Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Vrienden, Terug om te gaan! <-- afgerond » 33
Vrienden, Terug om te gaan! <-- afgerond
33
Tom:
Ik ben nog diep in een gesprek verzeild met Kharm wanneer we de auto instappen. Bill is aangeschoten en zit verdiept in zijn telefoon op de achterbank naast Milou. Dikke kans dat hij met Andrew aan het appen is. Ik werp een korte blik op Milou. Ze heeft haar gezicht naar buiten gericht en steunt met haar hoofd op haar hand. We komen aan bij haar appartement en voor ik het weet is ze de auto al uitgesprongen.
‘Geen afscheids…’
Het portier wordt al dichtgeslagen. De chauffeur trekt al weer op en verbaasd kijk ik naar de plek waar ze gezeten heeft.
‘Wat is er met Milou?’ vraag ik aan Bill.
Die kijkt niet op van zijn telefoonscherm en haalt zijn schouders op. ‘Ze wilde graag naar huis. Volgens mij voelde ze zich niet lekker,’ zegt hij.
Alarmbelletjes in mijn hoofd beginnen te rinkelen. ‘Hoe bedoel je, niet lekker?’ vraag ik Bill.
‘Ze kwam terug van de toiletten en zag wat bleek. Ik denk dat alle aandacht iets teveel was,’ antwoord hij.
Zijn ogen worden groter wanneer hij zijn zin uit spreekt en ieder woord spreekt hij langzamer uit.
‘Fuck, je denkt toch niet?’
Ik heb me al vloekend omgedraaid naar de chauffeur.
‘Terug naar het appartement!’ roep ik naar de chauffeur die haastig een U-bocht maakt.
Er zijn nog geen vijf minuten voorbijgegaan, maar dat is genoeg tijd voor van alles. Ik spring de auto uit nog voor we volledig stil staan en sprint het gebouw binnen. Ik wacht niet op de lift en ren met drie treden tegelijk de trap op. Met trillende handen tast ik in mijn broekzak naar mijn sleutelbos. Verdomme, welke sleutel was het?
In Milou haar appartement is het donker. Shit, dat kan niet goed zijn. Verderop in het halletje brandt licht vanuit de badkamer. Met een paar snelle stappen sta ik in het badkamertje waar ik oog in oog sta met een bloedbad.
‘Milou!’ schreeuw ik bij het zien van mijn meisje die op de grond ligt.
Ze is lijkbleek en haar ogen zijn gesloten. Overal liggen bloedspetters en ik grijp haar gelijk vast.
‘Milou, hoor je me? Wat is er gebeurd?’
Ze kreunt zacht. Goddank ze leeft! ‘Wordt wakker. Ik ben bij je,’ zeg ik tegen haar.
Haar oogleden trillen en haar lichaam schokt. Haar lippen kleuren rood van het bloed.
‘Fuck! Shit!’
Achter me hoor ik Bill vloeken. Ik kijk hem van over mijn schouder aan met een blik vol paniek. Wat moet ik doen? Bill lijkt in een klap weer nuchter te zijn geworden. Hij heeft zijn telefoon al tegen zijn oor gedrukt en loopt richting de voordeur. Ik heb geen idee hoe lang ik hier zit. Mannen met fluorescerend gele jassen komen de badkamer binnen en nemen Milou uit mijn armen. Ik word naar achter getrokken en blijf machteloos staan bij mijn tweelingbroer. Ik staar naar mijn vuile handen. Bill heeft zijn gezicht op mijn schouder neergelegd en huilt. Ik kan alleen blijven kijken naar de ambulancebroeders die zich ontfermen over Milou.
Ze wordt afgevoerd naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Bill, Kharm en ik worden door onze chauffeur achter haar aangereden. Ze wordt gelijk naar de intensive care afdeling gebracht en verdwijnt een operatiekamer in. Wij blijven achter op de verlate gang.
Bill en Kharm regelen in de tussentijd al het papierwerk. De ouders van Milou zijn al opgebeld. Ze nemen de eerst mogelijk vlucht deze kant op. Ik kan niets meer dan rondjes lopen. Rondjes lopen en mezelf vervloeken. Ik had haar veel eerder naar een dokter moeten trappen. Ze had de hele avond naast me gestaan en ik had niet opgemerkt dat het zo slecht met haar ging? Er lag zoveel bloed. Ik moet zelf slikken om mijn misselijkheid te bedwingen.
Een van de artsen komt de hal binnen. Hij heeft zijn operatiekleding nog aan. Zijn handschoenen zijn rood en hij trekt het mondkapje weg.
‘Zijn jullie verwanten?’ vraagt de man haastig.
Ik knik vastberaden.
‘Wat is uw bloedgroep?’ vraagt hij.
Bill is me voor met antwoorden. ‘O negatief,’ zegt hij.
De arts knikt goedkeurend en wendt zich tot mij. ‘We hebben een bloeddonor nodig. De voorgaande patiënt heeft de voorraad drastisch doen slinken. We kunnen niet wachten tot het bloed uit de vriesafdeling ontdooit is.’
Ik peins geen moment. Ik volg de arts naar binnen. Er wordt een stoel klaargezet en een andere arts legt haastig spullen klaar. Bill staat achter me met zijn handen op mijn schouders. Zelf kijkt hij weg van het tafereel op de operatietafel. Ik klem mijn kaken opeen bij het zien van Bills vest op de grond. Ook ik durf niet naar de tafel te kijken. Een naald glijdt mijn ader in en ik concentreer me op mijn eigen ademhaling. Wat ik kan, zal ik doen, maar waag het niet me achter te laten!
Artsen lopen door elkaar heen. Gepiep van een hartmonitor klinkt op de achtergrond. Bill zit tegenover me in een stoel en trekt een pijnlijke blik. We hebben van rol gewisseld nadat ik niet meer bloed mocht geven. Drie assistenten staan in een hoek van de operatiekamer met mijn zakjes bloed.
‘Het komt goed,’ mompel ik tegen Bill.
Eigenlijk is het ook een geruststelling voor mezelf. Ik heb zijn beide handen vast en kijk hem aan om niet naar de tafel te hoeven kijken.
‘Oh my, snel, de brander!’ roept een van de artsen.
Ik hef mijn hoofd en kijk naar de mensen in groene schorten. De artsen noemen onbegrijpelijke termen op. Een assistent komt aan met een vreemd uitziend apparaat. Het volgende moment vult de ruimte zich met een walgelijke stank.
Het gepiep van de hartmonitor lijkt langzamer te gaan.
‘Milou! Wat is er aan de hand!’
Ik spring overeind, maar een assistent duwt me weer terug in mijn stoel. ‘Meneer, houdt u rustig. We doen ons best,’ zegt de assistent.
Zijn bruine ogen kijken me medelevend, maar streng aan. Ik kan niet rustig zijn. De assistent haalt de naald uit Bill zijn ader en desinfecteert het wondje. Bill hijst zich aan mij overeind. ‘Kom, we wachten buiten. We helpen zo niet,’ zegt hij met flauwe stem.
Ik ondersteun mijn broertje en loop met hem naar de grote deuren. Ik blijf achterom kijken naar de artsen die zich over Milou buigen. Schiet alsjeblieft op!
Ik ben alle besef van tijd kwijt. Twee uur? Tien minuten? Ik heb geen idee. Het duurt te lang, dat weet ik wel. Kharm heeft koffie voor ons gehaald. Het lege bekertje verplaats ik van mijn ene naar mijn andere hand. Bill zit naast me en bijt op zijn nagels.
‘Meneer Kaulitz?’
Een van de artsen komt naar ons toegelopen. Ik sta op en steek mijn hand uit naar de art.
‘Dokter Wing, aangenaam. Ik begrijp dat u de meest naaste familie op dit moment bent?’
Hij tikt met zijn vinger op een klembord waarop Bill en Kharm alle gegevens moesten schrijven.
‘Loopt u even mee,’ zegt dokter Wing.
Hij gaat ons voor door de gang naar een klein kantoortje. Hij gebiedt ons op de blauwe plastic stoelen te gaan zitten en neemt zelf plaats aan de andere kant van het bureau. Hij heeft zijn vingers in elkaar verstrengeld en wrijft over een ronde pleister op zijn wijsvinger. ‘We vermoeden dat mevrouw Tchè last heeft van helicobacter pylori,’ zegt hij.
‘Dat betekend?’ vraag ik hem.
Dit klinkt als wartaal.
‘Dat mevrouw een van de zeldzame gevallen is bij wie deze bacterie schade heeft kunnen veroorzaken.’
Bill en ik kijken elkaar aan. Hij begrijpt hier zo te zien net zo weinig van.
‘Een bacterie die dit kan veroorzaken?’ vraagt Kharm.
De arts schuift zijn stoel beter aan. ‘Niet op korte termijn in ieder geval. Mevrouw Tchè zou hier zeker enige jaren al mee hebben rondgelopen.’
Was ze al die tijd al ziek?
‘De bacterie veroorzaakt onbalans in de maag en kan leiden tot maagzweren. Deze kunnen gaan ontsteken zoals het geval bij mevrouw Tchè. Een van de zweren is opengeklapt en heeft voor maagperforatie gezorgd,’ zegt dokter Wing. ‘Heeft mevrouw onlangs klachten gehad?’
Ik slik en Bill gaat met zijn handen door zijn haar. ‘ja, nee, waarschijnlijk wel. Ze was vaak misselijk of moest overgeven,’ zegt hij.
De arts krabbelt de informatie op een paar lege regels van de formulieren. Een tweede arts verschijnt in de deuropening.
‘Prima,’ zegt hij en dokter Wing glimlacht naar zijn collega. Dokter Wing richt zich weer op ons.
‘We hebben goed en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat we het gat hebben kunnen dichten en dat mevrouw Tchè voor voorlopig buiten gevaar is. De operatie is geslaagd.’
Bill haalt opgelucht adem en ook ik kijk hem blij aan.
‘Voorlopig zegt u,’ zegt Kharm.
Hij ziet er nog niet gerustgesteld uit en mijn eigen ongerustheid komt met een klap terug. Ook de arts lacht niet meer.
‘Dat brengt ons bij het tweede. We kunnen mevrouw Tchè behandelen tot op zekere hoogte, maar voor een langer leven is een donororgaan nodig.’
Mijn mond voelt droog aan. ‘Bedoelt u dat ze niet lang meer kan leven?’ vraag ik.
‘Nee, ze kan nog jaren vooruit met de juiste medicatie, maar ze kan niet alles meer doen zoals ze gewend is. We weten niet wanneer haar gezondheid kan verslechteren. Een donororgaan geeft zekerheid.’
Het blijft lang stil in het kantoortje.
‘Hoe lang kan het duren voor ze een donor hebben?’ vraagt Bill.
Dokter Wing zucht diep. ‘Dat weten we niet. Mevrouw Tchè komt op de wachtlijst te staan. Soms duurt het een paar maanden, voor anderen soms jaren.’
‘Ik wil naar haar toe,’ zeg ik.
De arts knikt en staat langzaam op uit zijn stoel. ‘Deze kant op.’
oh das zo erg...