dankbaarheid ga tonen. Dankzij haar heb ik in ieder geval weer hoop. En zonder hoop ben je nergens.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.