Hoofdcategorieën
Home » De Hongerspelen » Me against the world » hoofdstuk 4
Me against the world
hoofdstuk 4
Met het vallen van de ochtend vervagen de sterren, maar daarmee niet mijn verdriet. Vanuit mijn boom kijk ik omhoog naar de lucht. Er zitten roze strepen in, die de zonsopgang aanduiden. Ik ben gesloopt door de nachtmerries, steeds terugkerende dromen over Jaden en Harriet. Bij de gedachte springen de tranen al in mijn ogen. Het beeld van Harriet doemt weer voor me op. Haar blauwe ogen kijken me beschuldigend aan. Uit alle macht probeer ik de gedachte aan het kleine meisje uit mijn hoofd te zetten. Tevergeefs. Ik kan dit nooit meer goedmaken. Met haar niet, met haar familie en vrienden niet. Ik ben een moordenaar.
Dan pas merk ik het lage gezoem op. Gezoem dat ik uit duizenden herken uit mijn eigen district. Bloedzoekers. Voorzichtig kijk ik om me heen, op zoek naar een van de grote, grijze, papierachtige wespennesten, het thuis van die vervloekte insecten. Die vervloekte beesten, met hun grote, goudkleurige lijf en enorme, dodelijke angels. Van hun steken krijg je bulten zo groot als pruimen. Sommige mensen kunnen een aantal steken aan, maar de meeste mensen overlijden meteen. Als je het overleefd veroorzaakt het gif de vreselijkste hallucinaties, die je confronteren met je diepste angsten. Mutilanten, in een laboratorium gecreëerd als oorlogswapen voor tijdens de Donkere Dagen. Overal in Panem vind he ze. Behalve in het Capitool natuurlijk. Daar is alles netjes opgeruimd. Dat valt over de districten niet te zeggen, en over mijn district al helemaal niet. Er zitten zoveel nesten in de boomgaard, dat we voor de zekerheid altijd geneeskrachtige bladeren bij ons hebben. Ik kijk om me heen. Ik zou zweren dat ik ze gisteren hier ergens gezien heb. Maar natuurlijk zijn ze nu verdwenen. Vervloekte spelmakers.
Ik gesp mijn riem los en klim voorzichtig naar beneden, in de hoop dat de bloedzoekers me niet opmerken. Ze kunnen toch niet alle geneeskrachtige planten hebben weggehaald? Ik moet er een paar zien te vinden. Met al deze bloedzoekers in de buurt is de kans om gestoken te worden erg groot. En zonder die bladeren is de overlevingskans erg klein...
Ik besluit maar wat rond te gaan lopen. Misschien vind ik verderop nog wel wat van die bladeren. Of een boom zonder bloedzoekersnesten. Ik moet het er maar op wagen. Bij het licht van de opkomende zon begin ik maar wat door het bos te dwalen. Langzaam wordt het steeds warmer, en slaat de honger en dorst steeds meer toe.
Ik sta even stil en kijk naar mijn schamele voedselvoorraad. Ik heb nog maar een paar besjes over, dus misschien wordt het tijd dat ik maar weer eens op zoek ga naar iets eetbaars. Al denk ik niet dat dat erg makkelijk zal worden. Sinds ik bij mijn slaapplaats vertrokken ben heb ik alleen maar nachtschotbessen gezien. Ik ben niet van plan die te gaan eten. Ik steek één bes in mijn mond, stop de rest weg en begin weer te lopen.
Na ongeveer een uur gelopen te hebben, heb ik nog niets eetbaars gevonden, laat staan de geneeskrachtige bladeren. Langzaam begint het tot me door te dringen waarom dit 'de hongerspelen' heten. De zon brand op mijn huid, en maakt dit alles nog ondraaglijker. Met elke stap die ik zet voel ik mezelf zwakker worden. Ik kijk omhoog naar de kleine stukjes wolkeloze, blauwe hemel die ik tussen de bladeren door kan zien. "Water." Zeg ik, zo hard als ik durf. Ik weet dat Jacob me dat kan bezorgen, met een simpele druk op een knopje. Hoopvol wacht ik op de zilverkleurige parachute die zal verschijnen. Minutenlang sta ik stil, mijn ogen op de strakblauwe lucht gericht. Maar er komt niets. Zou ik dan helemaal geen sponsors hebben, ondanks Minka's geweldige prestatie tijdens de parade en de interviews? Of heeft Jacob gewoon zo'n hekel aan me dat hij er van geniet me hier langzaam te zien sterven? Mijn gevoel zegt me dat dat de meest voor de hand liggende optie is. Hij gaat me niets sturen. Ik zal mezelf moeten redden. Ik zal niet zo aan mijn einde komen, dat nooit! Dat genoegen gun ik Jacob niet. Ik heb beloofd dat ik terug zou komen, dus dat zal ik doen. Ik breek nooit mijn beloftes.
Met grootst mogelijke moeite hijs ik mezelf overeind. Ik recht mijn schouders. Ik moet doorgaan. Ik begin weer te lopen. Het kost me heel veel moeite, maar ik weet mezelf overeind te houden. En dan zie ik ze eindelijk: twee enorme struiken, vol met bosbessen. Zo snel ik kan ren ik er heen, laat me op mijn knieën vallen en controleer of het geen nachtschot is. Zodra ik tot de conclusie en gekomen dat het echt bosbessen zijn, prop ik een hele hand ervan in mijn mond. Een golf van verlichting gaat door me heen als ik het zoete sap proef. Nu ga ik dus toch niet dood door verhongering en uitdroging. Voorlopig niet, in ieder geval. Ik stop zoveel mogelijk bessen in mijn zakken, vul de plastic fles met het sap en raak een paar steentjes op voor mijn katapult. Dan kijk ik omhoog, naar de zon. Ik schat dat het een uur of negen is. Ik kan hier niet de hele dag blijven zitten. Vroeg of laat zal een andere tribuut me vinden. Ik moet verdergaan. Maar waarheen? Ik breek een tak af van de struik en teken een grote cirkel in het zand, met een kleine cirkel in het midden. De arena. Ik weet dat er aan de ene kant een vlakte is, en aan de andere kant een afgrond. Daartussen zit het bos, waar ik nu ben. Maar... Waar ergens in het bos zit ik? Dit bos is enorm... Misschien moet ik naar de Hoorn gaan, dan weet ik mijn positie weer. Geweldig plan, afgezien van dat er een grote kans is dat de beroeps daar zitten en het feit dat ik echt geen idee heb hoe ik bij de Hoorn kom. Als ik dat wist, was het niet eens nodig om erheen te gaan. Ik zucht. Im vrees dat er niets anders op zit dan verdergaan, proberen me te oriënteren en nog een poging doen de bladeren te vinden.
Ik sta op, veeg mijn kaart zorgvuldig uit en begin weer te lopen. De zon begint steeds feller te schijnen, maar doordat ik gedronken heb heb ik er minder last van als daarnet. En het helpt ook mee dat ik uit district 11 kom. Bij ons thuis is het eigenlijk altijd zo warm, dus ik ben wel wat gewend. Dit moet veel erger zijn voor de tributen uit de noordelijke districten, met name district 7. Mensen die kou gewend zijn, en dan opeens in deze hitte geplaatst worden... Dat zou hetzelfde zijn als wanneer ze mij op een ijsvlakte zouden plaatsen. Kou en geen boom te zien. Ik huiver. Niet over nadenken. Ik moet mijn gedachten bij deze arena houden, deze spelen. Mijn spelen. Voor sommigen zijn de spelen het begin van een lang en gelukkig leven. Voor de meesten is het het einde.
Wacht eens even, heb ik die boomstronk eerder gezien? En dan bedoel ik vijf à zes keer... Loop ik nou echt al de hele tijd rondjes? Gefrustreerd geef ik een trap tegen de stronk. Het enige dat het me oplevert is een pijnlijke teen. Waar moet ik heen? Ik heb geen idee waar ik zit, waar de Hoorn is en waar alle andere tributen zijn. Ik ben zo verdwaald als ik maar zijn kan, ook mentaal. Er gaat geen minuut voorbij waarin ik niet aan Jaden en Harriet denk, die voor mijn ogen sterven.
Ik begin te rennen, tevergeefs op de vlucht voor de gedachten, tot ik opeens tussen de naaldbomen sta. Of om precies te zijn: ik sta op de grens tussen loof- en naaldbos. Ik kijk naar de naaldbomen. Ze zijn aanzienlijk hoger dan de loofbomen, dus misschien kan ik wel mijn positie bepalen door naar de top te klimmen. Een beter plan heb ik niet. Ik zet mijn voet tegen de stam en begin een mijn tocht omhoog. Hoe hoger ik kom, hoe meer van de takjes onder mijn voeten afbreken. Ik vloek.
"Dat is wel heel erg grof taalgebruik voor zo'n klein meisje."
Ik heb het gevoel dat mijn bloed bevriest. Die stem, het gelach dat volgt. De beroeps.
"Wil het een beetje lukken met klimmen, schat? Moeten we je komen helpen?" Hoor ik Robert zeggen, en de twee meisjes schateren het uit.
"Wil jij haar helpen of moet ik dat doen?" Vraagt Sofiya aan hem.
"Ik doe het. Ze is van mij." Zodra hij een voet tegen de stam zet en begint te klimmen, wordt ik wakker uit mijn trance. Zo snel mogelijk klim ik verder, maar de brekende takken voorkomen dat ik echt hoger kom. Angstig kijk ik over mijn schouder. Robert komt steeds dichterbij. Ik doe het enige wat ik kan bedenken: ik pak mijn katapult, leg er een steentje op en schiet die op Robert af. Het steentje maakt een kras op zijn wang en hij kijkt me even versuft aan. Dan wordt hij rood van woede. Vloekend en tierend klimt hij verder. Ik schiet nog een steentje, op zijn neus dit keer. Heel even verliest hij zijn balans. En dat moment spring ik. Een fractie van een seconde zweeg ik door de lucht, alsof ik vleugels heb, en dan land ik in de dichtstbijzijnde loofboom.
"Grijp haar!" Brult Robert naar Victoria en Sofiya, die tot nu toe een beetje verdwaasd toe stonden te kijken. "Laat haar niet ontsnappen!"
De meisjes kijken elkaar aan en knikken dan. Sofiya grist Roberts boog van de grond en Victoria haalt een set werpmessen tevoorschijn. Het volgende moment vliegen een mes en een pijl op me af. Ik ontwijk de pijl, maar zie hierdoor het mes te laat. Het schampt langs mijn arm en blijft steken in de boom.
Ik moet hier weg. Nu. Voordat er nieuwe pijlen en messen op me af schieten en Robert beneden is. Zo goed als het gaat met mijn pijnlijke, bloedende arm, spring ik naar de volgende boom. Robert is beneden en de boog is al gespannen. En dan, uit het niets, verschijnen de vlammen, die de beroeps aan mijn zicht onttrekken. Dit is waarschijnlijk mijn enige kans om aan hen en aan het vuur te ontsnappen. Ik moet hier weg, voor het hele bos in lichterlaaie staat. Ik klim van boom naar boom, tot de vlammen niet meer te zien zijn. Alleen aan de rook is te zien dat het vuur nog altijd brandt.
Rook! Het enige wapen tegen bloedzoekers! Het versuft ze, dus voorlopig ben ik veilig! Ik ga op een van de takken zitten en pak mijn jas en een van mijn messen. Ik heb dit ding toch niet nodig, het is al veel te warm. Zorgvuldig snij ik een reep van de stof af en verbind mijn bloedende arm ermee. De snee is gelukkig niet erg diep. Langzaam dringt het tot me door hoeveel geluk ik wel niet gehad heb. Als die brand niet was uitgebroken, hadden ze me zeker vermoord.
Ik berg mijn jas weer op, als een goudkleurig lijfje op mijn been land. Ik bevries. Ik durf geen beweging te maken. Een bloedzoeker. Maar... De rook! Horen ze niet uitgeschakeld te zijn door de rook? Een felle pijnscheut gaat door me heen, en ik besef dat de wesp me gestoken heeft. Ik voel nog een steek, op mijn hand. Het gif maakt me onmiddellijk licht in mijn hoofd. Ik moet hier weg, meer steken overleef ik niet. Ik trek de angels uit mijn been en hand, waarna een weerzinwekkende, groene vloeistof uit de bulten druipt. Ik laat me uit de boom vallen en zet het op een lopen. Ik heb thuis zo vaak zien gebeuren hoe mensen bij mijn vader binnengebracht werden, onder de bulten. Ik weet precies hoe het gaat. Eerst de pijn. Na een minuut of vijf beginnen de hallucinaties. En met een beetje geluk, als je het zo mag noemen, raak je dan buiten bewustzijn. Maar velen sterven. Na hongersnood en executie door de vredesbewakers zijn bloedzoekerssteken de grootste doodsoorzaak binnen mijn district.
Gegil. Een stem die ik uit duizenden herken. "Cathy!" Schreeuw ik. Tussen de bomen zie ik het kleine meisje op de grond liggen, dood. Haar hele lichaam glinstert, alsof ze bedekt is met dauw. Dit is niet echt, dit is een hallucinatie. Het bloedzoekersgif richt zich op het deel van de hersenen waar je angsten zitten. Dit alles is enkel bedoeld om ervoor te zorgen dat ik helemaal doordraai. En dat lukt aardig. Ik... Ik moet hier weg... Maar het gif vertroebeld mijn gedachten, zorgt ervoor dat ik niet meer kan nadenken. Ik ren, op zoek naar een vredige plaats om te sterven. Voor mijn ogen lijken de bomen in reusachtige spinnen te veranderen. Ik laat me in de struiken vallen en wacht op mijn dood. Alles wordt zwart.
Een golf van nachtmerries overspoelt me. Telkens als ik wakker wordt en denk dat het voorbij is, begint een nieuw hoofdstuk vol kwellingen. Telkens weer zie ik Cathy en Chris sterven. Telkens weer wordt ik herinnert aan mijn moeders dood. Telkens weer voel ik hoe de beroeps me aan stukken scheuren. Telkens weer hoor ik hoe Harriets laatste woorden.
En dan is het plotseling voorbij. Doodstil blijf ik liggen, wachtend op de volgende nachtmerrie, maar die komt niet. Eindelijk heeft het gif zich een weg uit mijn systeem gebaand, mij verzwakt en gebroken achterlatend. De bulten doen nog steeds pijn, maar ik kan er niets tegen doen. Niet zonder de bladeren. Ik staar omhoog, naar de lucht. Ik schat dat het ergens tussen vijf en zes is. Ik wacht tot het helemaal donker is, op het licht van de maan na, voordat ik me weer durf te bewegen. Heel, heel langzaam rek ik me uit. Voorzichtig haal ik de lap stof van mijn arm af. Op de snee zit een korst van opgedroogd bloed. Het is in ieder geval aan het genezen. Bij elke beweging voel ik de pijn van de bloedzoekerssteken, maar dat negeer ik. Langzaam begin ik wat van mijn bessen te eten en neem ik een slok van het sap. Dan sta ik voorzichtig op en hijs mezelf in de dichtstbijzijnde boom. Ik gesp mezelf vast en ik wacht.
Het Capitoolembleem verschijnt, het volkslied klinkt. De eerste die verschijnt is de jongen uit 7, Ben. Ik laat mijn adem ontsnappen. Abbony en Lavinia hebben dag twee ook overleefd. Net als alle beroeps. Jammer. Ik had gehoopt dat het vuur Robert in een hoopje as veranderd had.
Dan verschijnt Joselynn, direct gevolgd door haar districtsgenoot Adam. District 10 heeft geen tributen meer. Ik denk aan al hun vrienden en familie, maar duw de gedachte aan al die huilende mensen zo snel mogelijk weer weg. Ik wil er niet aan denken.
Dan verschijnt Oliver uit 12 en wordt de lucht weer zwart. Claire heeft het ook overleefd. Ergens ben ik blij dat ze nog leeft, ook al weet ik dat er maar een winnaar kan zijn.
Goed, wie houden we dan nog over? Alle beroeps. Dat zijn er zes. Abbony en David leven ook nog. Net als Elizabeth, het meisje uit 6, en Lavinia. En Claire en ik. We zijn nog met z'n twaalven. In twee dagen is de groep gehalveerd. In twee dagen is het leven van twaalf gezinnen verwoest. Jaden. Harriet. Langzaam zink ik weg in een diepe slaap, als een bodemloze put van nachtmerries die mijn ziel kwellen...
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.