Hoofdcategorieën
Home » Overige » A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones] » Een mysterieus pakketje
A Stellar Monument to Loneliness [Stand Alones]
Een mysterieus pakketje
"It looks like something Elton John would use to drive through the Everglades," zegt Blue zodra ze de parkeerplaats van Monmouth Manufacturing op fietst, met haar ogen zo goed als dichtgeknepen tegen de felle zon. Het is een kleverig warme namiddag, Henrietta voelt aan als een bakoven. Toch zitten Gansey, Adam, Ronan en Noah in de blakkerende zon, zwetend en knielend bij een of ander ding.
Hetzelfde ding, vermoedt ze, waarover Gansey haar sms’te. Hij liet het zo dringend uitschijnen dat ze meteen van Nino’s hierheen gekomen is, zonder haar uniformshirt om te wisselen voor iets dat nog niet aan haar huid kleeft.
Geen van de jongens reageert met een lachje en buiten Gansey en Adam die in haar richting knikken, is er helemaal geen reactie op haar aankomst. Zelfs Noah, die gewoonlijk meteen naar haar toe komt, al is het maar om haar energie af te tappen, blijft gebiologeerd staan (zweven?) kijken naar het apparaat dat pal in het midden van de overwoekerde, betonnen parkeerplaats staat.
Vanop een afstandje had het eruit gezien als een Jeep, zij het zonder banden, van dichtbij lijkt het eerder op het geraamte van een kubus. Vanbinnen staat wel een autostoel, van zwart leer en met het logo van Mitsubishi erop gedrukt. Daar verdient ze dan toch een half puntje voor.
Haar blik schiet naar Ronan, die zijn hand boven zijn ogen houdt en indringend naar het mysterieuze werk staart, alsof het er zo toe geïntimideerd kan worden te verklappen waar het voor dient of wat het hier komt doen.
“Komt dit van Kavinsky?”
“Bedankt, Blue. Dat we dáár nog niet eerder aan hebben gedacht. Echt, toppie dat je erbij bent.”
Gansey slaat zijn armen over elkaar. “Ronan.”
Adam tikt met zijn vingers tegen de stalen buizen die samen de uitgeholde kubus vormen en knikt bij het horen van de holle weerklank, alsof dit precies is wat hij had verwacht te horen. Dan duwt hij zich overeind van waar hij gehurkt zat en wrijft met zijn hand het zweet van zijn voorhoofd. “Ik denk nog steeds dat je erin moet gaan zitten.”
“Als het echt van Kavinsky komt—” begint Gansey, die dan wel fronst en steeds zijn tanden hard op elkaar klemt maar er verder even kalm als altijd uitziet. Hij kan zijn zin echter niet afmaken, kalm of niet, want een uitermate onkalmuitziende Ronan gooit er iets tussen:
“Kavinsky is dóód.”
“Ja, dat weten wij ook wel,” blaast Blue. Ze heeft haar armen ook gekruist, om te verbergen dat ze niet wat wat doen of wat denken, laat staan hulp kan aanbieden. “Misschien moet ik Calla bellen?”
Na een wikken en wegen van de weinige opties die ze hebben, Gansey verbiedt het Ronan haast op de stoel te gaan zitten, frummelt Blue haar mobieltje uit haar broekzak en belt naar huis. Nog voor de beltoon een enkele keer over kan gaan, neemt Persephone op en zegt: “Ze is al onderweg.”
Vijf minuten later stapt de vrouw door het stugge onkruid heen hun kring in. Een paar tellen later komt ook meneer Grijs foeterend tevoorschijn.
Misschien moet er maar eens wat aan de overwoekering gedaan worden, bedenkt Blue zich. Maar met haar moeder die vermist is en hun zoektocht naar Glendower hebben ze daar nu geen tijd voor.
Calla mag Ronan nog steeds niet, zoveel wordt duidelijk in de blik die ze hem schenkt. Een blik die even geladen weer teruggekaatst wordt. Dan grijnst ze. “Ik kan je angst tot hier voelen, daar hoef ik mijn handen niet eens op je te leggen.”
“Goed, want je blijft met je tengels van me af.”
De “Ronan!” die daarop volgt, komt van een koor van drie mensen.
Adam tikt nogmaals tegen het ding dat tussen hen in staat. “We willen graag weten wat dit is en waarom het hier staat, alsjeblieft.”
De zon blijft vrolijk verder hun huid verbranden terwijl ze de volgende momenten, die zich eindeloos lang lijken uit te rekken, in stilte doorbrengen, hun blikken geconcentreerd op waar Calla’s donkere handen om het platinumstaal gekruld zijn.
Dan begint ze te schaterlachen, hoofdschuddend, terwijl ze haar handen weer terugtrekt en met een mengeling van amusement en interesse naar hem opkijkt. “Het is Kavinsky’s testament.”
“Wat?” roept Adam uit.
“Worden zo’n dingen normaal gezien niet via een notaris geregeld?” vraagt Gansey, prima wetend dat het antwoord ‘ja’ is, maar hij stelt hem toch.
Noah giechelt en gaat aan de bovenste paal hangen als aan een klimrek.
Blue is de enige die helemaal niet reageert, ze kijkt alleen maar naar het ding en vraagt zich af hoe dít een testament kan zijn. Dat het uit een droom kwam, staat vast. Dat het daarom vast meer kan dan dat ze op het eerste oog zouden verwachten, is een logisch gevolg.
Maar omdat het Kavinsky is, kunnen ze het beter vernielen dan eraan toe te geven.
“Volgens mij is het veilig,” mompelt Calla dan. Ze draait zich naar meneer Grijs. “Wat denk jij?”
“Ik denk dat het hier verschenen is met een reden en dat jullie,” daarbij wijst hij de cirkel rond, naar vijf nieuwsgierige tieners die eveneens een mate van bang zijn en een nieuwsgierige, volwassen vrouw, “uiteindelijk toch wel toegeven aan de drang het uit te testen. Dan kan je dat beter doen terwijl wij erbij zijn en je snel naar het ziekenhuis kunnen brengen... moest dat nodig zijn.”
Ronan knikt, vastbesloten. Voor Gansey hem tegen kan houden, of Adam of Blue, duikt hij op de stoel. Drie tellen van ingehouden adem en opengesperde ogen gebeurt er niets—
Dan suizen vuurwerkpijlen vanuit het niets de lucht in en knallen in duizenden kleuren uiteen. En ze blijven komen; ze vullen de hele hemel met vormen en kleuren. Tien minuten gaat het zo door, de ene pijl na de andere, luid genoeg om heel Henrietta uit haar lome namiddagdutje te schudden.
“Vergeet me niet,” klinkt de stem van de, voor de volle honderd percent dode, Joseph Kavinsky. Dan valt het ding rondom Ronan uiteen. De buizen kletteren tegen de grond, de stoel reduceert zichzelf tot enkele lapjes warm leer en tussen al die troep blinkt plots een nummerplaat. ‘DIEF’.
Ronan wordt overeind geholpen, Gansey klopt het stof van hem af, Adam grist de nummerplaat van de grond. “Was dat echt alles?” mompelt Blue, nog steeds naar de hemel starend.
Ronan haalt zijn schouders op. “Kavinsky is altijd al vreemd geweest. Geef hier.” Hij trekt de nummerplaat uit Adams handen en beent dan resoluut van hen weg, naar zijn eigen auto.
Zo blijven ze staan, Blue en Gansey en Adam en Noah en Calla en meneer Grijs, terwijl Ronan wegrijdt met gierende banden, verscholen achter zijn verduisterde ramen, met het enige stukje Kavinsky dat hij ooit nog zal hebben. En of hij het nu gaat vernietigen (verbranden, begraven, in het water gooien) of niet, ze beseffen allemaal, maar vooral Gansey en Adam, dat hij dat alleen moet doen. Dus na een tijdje druipen ze af, Calla en meneer Grijs naar huis, de anderen naar binnen.
Die dag komen ze niet meer aan Maura of Glendower toe.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.